ECLI:NL:RBMNE:2023:5040

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 september 2023
Publicatiedatum
25 september 2023
Zaaknummer
C/16/558047 / KG ZA 23-308
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handelsnaamgeschil tussen oudere en nieuwe onderneming met betrekking tot verwarringsgevaar

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, gaat het om een handelsnaamgeschil tussen een oudere onderneming, vertegenwoordigd door eiseres, en een nieuwe onderneming, vertegenwoordigd door gedaagden. Eiseres, die sinds 2007 een mondhygiënistenpraktijk voert onder de handelsnaam '[handelsnaam]', heeft deze praktijk in 2017 overgenomen en is van plan haar praktijk uit te breiden. Gedaagden, die sinds 2022 actief zijn als tandartsen onder de handelsnaam '[gedaagde sub 1]', hebben twee bestaande praktijken samengevoegd en hebben inmiddels een aanzienlijk aantal patiënten. Eiseres vordert in kort geding dat gedaagden worden verboden de handelsnaam '[gedaagde sub 1]' te gebruiken, omdat deze te veel lijkt op haar handelsnaam en er verwarringsgevaar zou zijn.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er geen sprake is van verwarringsgevaar zoals bedoeld in de Handelsnaamwet. De rechter heeft vastgesteld dat beide handelsnamen beschrijvend zijn voor de activiteiten die zij uitoefenen en dat de handelsnaam van eiseres niet is ingeburgerd. Dit betekent dat het publiek de handelsnaam '[handelsnaam]' niet automatisch koppelt aan de praktijk van eiseres. De voorzieningenrechter heeft ook overwogen dat feitelijke verwarring tussen patiënten niet gelijkstaat aan verwarringsgevaar in de zin van de wet. Aangezien er geen verwarringsgevaar is, heeft de rechter de vorderingen van eiseres afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten van gedaagden, die zijn vastgesteld op € 8.546,17.

Dit vonnis is uitgesproken door voorzieningenrechter mr. N.A.J. Purcell op 25 september 2023, waarbij de rechter heeft benadrukt dat het gebruik van beschrijvende handelsnamen door meerdere ondernemingen is toegestaan, mits er geen inburgering heeft plaatsgevonden die het gebruik door anderen zou uitsluiten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/558047 / KG ZA 23-308
Vonnis in kort geding van 25 september 2023
in de zaak van
[eiseres] handelend onder de naam [handelsnaam],
wonende en zaakdoende te [vestigingsplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. A. Hashem Jawaheri te Amsterdam,
tegen
1. de maatschap
[gedaagde sub 1],
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
3.
[gedaagde sub 3],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. P.A.J.M. Lodestijn te Nijmegen.
Eiseres wordt [eiseres] of [handelsnaam] genoemd. Gedaagden worden afzonderlijk [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] en gezamenlijk [gedaagden c.s.] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 10 juli 2023 met producties 1 tot en met 4
  • de op 30 augustus 2023 van [handelsnaam] ontvangen producties 9 tot en met 35
  • de op 31 augustus 2023 van [gedaagden c.s.] ontvangen producties 1 tot en met 7
  • de mondelinge behandeling van 4 september 2023
  • de pleitnota van [handelsnaam]
  • de pleitnota van [gedaagden c.s.] met twee bijlagen.
1.2.
Op de zitting is bepaald dat er vonnis wordt gewezen op 25 september 2023 of zoveel eerder als lukt.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1.
Sinds 2007 is er een in [vestigingsplaats] een mondhygiënistenpraktijk met de handelsnaam “ [handelsnaam] ”. In 2017 heeft [eiseres] deze praktijk overgenomen. Zij is dezelfde handelsnaam blijven gebruiken. [handelsnaam] heeft op dit moment ongeveer 800 patiënten. Er werken één mondhygiëniste ( [eiseres] ) en één assistente, maar [eiseres] is van plan om de praktijk uit te breiden. Haar praktijk verhuist per 1 oktober 2023 naar de [adres] in [vestigingsplaats] .
2.2.
Sinds 1 maart 2022 zijn [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] actief als tandartsen in [vestigingsplaats] . Zij hebben twee bestaande praktijken overgenomen en samengevoegd. Zij hebben voor hun tandartsenpraktijk de handelsnaam “ [gedaagde sub 1] ” gekozen. [gedaagden c.s.] heeft op dit moment ongeveer 8.000 patiënten. Er werken onder andere drie tandartsen, een tandtechnicus, een mondhygiëniste en een aantal (preventie-) assistentes. De praktijk is gevestigd op de [adres] in [vestigingsplaats] .
2.3.
[eiseres] verzet zich ertegen dat [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] een handelsnaam kozen die erg op die van haar lijkt. Volgens [eiseres] mag dit niet op grond van de Handelsnaamwet en anders is dit onrechtmatig. Zij vordert in dit kort geding dat het [gedaagden c.s.] wordt verboden om de handelsnaam “ [gedaagde sub 1] ” te gebruiken.

3.Hoe oordeelt de voorzieningenrechter?

3.1.
[handelsnaam] krijgt ongelijk. [gedaagden c.s.] mag de handelsnaam “ [gedaagde sub 1] ” blijven gebruiken. Hieronder wordt uitgelegd waarom.
Ontvankelijkheid
3.2.
Eerst moet de voorzieningenrechter bepalen of [eiseres] ontvankelijk is in haar vorderingen, dat wil zeggen of ze deze mag instellen. Volgens [gedaagden c.s.] is dat niet zo, omdat de praktijk van [eiseres] inmiddels geen eenmanszaak meer is, maar een B.V. of een B.V. in oprichting, terwijl de eenmanszaak deze kortgedingprocedure voert. Ook heeft [eiseres] , volgens [gedaagden c.s.] , geen spoedeisend belang bij haar vorderingen. De voorzieningenrechter ziet dit anders.
Eenmanszaak
3.3.
Er is geen aanwijzing dat de eenmanszaak al is ingebracht in een B.V. Er is alleen een brief die een accountant op 14 augustus 2023 aan [eiseres] stuurde, waarin staat dat een notaris de akte van inbreng binnen veertien dagen zal opstellen. [eiseres] wist op de zitting niet of dat al was gebeurd en er zijn ook geen stukken waaruit blijkt dat deze akte al is opgesteld, laat staan dat de eenmanszaak al in een B.V. is ingebracht. Daarom gaat de voorzieningenrechter ervan uit dat [handelsnaam] nog een eenmanszaak is en geen B.V.
Spoedeisend belang
3.4.
[eiseres] zegt dat [gedaagden c.s.] inbreuk maakt op haar handelsnaamrecht of dat [gedaagden c.s.] onrechtmatig handelt. Bij een doorlopende inbreuk of doorlopend onrechtmatig handelen, is er normaal gesproken altijd een spoedeisend belang om die inbreuk of dat onrechtmatig handelen zo snel mogelijk te laten stoppen. Dat is hier ook zo. Hoewel [eiseres] niet meteen in actie is gekomen toen zij hoorde van de handelsnaam van [gedaagden c.s.] – zij wist er in ieder geval al van op 1 maart 2022 en zij heeft, zo bleek op de zitting, pas in een mail van 24 januari 2023 daartegen geprotesteerd – is dit onvoldoende reden om af te wijken van het uitgangspunt dat een vermeende inbreuk/vermeend onrechtmatig handelen zo snel mogelijk moet worden gestopt en te oordelen dat [eiseres] maar een bodemprocedure moet instellen en de uitkomst daarvan moet afwachten. Ook bestaan er geen aanwijzingen dat [eiseres] bewust heeft gewacht met het instellen van dit kort geding tot [gedaagden c.s.] flink heeft geïnvesteerd in haar handelsnaam.
Inhoudelijke beoordeling
Toetsingskader
3.5.
Artikel 5 Handelsnaamwet bepaalt:
Het is verboden een handelsnaam te voeren, die, vóórdat de onderneming onder die naam werd gedreven, reeds door een ander rechtmatig gevoerd werd, of die van diens handelsnaam slechts in geringe mate afwijkt, een en ander voor zover dientengevolge, in verband met de aard der beide ondernemingen en de plaats, waar zij gevestigd zijn, bij het publiek verwarring tussen die ondernemingen te duchten is.
3.6.
Met “verwarring te duchten” wordt volgens vaste rechtspraak bedoeld dat het publiek denkt dat ze met de ene onderneming te maken heeft, terwijl ze bij de andere onderneming is beland (direct verwarringsgevaar) of dat de ene onderneming een economische band heeft met de andere onderneming (indirect verwarringsgevaar).
3.7.
Het publiek bestaat in dit geval uit alle potentiële mondzorgpatiënten in [woonplaats] en omgeving, die gemiddeld geïnformeerd, omzichtig en oplettend zijn (de maatman).
3.8.
In het arrest Dairy Partners (ECLI:NL:HR:2021:269) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat woorden die beschrijvend zijn voor de activiteiten van een onderneming door iedereen gebruikt moeten kunnen worden (de zogenaamde vrijhoudingsbehoefte). Als een rechter moet oordelen of er sprake is van verwarringsgevaar, moet hij rekening houden met de mate waarin een handelsnaam beschrijvend is. Daarbij geldt dat:
  • er alleen verwarringsgevaar, zoals bedoeld in de Handelsnaamwet, kan zijn als het publiek de oudere handelsnaam kent en die koppelt aan de onderneming die die naam gebruikt. Een volledig beschrijvende handelsnaam heeft geen onderscheidend vermogen en zal dus niet aan de onderneming worden gekoppeld, zodat ook geen sprake kan zijn van verwarringsgevaar. Dit is anders als de volledig beschrijvende handelsnaam intensief is gebruikt en het publiek daardoor die naam tóch koppelt aan de onderneming die deze naam gebruikt (inburgering).
  • er tegenwoordig vaker beschrijvende handelsnamen worden gebruikt, het publiek daaraan gewend is geraakt en daardoor minder snel in verwarring raakt bij een beschrijvende handelsnaam. En ook dat een kleine variatie in een beschrijvende handelsnaam het verwarringsgevaar kan wegnemen.
Toepassing toetsingskader
Volledig beschrijvend
3.9.
De handelsnaam “ [handelsnaam] ” is volledig beschrijvend. Deze bestaat namelijk uit een omschrijving van
wat[eiseres] doet en
waarze dat doet: ze levert mondzorg in een praktijk in [vestigingsplaats] . De handelsnaam van [gedaagden c.s.] “ [gedaagde sub 1] ” is dus ook volledig beschrijvend.
3.10.
Volgens [handelsnaam] is het woord “ [woord] ” in de handelsnaam niet algemeen beschrijvend, maar onderscheidend voor de praktijk van [handelsnaam] . Het woord “ [woord] ” is naar het oordeel van de rechtbank wel degelijk beschrijvend voor zover het gaat om ondernemingen in [vestigingsplaats] en daar voert [handelsnaam] haar praktijk. Dat [handelsnaam] langere tijd de enige ondernemer met een mondzorgpraktijk in [vestigingsplaats] was die de plaatsnaam gebruikte in haar handelsnaam maakt dat niet anders. Als het woord “ [woord] ” onderscheidend zou zijn voor (alleen) de praktijk van [handelsnaam] , dan zou geen enkele ondernemer in [vestigingsplaats] met een jongere handelsnaam dan die van [handelsnaam] het woord “ [woord] ” in die handelsnaam mogen gebruiken. Dan zou het woord “ [woord] ” door [handelsnaam] mogen worden gemonopoliseerd, enkel en alleen omdat zij de eerste was die de plaatsnaam in haar handelsnaam ging gebruiken. Dat zou in strijd zijn met de vrijhoudingsbehoefte. Een dergelijke monopolisering kan alleen gerechtvaardigd zijn als zo’n beschrijvende handelsnaam lokaal een begrip is geworden, dat wil zeggen dat er sprake is van inburgering.
Niet ingeburgerd
3.11.
De handelsnaam van [handelsnaam] is niet ingeburgerd. Dat de handelsnaam “ [handelsnaam] ” al ongeveer 13 jaar wordt gebruikt en daardoor bekend is bij de ongeveer 800 patiënten van [handelsnaam] en eventuele oud-patiënten, is niet genoeg om te kunnen vaststellen dat deze handelsnaam zo intensief is gebruikt dat het publiek (dat zijn alle potentiële mondzorgpatiënten in [vestigingsplaats] , zie 3.7) deze naam zal koppelen aan de praktijk van [handelsnaam] . Zo heeft [gedaagden c.s.] al ongeveer 8.000 patiënten en zijn er, volgens een door [handelsnaam] als productie 21 overgelegd overzicht, in [vestigingsplaats] nog 13 andere mondzorgaanbieders. Bekendheid bij 800 patiënten en eventuele oud-patiënten is dus zeer beperkt ten opzichte van de omvang van het totale publiek. Dat de handelsnaam “ [handelsnaam] ” breder bekend is dan bij de (oud-)patiënten van [handelsnaam] , is niet gebleken. Uit door [eiseres] overgelegde producties blijkt dat zij in 2017 de huisstijl van de praktijk heeft vernieuwd, dat zij in 2018 video’s heeft laten maken en dat [handelsnaam] in 2019 een abonnement heeft afgesloten met het online platform de Nationale Zorggids, maar zij toont hiermee niet aan dat dit [handelsnaam] voldoende bekendheid heeft opgeleverd in [woonplaats] om van inburgering te kunnen spreken.
Geen verwarringsgevaar
3.12.
Omdat de handelsnaam “ [handelsnaam] ” volledig beschrijvend is en deze niet is ingeburgerd, wordt deze naam door het publiek niet aan de praktijk van [handelsnaam] gekoppeld en is er geen verwarringsgevaar zoals bedoeld in de Handelsnaamwet (zie 3.8). Dat betekent dat de handelsnaam “ [handelsnaam] ” niet is beschermd en [handelsnaam] niet kan verbieden dat anderen, zoals [gedaagden c.s.] , een handelsnaam gebruiken die veel op die van haar lijkt.
3.13.
[eiseres] heeft een aantal e-mails overgelegd waaruit blijkt dat een aantal van haar patiënten en leveranciers zich daadwerkelijk heeft vergist tussen haar praktijk en die van [gedaagden c.s.] De voorzieningenrechter neemt, gegeven deze e-mails, aan dat er in de dagelijkse praktijk soms sprake is van feitelijke verwarring tussen de praktijken van [handelsnaam] en [gedaagden c.s.] Dat maakt het voorgaande echter niet anders.
3.14.
De voorzieningenrechter realiseert zich dat het raar kan klinken dat (a) aannemelijk is dat zich enkele keren daadwerkelijk verwarring heeft voorgedaan, terwijl (b) het oordeel is dat geen sprake is van verwarringsgevaar. Feitelijke verwarring bij sommige patiënten van de praktijken van [handelsnaam] en [gedaagden c.s.] is echter iets anders dan verwarringsgevaar zoals bedoeld in de Handelsnaamwet. Daarvan is pas sprake als het publiek (dat uit veel meer personen bestaat dat alleen de patiënten van [handelsnaam] en [gedaagden c.s.] ) de praktijken met elkaar verwart of economisch met elkaar in verband brengt doordat de naam van [gedaagden c.s.] teveel op die van [handelsnaam] lijkt en de activiteiten van de bedrijven en de plek waar zij die uitvoeren ook. In dit geval raakt men niet zozeer in verwarring tussen [handelsnaam] en [gedaagden c.s.] doordat [gedaagden c.s.] een naam koos die veel op die van [handelsnaam] lijkt (en zij nagenoeg hetzelfde doen in dezelfde plaats), maar omdat [handelsnaam] een naam koos die beschrijft wat [handelsnaam] en [gedaagden c.s.] en elke andere mondzorgpraktijk in [woonplaats] doet. [handelsnaam] kan (tenzij sprake is van inburgering, maar die is er niet) niet afdwingen dat alleen zij die naam of een soortgelijke naam mag gebruiken. Anderen mogen deze algemene beschrijvende woorden ook gebruiken.
Niet onrechtmatig
3.15.
Als het gebruik van de handelsnaam “ [gedaagde sub 1] ” door van [gedaagden c.s.] niet in strijd is met de Handelsnaamwet, dan is dat gebruik anderszins onrechtmatig, stelt [handelsnaam] . De voorzieningenrechter oordeelt anders. De Hoge Raad heeft namelijk in het Dairy Partners-arrest geoordeeld dat als er geen sprake is van verwarringsgevaar, het gebruik van een handelsnaam die hetzelfde is of veel lijkt op een andere handelsnaam niet om die reden onrechtmatig is.
Proceskosten
3.16.
[handelsnaam] krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten van [gedaagden c.s.] betalen. Omdat dit een zaak is over intellectuele eigendomsrechten (IE), heeft [gedaagden c.s.] recht op vergoeding van de redelijke en evenredige proceskosten die zij heeft gemaakt (artikel 1019h Rv). Bij de vaststelling van die kosten gaat de voorzieningenrechter uit van de door de rechtbanken gehanteerde Indicatietarieven in IE-zaken. In dit geval wordt als uitgangspunt voor de advocaatkosten genomen het tarief dat hoort bij een gewoon kort geding:
€ 15.000,-. Dit tarief is gekozen, omdat er één IE-grondslag is (Handelsnaamrecht) en de zaak feitelijk eenvoudig is, maar juridisch niet. Omdat [handelsnaam] ook de onrechtmatige daad als grondslag voor haar vorderingen heeft genoemd, moet worden ingeschat welk percentage van de zaak daarover gaat. Dat deel van de zaak zal namelijk moeten worden vergoed op basis van de normale tarieven voor het salaris van de advocaat (liquidatietarief). De voorzieningenrechter stelt het percentage van dit geschil dat gaat over de grondslag onrechtmatige daad op nihil. Ook bij deze grondslag is namelijk het voornaamste argument dat [gedaagden c.s.] verwarring zaait door de keuze van haar handelsnaam. [gedaagden c.s.] heeft een bedrag van € 7.457,50 aan salaris gevorderd. Dat salaris blijft onder het indicatietarief en wordt daarom toegewezen. [gedaagden c.s.] heeft ook recht op vergoeding van het griffierecht en de verschotten (bureau- en reiskosten). De totale proceskosten worden begroot op:
- griffierecht € 676,00
- reiskosten 294,59
- bureaukosten 118,08
- salaris advocaat
7.457,50
Totaal € 8.546,17
3.17.
De door [gedaagden c.s.] gevorderde nakosten en de wettelijke rente over de proceskosten en nakosten worden toegewezen op de manier die onder “De beslissing” staat.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
wijst de vorderingen af,
4.2.
veroordeelt [handelsnaam] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden c.s.] tot op heden begroot op € 8.546,17, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
4.3.
veroordeelt [handelsnaam] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 173,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [handelsnaam] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 90,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
4.4.
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door voorzieningenrechter mr. N.A.J. Purcell, bijgestaan door griffier mr. M. Braam, en in het openbaar uitgesproken op 25 september 2023. [1]

Voetnoten

1.MB (4209)