ECLI:NL:RBMNE:2023:4702

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 september 2023
Publicatiedatum
13 september 2023
Zaaknummer
22/1813
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van te veel ontvangen voorschotten WIA-uitkering

In deze zaak gaat het om de terugvordering van te veel ontvangen voorschotten op de WIA-uitkering van eiser. Eiser ontving een WIA-uitkering op basis van voorschotten, omdat hij ook werkte en loon ontving. Na een definitieve berekening bleek dat eiser te veel voorschotten had ontvangen, wat leidde tot een vordering van het Uwv om het teveel betaalde bedrag terug te vorderen. Eiser was het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld.

De rechtbank heeft de procedure behandeld en vastgesteld dat eiser op 15 juni 2020 een WIA-uitkering had aangevraagd. Vanwege een vertraagde beslissing ontving hij vanaf 3 september 2020 een voorschot. Het Uwv heeft later vastgesteld dat eiser over de periode van 1 september 2020 tot en met 31 augustus 2021 een brutobedrag van € 10.214,64 te veel had ontvangen, wat resulteerde in een nettovordering van € 7.282,38. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze terugvordering, maar de rechtbank oordeelde dat het Uwv terecht had gehandeld.

De rechtbank concludeert dat het Uwv de terugvordering van € 4.620,37 van eiser mocht handhaven. Eiser had hogere werkelijke inkomsten dan waarmee bij de voorschotverstrekking rekening was gehouden. De rechtbank oordeelde dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, ondanks de erkenning van fouten door het Uwv. De rechtbank verklaarde het beroep tegen de oorspronkelijke beslissing op bezwaar niet-ontvankelijk en het beroep tegen de gewijzigde beslissing op bezwaar ongegrond. Eiser moet het teveel ontvangen bedrag terugbetalen, maar het Uwv moet wel het griffierecht vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1813

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 september 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. L. Leussink).

Inleiding

1. Eiser krijgt een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Deze uitkering wordt op basis van voorschotten betaald, omdat eiser ook werkt en daaruit loon ontvangt. Uit een definitieve berekening van de WIA-uitkering is gebleken dat eiser een te hoog bedrag aan voorschotten heeft ontvangen. Het Uwv vordert de te veel betaalde voorschotten van eiser terug. Eiser is het daar niet mee eens.
2. In deze zaak beoordeelt de rechtbank of het terugvorderen van de te veel betaalde voorschotten terecht is.

Verloop van de procedure

3. Eiser heeft op 15 juni 2020 een WIA-uitkering aangevraagd. Omdat het Uwv niet op tijd op de WIA-aanvraag kon beslissen, heeft eiser vanaf 3 september 2020 een voorschot ontvangen.
4. Aan eiser is bij besluit van 3 november 2020 een WIA-uitkering toegekend per 3 september 2020. In dit besluit staat dat de voorschotbetaling wordt beëindigd. Naast de WIA-uitkering werkt eiser bij [werkgever] . Hij is aan het re-integreren. Op 19 januari 2021 heeft hij aan het Uwv doorgegeven dat hij meer uren gaat werken. Vervolgens heeft het Uwv laten weten dat de uitkering per 1 februari 2021 weer als voorschot wordt verstrekt en dat de inkomsten achteraf zullen worden verrekend met de WIA-uitkering.
5. Bij besluit van 14 oktober 2021 heeft het Uwv de uitkering over de periode van 1 september 2020 tot en met 31 augustus 2021 definitief berekend en bepaald dat eiser een brutobedrag van € 10.214,64 moet terugbetalen.
6. Het Uwv heeft bij besluit van 21 oktober 2021 een nettobedrag van € 7.282,38 ingevorderd bij eiser.
7. Met de beslissing op bezwaar van 13 april 2022 heeft het Uwv de berekening en de terug- en invordering in stand gelaten. Eiser heeft daartegen beroep ingesteld. Tijdens de beroepsprocedure, op 15 juli 2022, heeft het Uwv een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waarmee de terugvordering is verlaagd.
8. De rechtbank heeft het beroep op 22 november 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser en gemachtigde van het Uwv waren daarbij aanwezig.
9. Op de zitting heeft de rechtbank het onderzoek geschorst en het Uwv in de gelegenheid gesteld om te beoordelen of de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 2 december 2021 [1] gevolgen heeft voor deze zaak. Het Uwv heeft op 6 december 2022 een schriftelijke reactie gegeven. Eiser heeft van de gelegenheid gebruik gemaakt om daarop te reageren.
10. De rechtbank heeft partijen op 26 juli 2023 laten weten dat de rechter die die zaak op zitting heeft behandeld door ziekte niet in staat is om uitspraak te doen en dat een andere rechter daarom uitspraak zal doen. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om aan te geven of zij een nieuw zitting willen, maar daarop zijn geen reacties ontvangen. De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens op 24 augustus 2023 gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

De oorspronkelijke beslissing op bezwaar van 13 april 2022
11. In deze beslissing op bezwaar handhaaft het Uwv het standpunt dat eiser in de periode van 1 september 2020 tot en met 31 augustus 2021 te veel aan voorschotten heeft ontvangen. Eisers inkomen was hoger dan waarvan bij de voorschotverstrekking is uitgegaan. Volgens het Uwv heeft eiser een brutobedrag van € 10.214,64 te veel ontvangen. Het Uwv vindt dat eiser dit bedrag (€ 7.282,38 netto) moet terugbetalen, ook al valt hem niets te verwijten. Een zeer ernstige of uitzonderlijke situatie om niet te hoeven terugbetalen is volgens het Uwv niet aan de orde.
De gewijzigde beslissing op bezwaar van 15 juli 2022
12. In de gewijzigde beslissing op bezwaar neemt het Uwv het standpunt in dat het eiser in de periode van 3 september 2020 tot 1 februari 2021 niet redelijkerwijs duidelijk kon zijn dat hij te veel uitkering ontving. Bij de toekenningsbeslissing heeft het Uwv aan eiser laten weten dat het voorschot wordt beëindigd en dat het voorschot van 3 september tot en met 31 oktober 2020 juist is geweest. Omdat de betaling van de uitkering tot 1 februari 2021 gelijk is gebleven, heeft het Uwv de terugvordering over de periode van 3 september 2020 tot 1 februari 2021 laten vervallen.
13. Het Uwv blijft wel van mening dat de terugvordering over de periode 1 februari 2021 tot en met 31 augustus 2021 terecht is. Naar aanleiding van een wijzigingsformulier waarop eiser heeft aangegeven dat hij meer is gaan werken, is het Uwv de uitkering vanaf 1 februari 2021 weer als voorschot gaan betalen. Omdat bij de vaststelling van de definitieve uitkering bleek dat eisers inkomen hoger is geweest dan de waarvan bij de verstrekte voorschotten is uitgegaan, heeft eiser te hoge bedragen aan voorschotten ontvangen. Het teveel ontvangen bedrag van € 4.620,37 vordert het Uwv van eiser terug.
Beroep is ook gericht tegen de gewijzigde beslissing op bezwaar
14. Eiser heeft laten weten het ook niet eens te zijn met de gewijzigde beslissing op bezwaar. Hoewel hij blij is dat het Uwv heeft erkend dat fouten zijn gemaakt en dat de terugvordering is verlaagd, vindt hij dat de terugvordering helemaal moet komen te vervallen.
15. Omdat eiser zich niet met de gewijzigde beslissing op bezwaar kan verenigen, is zijn beroep van rechtswege gericht tegen dit besluit. [2]
Beroep tegen oorspronkelijke beslissing op bezwaar niet-ontvankelijk
16. De nieuwe beslissing op bezwaar komt in de plaats van de oorspronkelijke beslissing op bezwaar van 13 april 2022. Het is de rechtbank niet gebleken dat eiser nog procesbelang heeft bij de beoordeling van het beroep tegen de beslissing op bezwaar van 13 april 2022. Daarom wordt het beroep daartegen niet-ontvankelijk verklaard.
17. Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de gewijzigde beslissing op bezwaar.
De verlaagde terugvordering blijft in stand
18. De rechtbank komt tot het oordeel dat het Uwv een bedrag van € 4.620,37 van eiser heeft kunnen terugvorderen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Eiser heeft te veel voorschot ontvangen
19. Eiser vindt dat hij het te veel ontvangen bedrag niet hoeft terug te betalen, omdat de fout bij het Uwv ligt. Hij stelt dat hij aan al zijn verplichtingen heeft voldaan en steeds openheid van zaken heeft gegeven.
20. Met het wijzigingsformulier van 19 januari 2021 heeft eiser aan het Uwv doorgegeven dat hij per 19 januari 2021 24 uur per week gaat werken tegen een bruto maandloon van € 1.525,00. Het Uwv heeft in een beslissing van 20 januari 2021 aan eiser laten weten dat zijn WIA-uitkering vanaf 1 februari 2021 als voorschot wordt betaald, waarbij rekening wordt gehouden met maandelijkse inkomsten van € 1.550,12 die eiser zelf heeft doorgegeven aan het Uwv. Het voorschot op de uitkering bedraagt € 1.179,72 bruto per maand.
21. De rechtbank stelt vast dat de werkelijke inkomsten over de periode van 1 februari 2021 tot en met 31 augustus 2021 hoger waren dan inkomsten waarmee bij de voorschotverstrekking rekening was gehouden. De berekening van de definitieve uitkering aan de hand van de werkelijke inkomsten over de periode van 1 februari 2021 tot en met 31 augustus 2021 staat in de gewijzigde beslissing op bezwaar. Daarin staat ook de berekening van de terugvordering. Eiser heeft de berekeningen niet betwist. De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de definitieve berekening van de WIA-uitkering en de berekening van de terugvordering. Dit betekent dat eiser dus te veel aan voorschotten heeft ontvangen.
22. De rechtbank overweegt dat aan de terugvordering niet ten grondslag ligt dat eiser niet aan zijn inlichtingenplicht heeft voldaan. Het Uwv is op grond van de wet verplicht om terug te vorderen wat te veel aan voorschotten is betaald. [3] Dat het Uwv de definitieve hoogte van de uitkering niet na zes maanden heeft berekend, zoals in de beslissing van 20 januari 2021 staat vermeld, betekent ook niet dat het Uwv de te veel betaalde voorschotten niet meer kan terugvorderen.
Geen dringende reden om van terugvordering af te zien
23. Het Uwv kan besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien als daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. [4]
24. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) is een dringende reden aan de orde als de terugvordering voor een verzekerde zorgt voor onaanvaardbare financiële en/of sociale gevolgen. Het om gaan om gevallen waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is. De lat om aan het criterium ‘dringende redenen’ te voldoen ligt dus hoog. Dat de terugvordering financiële gevolgen en ook een behoorlijke mentale impact op eiser heeft, is voor de rechtbank duidelijk, maar dat is onvoldoende om een dringende reden aan te nemen.
Zorgvuldige voorschotverstrekking
25. Uit een uitspraak van de Raad volgt dat onder omstandigheden voorschotten, ondanks het ontbreken van een dringende reden, toch niet teruggevorderd mogen worden. [5] De Raad heef geoordeeld dat bij voorschotverlening het uitgangspunt moet zijn dat een bestuursorgaan de relevante omstandigheden in aanmerking neemt en dat de verlening op een zorgvuldige wijze plaatsvindt.
26. Op zitting is met partijen over deze uitspraak van de Raad gesproken. Omdat het Uwv niet op de hoogte was van de uitspraak, is het Uwv in de gelegenheid gesteld om te beoordelen of deze uitspraak gevolgen moet hebben voor deze zaak.
27. In een nadere reactie heeft het Uwv uiteengezet in de uitspraak geen aanknopingspunten te zien om van de terugvordering af te zien, omdat aan eiser kenbaar is gemaakt dat bij de voorschotverlening rekening is gehouden met een bedrag van € 1.550,12 aan inkomsten.
28. De rechtbank stelt vast dat in dit dossier bij het Uwv het nodige is misgegaan. Zo is bijvoorbeeld de toekenningsbeslissing van de WIA-uitkering tot twee keer toe gecorrigeerd, is daarbij alsnog over het hoofd gezien dat eiser bij aanvraag voor de WIA-uitkering al had doorgegeven dat hij betaald werk deed én is de uitkering niet na zes maanden definitief vastgesteld. Eiser heeft over de gang van zaken ook een klacht ingediend en in reactie daarop heeft een klachtbehandelaar namens het Uwv excuses aangeboden. Ook op de zitting heeft het Uwv erkend dat er fouten zijn gemaakt.
29. De rechtbank overweegt dat het Uwv in deze zaak niet steeds zorgvuldig heeft gehandeld, waardoor het goed is voor te stellen dat het voor eiser niet meer goed te begrijpen is. Maar bij de wijze van voorschotverlening heeft de rechtbank geen onzorgvuldigheid kunnen vaststellen. De rechtbank ziet daarom geen ruimte om, anders dan in de uitspraak van de Raad, te oordelen dat het Uwv niet tot het terugvorderen van te veel ontvangen voorschotten had mogen overgaan.

Conclusie en gevolgen

30. Het beroep tegen de beslissing op bezwaar van 13 april 2022 is ongegrond. Het beroep tegen de beslissing op bezwaar van 15 juli 2022 is ongegrond. Dit betekent dat het Uwv het te veel ontvangen bedrag aan voorschotten (€ 4.620,37) van eiser mocht terugvorderen. Eiser moet dit bedrag aan het Uwv terugbetalen.
31. Omdat het Uwv tijdens de beroepsprocedure een gewijzigde beslissing op bezwaar is genomen, moet het Uwv wel het griffierecht van eiser vergoeden. Eiser heeft geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen de beslissing op bezwaar van 13 april 2022 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen de beslissing op bezwaar van 15 juli 2022 ongegrond;
- bepaalt dat het Uwv het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C.J. van der Hoorn, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 september 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Dit volgt uit artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
3.Artikel 77, eerste lid, van de Wet WIA.
4.Artikel 77, zesde lid, van de Wet WIA.
5.Uitspraak van 2 december 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3046.