ECLI:NL:RBMNE:2023:2569

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 juni 2023
Publicatiedatum
1 juni 2023
Zaaknummer
22/5931
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • I.A.M. van Boetzelaer-Gulyas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor het aanleggen van een uitweg ten koste van een openbare parkeerplaats

In deze zaak heeft eiser op 4 januari 2022 een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning om een parkeerplaats te realiseren op zijn perceel in de gemeente Gooise Meren. De aanvraag vereiste een aanpassing van de openbare weg, maar het college van burgemeester en wethouders heeft op 19 april 2022 de vergunning geweigerd. Eiser heeft bezwaar gemaakt, maar het college handhaafde zijn besluit op 30 november 2022, met de motivering dat de aanleg van de uitweg ten koste zou gaan van een openbare parkeerplaats. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft op 2 juni 2023 het beroep behandeld en geoordeeld dat de weigering van de omgevingsvergunning terecht was. De rechtbank concludeert dat de aanvraag van eiser enkel betrekking had op de uitweg en niet op het parkeren in de voortuin, wat niet onlosmakelijk verbonden is met de uitweg. De rechtbank oordeelt dat de weigering van de vergunning op basis van de APV van de gemeente Gooise Meren gerechtvaardigd is, omdat de aanleg van de uitweg een openbare parkeerplaats zou doen vervallen zonder dat er een noodzaak voor de uitweg is aangetoond.

Eiser voerde aan dat er sprake was van strijd met het gelijkheidsbeginsel, omdat andere vergelijkbare aanvragen wel waren goedgekeurd. De rechtbank oordeelt echter dat de gevallen niet gelijk zijn en dat de weigering van de vergunning niet willekeurig is. Ook het beroep op het vertrouwensbeginsel wordt verworpen, omdat er geen toezeggingen zijn gedaan die de verwachting van eiser konden rechtvaardigen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de beslissing van het college.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/5931

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 juni 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gooise Meren

(gemachtigde: mr. A.M. van Kordelaar).

Inleiding

1. Eiser heeft op 4 januari 2022 een aanvraag gedaan voor een omgevingsvergunning.
Eiser wil een parkeerplaats realiseren op zijn perceel [perceel 1] in [plaats] . Om dit te bereiken is een aanpassing naar de openbare weg noodzakelijk. Met het besluit van 19 april 2022 (het primaire besluit) heeft het college de omgevingsvergunning geweigerd voor de activiteit een uitweg maken of veranderen.
1.1.
Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt. Naar aanleiding daarvan heeft op 4
augustus 2022 een hoorzitting bij de commissie voor de bezwaren Algemene Kamer (hierna: de commissie) plaatsgevonden. In het advies van de commissie geeft zij aan het bezwaar gegrond te verklaren. Daarbij adviseert de commissie het college om alsnog een beslissing te nemen op het onderdeel van de aanvraag ‘parkeren in de voortuin’ en de weigering van de omgevingsvergunning beter te motiveren.
1.2.
Met het besluit van 30 november 2022 ( het bestreden besluit) heeft het college het
bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Het college handhaaft het primaire besluit, waarbij een aanvullende motivering is gegeven. Het college weigert de omgevingsvergunning, omdat de aanleg van de uitweg zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats.
1.3.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het college heeft een
verweerschrift ingediend.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 17 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de weigering van de omgevingsvergunning. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden die eiser heeft aangevoerd.
2.1.
Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Hierna legt de
rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De omvang van het geding
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij niet alleen een uitritvergunning heeft aangevraagd, maar ook een aanvraag heeft gedaan voor het mogen parkeren in de voortuin in strijd met het bestemmingsplan. Het college vindt dat alleen een aanvraag voor een uitritvergunning is gedaan.
3.1.
De rechtbank stelt vast dat eiser met zijn aanvraag alleen een omgevingsvergunning voor het aanleggen of veranderen van een uitweg heeft aangevraagd. Eiser heeft bij zijn aanvraag het moduleblad Uitrit aanleggen of veranderen bijgevoegd. De aanvraag omvat dus niet de activiteit ‘handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening’ vanwege het parkeren op het eigen perceel waarvoor de bestemming [bestemming] geldt. Deze activiteit is naar het oordeel van de rechtbank niet onlosmakelijk verbonden met de activiteit uitweg aanleggen of veranderen. Beide activiteiten kunnen los van elkaar plaatsvinden en zijn fysiek van elkaar te onderscheiden. Daarbij is dan niet van belang of een parkeerplaats kan worden gebruikt zonder dat de uitwegvergunning is verleend. [1] Het college heeft dan ook in het bestreden besluit terecht alleen de weigering van de uitwegvergunning heroverwogen en niet ook een aanvraag voor het in strijd met het bestemmingsplan parkeren in de voortuin.
3.2.
Gelet op het voorgaande ligt in deze zaak alleen de weigering van de uitwegvergunning aan de rechtbank voor.
Het beoordelingskader
4. Op grond van artikel 2.2, eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is het verboden om zonder omgevingsvergunning een uitweg te maken, indien daarvoor op grond van een gemeentelijke verordening een vergunning vereist is.
4.1.
In artikel 2:12, tweede lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van de gemeente Gooise Meren 2020 is voorts bepaald dat het verboden is om zonder omgevingsvergunning een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg. Op basis van artikel 2.12, tweede lid, van de APV wordt die omgevingsvergunning alleen geweigerd op de volgende gronden:
a. ter voorkoming van gevaar voor het verkeer op de weg;
b. als de uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats, tenzij er een noodzaak is om de uitweg toch te realiseren;
c. als door de uitweg het openbaar groen op onaanvaardbare wijze wordt aangetast; of
d. als er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen;
e. indien ten behoeve van het maken van een uitweg naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg, het aanleggen dan wel het gebruiken van een parkeer- laad en losgelegenheid op de gronden in strijd is met de voorschriften en het college niet bereid is om een omgevingsvergunning te verlenen.
Is er sprake van een weigeringsgrond?
5. De vraag die vervolgens aan de orde is of de weigeringsgrond van artikel 2:12, tweede lid, aanhef en sub b, van de APV zich voordoet, dus de vraag of de uitweg zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats.
Gaat er een openbare parkeerplaats verloren?
5.1.
Het college geeft aan dat door de aanleg van de door eiser gewenste uitweg een openbare parkeerplaats vervalt. De rechtbank kan het college hierin volgen. Dat eiser op de zitting heeft toegelicht dat hij twee auto’s heeft waarvan één op de openbare parkeerplaats staat en dat met de uitweg meer parkeerruimte vrij komt, volgt de rechtbank dan ook niet. Bij het aanleggen van de uitweg zal immers een openbare parkeerplaats verdwijnen, ongeacht of eiser op die parkeerplaats zijn auto heeft geparkeerd. En eiser zal die openbare parkeerplaats overigens niet altijd in gebruik hebben, zodat die parkeerplaats beschikbaar blijft voor anderen.
Is er een noodzaak voor de uitweg?
5.2.
Eiser stelt dat hij zijn elektrische auto op zijn terrein wil opladen. Het college licht toe dat de wens van eiser om zijn auto op eigen terrein te parkeren of om op te kunnen laden voorstelbaar is, maar dat deze reden geen noodzaak is die het vervallen van een openbare parkeerplaats rechtvaardigt. Volgens het college moet er sprake zijn van een algemeen belang en niet een individueel belang. De rechtbank kan de motivering van het college volgen. Eiser heeft slechts een privébelang, waarvan de noodzaak niet is aangetoond. De beroepsgrond slaagt niet.
Gelijkheidsbeginsel en willekeur
6. Eiser voert aan dat er sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel. Voor de adressen [perceel 2] , [perceel 3] , [perceel 4] , [perceel 5] , [perceel 6] , [perceel 7] , [perceel 8] , [perceel 9] en [perceel 10] zijn wel vergunningen verleend. De woningen zijn van hetzelfde type. Ook het bestemmingsplan gaf toen aan dat het om de tuin ging. De gemeente gaat hier willekeurig mee om. Wijzigingen in de APV doen daar niet aan af, aldus eiser.
6.1.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat hier sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel. Uit vaste rechtspraak volgt dat voor een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel sprake moet zijn van gelijke gevallen. Daarbij moet de rechtbank niet alleen beoordelen of feitelijk sprake is van gelijke gevallen, maar ook of op de aanvraag van eiser hetzelfde wettelijk kader van toepassing is als bij de beoordeling van de aanvragen voor die andere gevallen. Dat is hier niet het geval. Het college heeft op de zitting toegelicht dat voor de percelen [perceel 9] , [perceel 4] en [perceel 2] uitwegvergunningen zijn verleend op basis van de APV Bussum 1990. In deze APV golden toen andere weigeringsgronden. De weigeringsgrond waarop het bestreden besluit gestoeld is, bestond toen niet. Voor de percelen [perceel 8] en [perceel 5] zijn omgevingsvergunningen verleend voor planologisch afwijken. Op grond van de APV Bussum 2010 en de APV Bussum 2012 gold voor de percelen [perceel 10] , [perceel 7] , [perceel 6] en [perceel 3] geen vergunningplicht maar een meldingsplicht. Gelet op de door het college gegeven toelichting is naar het oordeel van de rechtbank in dit geval geen sprake van gelijke gevallen. Verder is de rechtbank ook niet gebleken dat er sprake is van willekeur. De beroepsgrond slaagt niet.
Vertrouwensbeginsel
7. Eiser stelt dat er sprake is van opgewekt vertrouwen. De medewerker van het college heeft hem na het indienen van zijn omgevingsvergunning om aanvullende informatie gevraagd. Eiser vindt daarom dat hij er vanuit mocht gaan dat er geen belemmeringen zijn om een vergunning te verlenen. De argumentatie van het college dat gezien de werkwijze eerst alles aan gegevens wordt verzameld en dat dan pas de aanvraag wordt beoordeeld, kan eiser niet volgen.
7.1.
De rechtbank ziet geen reden om het bestreden besluit in strijd te achten met het vertrouwensbeginsel. Het college geeft aan dat uit het opvragen van aanvullende informatie niet kan worden afgeleid dat de gevraagde vergunning gaat worden verleend. De rechtbank volgt hierin het college. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. [2] Van een dergelijke toezegging, uitlating of gedraging is in dit geval naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken. Het opvragen van aanvullende informatie naar aanleiding van een aanvraag om een omgevingsvergunning, valt hier niet onder. De beroepsgrond slaagt niet.
Overige gronden
8. Ook de overige gronden die eiser aanvoert, slagen naar het oordeel van de rechtbank niet. Dat het college geen verantwoordelijkheid neemt om illegale praktijken te handhaven,
valt buiten deze zaak. Verder is het college niet verplicht om een advies van de bezwaarschriftencommissie over te nemen. [3]

Conclusie en gevolgen

9. De conclusie van het voorgaande is dat het college naar het oordeel van de rechtbank de omgevingsvergunning heeft kunnen weigeren. Het bestreden besluit kan standhouden.
10. Het beroep van eiser is ongegrond. Dit betekent dat hij geen gelijk krijgt. Omdat eiser in beroep geen gelijk krijgt, worden de door hem gemaakte proceskosten en het betaalde griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.A.M. van Boetzelaer-Gulyas, rechter, in aanwezigheid van J. Fagel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 juni 2023.
griffier
rechter
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling van 8 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2679.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling van 9 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1236.
3.Artikel 19 van de Verordening commissie bezwaarschriften Gooise Meren 2016.