Overwegingen
2. Aan de voorzijde van het perceel ligt de openbare weg [straat] . Eiser wil met de uitweg een verbinding creëren tussen het perceel en deze weg. Op de locatie waar eiser de uitweg wil realiseren heeft een toegangshek op het perceel gestaan dat was dichtgegroeid met een heg. Het hek staat er niet meer. Ter hoogte van de gewenste uitweg is het trottoir aan de openbare weg verlaagd. Vast staat dat op de plek waar eiser een uitweg wil realiseren circa twintig jaar geen uitweg is geweest. Ook staat vast dat het college nimmer een omgevingsvergunning heeft verleend voor het maken van een uitweg op die locatie.
3. Volgens eiser is het opnieuw in gebruik nemen van de uitweg niet vergunningplichtig, omdat sprake is van een bestaande uitweg. Hij voert daartoe aan dat de uitweg die hij in gebruik wil gaan nemen sinds de bouw in 1898 altijd bij het perceel heeft gehoord. Dit wordt aangetoond door de verlaagde stoep en het tot voor kort aanwezige originele toegangshek ter plaatse. De uitweg is lange tijd niet in gebruik geweest omdat het toegangshek was begroeid met een heg.
4. Het college stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een bestaande uitweg. De vergunningaanvraag ziet op het aanleggen van een nieuwe uitweg. Dat is vergunningplichtig. Volgens het college kan de omgevingsvergunning voor het realiseren van de uitweg niet worden verleend omdat dit in strijd is met artikel 2:12, tweede lid, onder b, van de APV. De uitweg gaat namelijk zonder noodzaak ten koste van een openbare parkeerplaats.
5. De rechtbank zal hierna het beroep beoordelen aan de hand van de naar voren gebrachte beroepsgronden.
6. Eiser stelt zich op het standpunt dat het college onredelijk veel tijd heeft genomen voor het nemen van een beslissing op de vergunningaanvraag en het nemen van een beslissing op bezwaar. De rechtbank wijst erop dat eiser bij het uitblijven van besluitvorming gebruik had kunnen maken van de mogelijkheid om beroep in te stellen tegen het niet tijdig nemen van een beslissing.Dat heeft eiser niet gedaan. De beroepsgrond slaagt niet.
Is er sprake van een bestaande uitweg?
7. Eiser stelt zich op het standpunt dat de uitweg sinds de bouw van zijn woning in 1898 altijd heeft bestaan. Dit wordt aangetoond door de verlaagde stoep en het tot voor kort aanwezige originele toegangshek ter plaatse. De uitweg is alleen lange tijd niet in gebruik geweest omdat het toegangshek dat daar stond begroeid was met een heg. Het opnieuw in gebruik nemen van de uitweg is niet vergunningplichtig, aldus eiser.
8. Volgens het college is geen sprake van een bestaande uitweg. Het college heeft in het verleden nimmer een vergunning verleend voor de aanleg van een uitweg op het perceel. Als er al sprake zou zijn van overgangsrecht, dan is dat met het weghalen van de uitweg door de vorige eigenaar vervallen. Op luchtfoto’s is in de periode 2001-2023 geen hek en ook geen uitweg zichtbaar. Een verlaagde trottoirband merkt het college niet aan als een uitweg. Door het weghalen van de heg en het opnieuw creëren van een verbinding tussen het perceel en de openbare weg, die toegankelijk is voor motorvoertuigen met meer dan twee wielen, is sprake van het creëren van een uitweg. Daarom geldt op het moment van de aanvraag op basis van de APV een vergunningplicht, aldus het college. Als er ooit een uitweg heeft gezeten en deze na ruim twintig jaar opnieuw wordt aangelegd, is die aanleg vergunningplichtig en is de op dat moment geldende APV het toetsingskader.
9. De rechtbank volgt het college in de motivering dat er geen sprake is van een bestaande uitweg. Niet in geschil is dat het perceel van eiser reeds jaren niet met een auto bereikbaar is geweest. Er kon dus niet via het aanwezige verlaagde trottoir van en naar het perceel worden gereden.Verder kan de rechtbank de redenering van het college volgen dat voor zover er een uitweg bestond vóór inwerkingtreding van de APV, geldt dat deze uitweg in ieder geval vanaf 2001 niet meer in gebruik was en daarmee is komen te vervallen. Omdat er geen sprake is van een bestaande uitweg kan het beroep van eiser op het overgangsrecht ter bescherming van een gevestigd recht niet slagen. De rechtbank is het ook met het college eens dat met het weghalen van de dichtbegroeide heg en het opnieuw creëren van een verbinding tussen de [perceel 1] en de openbare weg, die toegankelijk is voor motorvoertuigen met meer dan twee wielen, sprake is van het creëren van een uitweg. De beroepsgrond slaagt niet.
10. De aanvraag ziet op de activiteit maken van een uitweg.Ten tijde van het bestreden besluit was de APV Gooise Meren 2020 geldig. Op grond van deze APV is het verboden om zonder omgevingsvergunning van het college een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.In het tweede lid van artikel 2.12 van de APV worden gronden genoemd op grond waarvan een vergunningaanvraag wordt geweigerd. Deze weigeringsgronden zijn limitatief en imperatief van aard. Dat betekent dat de omgevingsvergunning moet worden geweigerd als de activiteit in strijd is met één of meer van de genoemde weigeringsgronden en dat de omgevingsvergunning moet worden verleend, indien geen sprake is van één van deze weigeringsgronden.
11. Op grond van artikel 2.12, tweede lid, onder b, van de APV wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien de uitweg zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats. Gelet op het imperatieve karakter van deze weigeringsgrond, moet de vergunning in dat geval worden geweigerd en is er geen ruimte voor nader beleidof het hanteren van een ruimer toetsingskader op dit punt.
Gaat de uitweg zonder noodzaak ten koste van een openbare parkeerplaats?
12. Volgens het college komt door aanleg van de door eiser gewenste uitweg zonder noodzaak een openbare parkeerplaats te vervallen. Bij de uitleg van het begrip ‘noodzaak’ moet het gaan om een algemeen belang en niet om een individueel belang. Het parkeren en elektrisch opladen van de auto op eigen terrein is geen noodzaak, maar een individueel belang van eiser. Er is geen afwegingsruimte om de gevraagde omgevingsvergunning toch te verlenen, aldus het college.
13. De rechtbank kan deze motivering van het college volgen. De wens van eiser om zijn auto op eigen terrein te parkeren of op te laden is voorstelbaar, maar deze reden is geen noodzaak die het vervallen van een openbare parkeerplaats rechtvaardigt.Het college heeft op de zitting toegelicht dat het om een openbare parkeerplaats voor vergunninghouders gaat. Daarmee is het openbaar belang gegeven. De stelling van eiser dat er openbare parkeerruimte vrijkomt omdat hij zijn auto bij realisering van de uitweg op zijn eigen perceel zal parkeren, volgt de rechtbank niet. Bij het aanleggen van de uitweg zal immers een openbare parkeerplaats verdwijnen, ongeacht of eiser op die parkeerplaats zijn auto heeft geparkeerd. Eiser zal die openbare parkeerplaats ook niet altijd in gebruik hebben, zodat die parkeerplaats beschikbaar blijft voor anderen.Gelet op het voorgaande kan de rechtbank de redenering van het college volgen dat de gewenste uitweg zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats. De beroepsgrond slaagt niet.
14. Eiser beroept zich op het gelijkheidsbeginsel. Ten tijde van de vergunningaanvraag heeft de buurman op het adres [adres] in [woonplaats] ook een vergunning voor een uitweg aangevraagd en hiervoor binnen zes weken wel een omgevingsvergunning gekregen. In de directe omgeving, aan dezelfde kant van de straat, hebben diverse bewoners uitwegen bij hun huis gemaakt zonder vergunningaanvraag- of verlening. De gemeente treedt hier niet tegen op.
15. Voor een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel moet sprake zijn van gelijke gevallen. Het college heeft alleen voor de [adres] recent een uitwegvergunning verleend. Volgens het college is bij het perceel aan de [adres] geen sprake van een gelijke situatie aan die van eiser. Dat perceel ligt nabij een bocht waar niet op de openbare weg geparkeerd mag worden. Verder is er bij dat perceel genoeg ruimte om in- en uit te draaien, is er voldoende zicht gelet op de gereden snelheden en geldt er een stopverbod. De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat de realisering van een uitweg bij [adres] niet ten koste is gegaan van een openbare parkeerplaats. De rechtbank vindt dat het college hiermee voldoende heeft gemotiveerd dat bij de [adres] geen sprake is van een gelijk geval.
16. Afgezien van de [adres] en [perceel 1] heeft het college in dezelfde straat geen vergunningaanvragen voor een uitweg geweigerd of toegewezen. Dat maakt dat de andere uitwegen in de straat waar eiser op wijst ook geen gelijke gevallen opleveren. De omstandigheid dat door inwoners van de gemeente uitwegen worden aangelegd zonder de daartoe benodigde vergunning, ontslaat eiser niet van de plicht om een vergunning aan te vragen. Eiser kan het college in die gevallen een handhavingsverzoek bij het college indienen. Dit handhavingsaspect valt echter niet binnen de beoordeling van de afwijzing van de vergunningaanvraag in deze zaak. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet.