ECLI:NL:RBMNE:2023:486

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 februari 2023
Publicatiedatum
9 februari 2023
Zaaknummer
UTR 22/4636
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsrecht na opschorting wegens niet aanleveren van bankafschriften

Op 7 februari 2023 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. De zaak betreft de intrekking van het recht op bijstand van eiser, die sinds 20 juli 2020 bijstand ontving. De intrekking volgde na een opschorting van het recht op bijstand op 22 maart 2022, omdat eiser niet de gevraagde bankafschriften had overgelegd. Eiser had de mogelijkheid om het verzuim te herstellen, maar heeft dit niet gedaan.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder terecht het recht op bijstand heeft opgeschort en later ingetrokken. Eiser voerde aan dat er geen sprake was van een rechtmatigheidsonderzoek en dat de anonieme tip die tot het onderzoek leidde onvoldoende was. De rechtbank oordeelde echter dat verweerder bevoegd was om onderzoek te doen naar de juistheid van de verstrekte gegevens, ongeacht de anonieme tip.

Eiser stelde dat hij door persoonlijke omstandigheden, waaronder het overlijden van een familielid en ziekte, niet in staat was om zijn post tijdig te verwerken. De rechtbank erkende de moeilijke situatie van eiser, maar oordeelde dat dit niet voldoende was om hem niet te verwijten dat hij de gevraagde informatie niet tijdig had aangeleverd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van verweerder om de bijstand in te trekken en terug te vorderen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/4636

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 februari 2023 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.H.F. de Jong),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: M.W.A. Notenboom).

Procesverloop

Bij besluit van 23 maart 2022 (het primaire besluit I) heeft verweerde het recht op bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) van eiser vanaf 22 maart 2022 opgeschort, vanwege het niet aanleveren van de gevraagde gegevens. Daarbij heeft verweerder eiser in de gelegenheid gesteld om uiterlijk 30 maart 2022 het verzuim te herstellen.
Bij besluit van 11 april 2022 (het primaire besluit II) heeft verweerder het recht op bijstand van eiser met ingang van 22 maart 2022 ingetrokken. Tevens heeft verweerder de te veel ontvangen bijstand van eiser over de periode van 22 maart 2022 tot en met 31 maart 2022 teruggevorderd tot een bedrag van € 300,84. Verweerder heeft dit bedrag verrekend met
€ 470,34 aan vakantiegeld dat eiser tegoed had waardoor hij nog een bedrag ontving van
€ 169,50.
Bij besluit van 11 augustus 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 januari 2023. Eiser is verschenen.
De gemachtigde van eiser is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Eiser ontvangt sinds 20 juli 2020 bijstand naar de norm voor een alleenstaande. Naar aanleiding van een anonieme tip over zwart werken is verweerder een onderzoek gestart. Bij brief van 14 maart 2022 heeft verweerder aan eiser gevraagd om uiterlijk op 22 maart 2022 afschriften van betaal- en spaarrekeningen te overleggen. Eiser heeft op deze brief niet gereageerd.
2. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat het recht op bijstand van eiser terecht is opgeschort omdat eiser de gevraagde bankafschriften niet heeft overgelegd waardoor hij de mededelingsplicht heeft geschonden. Tevens is het recht op bijstand volgens verweerder terecht ingetrokken en teruggevorderd omdat eiser niet binnen de in het opschortingsbesluit genoemde termijn alsnog de gevraagde gegevens heeft overgelegd.
3. Eiser voert in beroep aan dat er geen sprake is geweest van een spontaan ingesteld rechtmatigheidsonderzoek. Verweerder heeft een onderzoek ingesteld naar aanleiding van een anonieme tip. De tip was gedateerd en flinterdun, en vormde geen goede grondslag voor het onderzoek. Verweerder heeft zelf erkend dat er onvoldoende onderzoek is gedaan naar de anonieme verklaring. Het rechtmatigheidsonderzoek moet daarom als ondeugdelijk worden aangemerkt. Het recht op bijstand van eiser is daarom ten onrechte opgeschort en ingetrokken.
4. Op grond van artikel 53a, zesde lid, van de Pw is verweerder bevoegd onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zo nodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van bijstand.
5. Verweerder heeft in het bestreden besluit erkend dat het niet duidelijk was of de anonieme tip op eiser betrekking had en dat daar eerst nader onderzoek naar had moeten worden verricht. Naar het oordeel van de rechtbank betekent dit echter niet dat verweerder geen onderzoek mocht doen naar eisers recht op bijstand. Verweerder kan deze algemene onderzoeksbevoegdheid steeds en spontaan uitoefenen ten aanzien van alle bijstandsgerechtigden. Er is daartoe dus geen voorafgaand en redengevend feit, signaal, grond of vermoeden vereist. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de vraag of de tip wel juist was en betrekking had op eiser, verder niet van belang is. Verweerder heeft immers geen feit, signaal, grond of vermoeden nodig voor het doen van onderzoek [1] . Verweerder heeft daarom terecht naar de bankafschriften van eiser gevraagd.
6. Eiser voert verder aan dat hij in de betrokken periode door verschillende omstandigheden zijn brievenbus niet heeft kunnen legen waardoor hij niet op de hoogte was van de brieven van verweerder. Volgens eiser kan hem dit niet worden aangerekend. Het overlijden van de oom van eiser op 24 maart 2022 en het ziekbed dat daaraan vooraf ging, hebben grote impact op eiser gehad. Ook was eiser in die periode zelf ziek als gevolg van een coronavaccinatie en lag hij in bed. Omdat eiser in een flat woont en de brievenbus in de hal zit, heeft hij de brieven niet op tijd gezien. Ter zitting heeft eiser verklaard dat hij destijds ook zware medicijnen gebruikte. Hij was daarom niet in staat om iemand in te schakelen om zijn post op te halen.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in het bestreden besluit terecht op het standpunt heeft gesteld dat de gevraagde bankafschriften van belang zijn voor de verlening van bijstand en dat het gaat om gegevens waarover eiser binnen de gestelde termijn heeft kunnen beschikken. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiser de gevraagde bewijsstukken niet binnen de hersteltermijn heeft verstrekt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hem van het niet inleveren van de gevraagde stukken geen verwijt kan worden gemaakt. Hoewel de rechtbank begrip heeft voor de moeilijke situatie waarin eiser zich bevond, zijn de door hem gestelde omstandigheden niet voldoende om eiser niet te kunnen verwijten dat hij de gevraagde informatie niet (tijdig) heeft aangeleverd. Als eiser zelf niet in staat was om zijn post uit de brievenbus te halen, had hij iemand kunnen inschakelen die dit voor hem deed. Eiser heeft niet onderbouwd dat hij ook hiertoe niet in staat was.
8. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht de bijstand van eiser heeft opgeschort, ingetrokken en teruggevorderd.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid
van mr. M. van Ettikhoven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
7 februari 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 29 maart 2022 (ECLI:NL:CRVB:2022:806).