Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen.
Deze zaak gaat over de achternaam van [zoon] . [zoon] is op [geboortedatum] 2016 geboren. Bij zijn geboorte kreeg hij de achternaam van zijn vader, eiser. Op 6 oktober 2021 heeft derde-partij, de moeder van [zoon] , een aanvraag ingediend om de achternaam van [zoon] te wijzigen in haar achternaam. Deze aanvraag is ingewilligd en daar is eiser het niet mee eens. Hij wil dat [zoon] zijn achternaam houdt.
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat het belang van [zoon] om voorgelicht te worden over zijn afkomst, groot is. De gebeurtenissen en de gang van zaken in het verleden roepen twijfels op over de vraag of [zoon] wordt voorgelicht over zijn vader. De enkele stelling van derde-partij dat [zoon] weet wie zijn vader is, is in dat licht onvoldoende. De minister kon hier in dit geval niet voetstoots van uitgaan en had aanleiding moeten zien om derde-partij hierover uitgebreider te bevragen. Uit het verslag van de hoorzitting blijkt niet dat de minister hierover heeft doorgevraagd bij derde-partij. De minister moet daarom opnieuw onderzoeken of de naamswijziging in dit geval kan leiden tot ‘verduistering’ van [zoon] afkomst.
Naar aanleiding van de tussenuitspraak heeft de minister derde-partij tweemaal gehoord tijdens telefonische hoorzittingen op 16 mei 2023 en 2 juni 2023. De minister heeft daarvan verslagen gemaakt. Vervolgens heeft de minister het besluit tot naamswijziging nader gemotiveerd bij brief van 14 juni 2023. De minister heeft overwogen dat het hem duidelijk is dat derde-partij eiser niet uit het leven van [zoon] wil bannen en dat zij waarde hecht aan statusvoorlichting. De naamswijziging zal niet leiden tot ‘verduistering’ van [zoon] afkomst. Daarbij is het een feit dat eiser zowel op de geboorteakte als op de akte van erkenning vermeld staat als juridische ouder van [zoon] , zodat [zoon] altijd kan terugvinden wie zijn vader is.
Eiser gaat in zijn zienswijze met name in op de onmogelijkheid om in contact te komen met derde-partij en zijn zoon. De rechtbank begrijpt dat dit voor hem erg frustrerend is, maar daar gaat het in deze procedure niet om. Het gaat er in deze procedure om of de naamswijziging in [zoon] belang is. Dat is niet in zijn belang als de naamswijziging kan leiden tot ‘verduistering’ van zijn afkomst.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister nu voldoende onderzocht of de naamswijziging kan leiden tot verduistering van [zoon] afkomst. De minister heeft derde-partij hierover tweemaal uitgebreid bevraagd en heeft in redelijkheid kunnen vinden dat de twijfels of [zoon] wordt voorgelicht over zijn afkomst zijn weggenomen. Verder heeft de minister terecht waarde toegekend aan het feit dat eiser als vader staat vermeld op zowel de geboorteakte als de akte van erkenning van [zoon] . [zoon] zal daardoor altijd ook op die manier kunnen achterhalen wie zijn vader is.
De rechtbank is van oordeel dat de minister na afweging van de betrokken belangen tot de slotsom mocht komen dat de naamswijziging in het belang van [zoon] is. Daarbij heeft de minister van belang kunnen vinden dat [zoon] met zijn moeder een gezin vormt en dat hij zich door de naamswijziging kan identificeren met zijn moeder. Het is voor [zoon] vreemd om de achternaam te dragen van iemand die hij niet kent en waarmee hij niet samenleeft. De minister heeft daarom het gezinsleven van [zoon] en zijn moeder zwaarder mogen laten wegen dan het belang van eiser. Daarnaast gebruikt [zoon] de achternaam van zijn moeder in de praktijk al. De minister heeft alle relevante feiten en betrokken belangen in aanmerking genomen en op grond van die belangenafweging de verzochte naamswijziging door mogen voeren.
Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek, is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Omdat de minister in zijn reactie op de tussenuitspraak het gebrek heeft hersteld, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand.
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. De minister moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2,5 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus en 1 punt voor het verschijnen op de zitting) met een waarde per punt van € 837,- bij een wegingsfactor 1.
Eiser heeft verder verzocht om vergoeding van verletkosten van € 240,- (16 uur à € 15,- voor het voorbereiden en bijwonen van de zitting) en reiskosten van € 6,38. Enkel de kosten van tijdverzuim voor het bijwonen van de zitting en de heen- en terugreis komen voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank stelt de verletkosten daarom vast op € 30,-, uitgaande van een uur durende zitting op de rechtbank en een uur reistijd. De reiskosten worden vergoed. Toegekend wordt € 2.128,88.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet de minister aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.