ECLI:NL:RBMNE:2023:5198

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 juli 2023
Publicatiedatum
3 oktober 2023
Zaaknummer
UTR 22/5990
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering voorschot tegemoetkoming NOW-1 en tijdige aanvraag definitieve berekening

In deze zaak heeft eiseres, een B.V. gevestigd in [vestigingsplaats], een aanvraag ingediend voor de Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor behoud van Werkgelegenheid (NOW-1) op 14 april 2020. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft op 15 april 2020 een voorschot van € 3.949,- toegekend, waarvan € 3.159,- is uitbetaald. Echter, bij het primaire besluit van 17 februari 2022 heeft de minister meegedeeld dat het definitieve bedrag niet kan worden berekend omdat eiseres geen aanvraag voor de definitieve berekening heeft ingediend. Eiseres heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 29 november 2022. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft op 28 juni 2023 de zaak behandeld. Eiseres voerde aan dat zij pas op 13 oktober 2022 op de hoogte was van het primaire besluit en dat zij niet kon worden verweten dat zij geen tijdige aanvraag had ingediend. De rechtbank oordeelde echter dat het aan eiseres te wijten was dat zij geen aanvraag had ingediend, omdat zij geen melding had gemaakt van een adreswijziging en niet proactief contact had opgenomen met het Uwv. De rechtbank concludeerde dat eiseres redelijkerwijs had moeten weten dat zij zich moest vergewissen van de voorwaarden van de tegemoetkoming.

De rechtbank oordeelde dat de minister in redelijkheid de tegemoetkoming op nihil heeft kunnen stellen en het voorschot van € 3.159,- terecht heeft teruggevorderd. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, maar eiseres kreeg wel het griffierecht van € 365,- terug. De uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries en is openbaar uitgesproken op 21 juli 2023.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/5990

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 juli 2023 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., uit [vestigingsplaats] , eiseres,

en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (de minister),

namens deze de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
(gemachtigde: M. van Mourik).

Inleiding

Eiseres heeft op 14 april 2020 een aanvraag ingediend op grond van de Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor behoud van Werkgelegenheid (NOW-1). Met het besluit van 15 april 2020 heeft de minister aan eiseres een tegemoetkoming toegekend ter hoogte van € 3.949,-. Daarvan is € 3.159,- als voorschot aan eiseres betaald.
Bij het besluit van 17 februari 2022 (het primaire besluit) heeft de minister aan eiseres meegedeeld dat het definitieve bedrag waarop eiseres recht heeft niet kan worden berekend, omdat ze geen aanvraag heeft ingediend. De minister beslist dat eiseres daarom het verstrekte voorschot van € 3.159,- moet terugbetalen.
Eiseres heeft op 21 oktober 2022 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 17 februari 2022. Daarbij heeft eiseres laten weten dat zij niet eerder dan op 13 oktober 2022 op de hoogte was van het primaire besluit. De minister heeft beslist dat de reden waarom te laat bezwaar is gemaakt wordt geaccepteerd en dat het bezwaar inhoudelijk wordt behandeld.
Met het besluit van 29 november 2022 (het bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsvonden op 28 juni 2023. Eiseres is vertegenwoordigd door haar directeur [A] en de minister heeft zich laten vertegenwoordigen door M. van Mourik, werkzaam bij het Uwv.

Waar gaat deze zaak over?

1. Deze zaak gaat over de terugvordering van het voorschot van de tegemoetkoming op grond van de NOW-1. De vraag is of de minister het uitgekeerde voorschot van € 3.159,- van eiseres heeft mogen terugvorderen.
2. De minister legt aan het bestreden besluit ten grondslag dat het definitieve bedrag waar eiseres recht op heeft niet kan worden berekend, omdat zij geen aanvraag definitieve berekening van de NOW-1 heeft ingediend.
3. Eiseres voert aan dat haar niet kan worden verweten dat zij geen (tijdige) aanvraag voor de definitieve subsidie heeft ingediend. Zij wist pas op 13 oktober 2022 dat zij iets had moeten doen. Tot die tijd ging eiseres ervan uit dat zij: “de NOW-1 gewoon terecht had ontvangen en niets hoefde te doen.” Eiseres stelt verder dat de minister haar wel weet te vinden als zij moet betalen, maar niet om haar op de hoogte te brengen van het missen van een bezwaarperiode, waardoor zij nu in de problemen komt. Eiseres verzoekt om alsnog een definitieve aanvraag te mogen doen, omdat zij volgens de regeling zelfs recht heeft op een extra tegemoetkoming van € 3.001,-.

De beoordeling door de rechtbank

Is het niet (tijdig) indienen van de aanvraag verwijtbaar?
4. De rechtbank vindt dat het aan eiseres te wijten is dat zij geen (tijdige) aanvraag heeft ingediend. Zij legt hierna uit waarom.
5. Eiseres heeft bij haar aanvraag op 14 april 2020 adresgegevens van haar bedrijf en contactgegevens van haar contactpersoon ingevuld. Op 15 april 2020 is de voorschotbeslissing per post verzonden aan het adres dat eiseres heeft opgegeven bij de aanvraag. Ook het primaire besluit van 17 februari 2022 is per post verzonden aan het adres dat bij het Uwv bekend was. Pas nadat een invorderingsbrief van 24 februari 2022 retour kwam met de mededeling ‘verhuisd’, is een volgende invorderingsbrief op 9 april 2022 naar het adres gezonden waarnaar het bedrijf van eiseres was verhuisd. Eiseres heeft eerder zelf geen bericht gestuurd dat haar bedrijf was verhuisd.
6. De rechtbank vindt dat de verantwoordelijkheid voor de juiste en actuele adresgegevens van een aanvraag bij die aanvrager zelf ligt. Het had daarom op de weg van eiseres gelegen om (op enig moment) na de aanvraag op 14 april 2020 melding te maken van het feit dat het bedrijf is verhuisd naar een ander adres. Dat heeft zij niet gedaan. Daarbij komt dat eiseres op de zitting heeft verklaard dat zij de toekenningsbrief van 15 april 2020 niet heeft ontvangen, maar het voorschot wel. Volgens eiseres is de toekenningsbrief naar het adres gezonden waar het bedrijf niet meer gehuisvest was en waar de brieven niet werden doorgezonden. Onder deze omstandigheden vindt de rechtbank dat het op de weg van eiseres had gelegen om contact met het Uwv te zoeken en te vragen hoe het stond met haar verzoek om een tegemoetkoming op grond van de NOW-1. Ook dat heeft zij niet gedaan. Eiseres heeft er zelf voor gekozen wel het voorschot te ontvangen, maar zich in de periode daarna verder niet te verdiepen in de daarbij horende regeling. Dat zij dacht dat zij niets hoefde te doen komt voor haar rekening. Het Uwv heeft er verder op gewezen dat hij op 31 januari 2022 is gebeld door de medewerker van de [bedrijf] (de boekhouder/accountant) met de mededeling dat eiseres te laat is met het doen van een aanvraag voor de definitieve berekening voor de eerste aanvraagperiode
.De rechtbank leidt hieruit af dat eiseres dan wel de boekhouder/accountant zich had gerealiseerd dat er niet tijdig een aanvraag was ingediend. Eiseres heeft op de zitting betwist dat die medewerker namens haar contact heeft opgenomen met het Uwv, maar de rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de inhoud van de telefoonnotitie.
7. De conclusie is dat van eiseres redelijkerwijs verwacht had mogen worden dat zij zich op de hoogte zou stellen van de voorwaarden waaronder het voorschot aan haar was verleend. Zij had alsnog de toekenningsbeslissing kunnen opvragen bij het Uwv. Ook was er vanuit het Ministerie een informatiecampagne om werkgevers te attenderen op de termijn waarbinnen de definitieve aanvraag moest worden ingediend. [1] Dat eiseres stelt dat de informatieverstrekking gebrekkig was, volgt de rechtbank dan ook niet.
Vaststelling van de definitieve tegemoetkoming
8. In de NOW-1 regeling is bepaald dat een werkgever uiterlijk 31 oktober 2021 een definitieve aanvraag moet doen. Het Uwv heeft uit coulance deze termijn eenmalig verlengd tot 9 januari 2022. Vaststaat dat eiseres geen definitieve aanvraag heeft ingediend. In het bestreden besluit heeft de minister aan eiseres meegedeeld dat zij geen recht heeft op een definitieve tegemoetkoming op grond van de NOW-1. De rechtbank vult de rechtsgronden van het bestreden besluit ambtshalve aan en begrijpt dat de minister toepassing heeft gegeven aan artikel 4:44, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de subsidie op nihil heeft vastgesteld, omdat na afloop van de termijn geen aanvraag is ingediend. [2] Dit betekent dat het voorschot onverschuldigd is betaald.
Belangenafweging
9. De minister heeft in het bestreden besluit geen belangenafweging [3] opgenomen ten aanzien van de vraag of tot terugvordering moet worden overgegaan. Eerst op de zitting heeft de minister hier een uitleg over gegeven. Aan het bestreden besluit kleeft daarom een motiveringsgebrek. Volgens de minister kan alleen van terugvordering worden afgezien als er sprake is van aanzienlijke schulden of een dreigend faillissement. Eiseres heeft in het geheel niet onderbouwd dat zij mogelijk in financiële problemen komt met een (dreigend) faillissement tot gevolg. Dat de directeur van eiseres zichzelf in die periode geen salaris heeft uitbetaald juist om schulden te voorkomen en haar werknemers in dienst te kunnen houden, wordt in dit verband niet als een zwaarwegend argument aangemerkt om van terugvordering af te zien. Volgens de minister behoort dit tot het normaal ondernemersrisico. De rechtbank kan deze uitleg van de minister volgen.
10. Afweging van de nadelige gevolgen van het besluit in verhouding tot het doel daarvan leidt dan ook tot de conclusie dat de terugvordering van het voorschot van € 3.159,- niet onevenredig is. Daarbij geldt dat eiseres een betalingsregeling kan treffen en de minister kan verzoeken om uitstel van betaling met maximaal een jaar. Op de zitting is gebleken dat de minister niet over is gegaan tot invordering totdat er uitspraak in deze zaak wordt gedaan. De rechtbank is daarom niet gebleken dat de terugvordering van het voorschot zodanig ingrijpend is voor eiseres dat de minister daar geheel of gedeeltelijk van af had moeten zien. De minister heeft dan ook het voorschot terecht van eiseres teruggevorderd. De rechtbank zal het gebrek dan ook met toepassing van artikel 6:22 van de Awb passeren. Aannemelijk is dat eiseres door deze late uitleg op de zitting niet is benadeeld. Ook als dit gebrek zich niet zou hebben voorgedaan, zou een besluit met gelijke uitkomst zijn genomen. [4]

Conclusie en gevolgen

10. De rechtbank is van oordeel dat de minister in redelijkheid de tegemoetkoming op grond van de NOW-1 op nihil heeft kunnen stellen en het ten onrechte uitbetaalde voorschot van € 3.159,- heeft mogen terugvorderen. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt.
11. Wel krijgt eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 365,- terug, omdat de rechtbank het geconstateerde motiveringsgebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb passeert.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- bepaalt dat de minister het griffierecht van € 365,- aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Azmi, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Brief van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 1 november 2021, TK 35 420, nr. 417.
2.Zie artikel 14 en 15 van de NOW-1.
3.Zie artikel 4:46, tweede lid, van de Awb.
4.Zie ook de uitspraak van de CRvB van 18 januari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:95, r.o. 4.9.