11.2.Eiser stelt daarnaast dat verweerder ten onrechte onvoldoende rekening heeft gehouden met de ligging van de woning aan de [straat] . Volgens eiser heeft de woning een gemiddelde geluidsmeting van 64 decibel. Bij de referentiewoningen is dat 57 tot 58 decibel. Verweerder heeft hierover toegelicht dat referentiewoning [adres 4] nabij de [straat] is gelegen. De rechtbank kan het standpunt van verweerder volgen. Een eventuele waardedrukkend effect in verband met de ligging van de woning geldt ook voor [adres 4] , zodat dit verdisconteerd is in de verkoopprijs van deze referentiewoning. Dit is niet door eiser betwist. Bovendien blijkt uit de taxatiematrix dat de waarde van de woning in het economisch verkeer is vastgesteld op € 416.000,-. De WOZ-waarde is vastgesteld op € 395.000,-. Hiermee acht de rechtbank dat er voldoende ruimte is om een eventueel waardedrukkend effect op te vangen. De beroepsgrond slaagt niet.
Op de zaak betrekking hebbende stukken
12. Eiser stelt dat verweerder ten onrechte niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overlegd. Volgens eiser heeft verweerder in het taxatieverslag in de bezwaarfase niet inzichtelijk gemaakt welke KOUDV-factoren en eenheidsprijzen voor de referentiewoningen zijn gehanteerd. Deze informatie had verweerder volgens eiser wel voorhanden en heeft verweerder ten onrechte niet verstrekt.
13. De rechtbank is van oordeel dat de KOUDV- en liggingsfactoren behoren tot de gegevens die op grond van artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ op verzoek moeten worden verstrekt. In de uitspraak van de meervoudige kamer van 5 juli 2021heeft de rechtbank uitvoerig uiteengezet welke consequenties hieraan verbonden moeten worden. Uit de uitspraak volgt dat van eiser mag worden verwacht dat uiterlijk tijdens de hoorzitting in bezwaar wordt verzocht om de op de zaak betrekking hebbende stukken.
In het Informatieblad Bezwaarschriften die als bijlage bij het bezwaar is gevoegd verzoekt eiser om de volgende stukken:
- Taxatieverslag (en eventuele taxatie kaarten);
- KOUDVL/VLOK/KWALUX factoren (of vergelijkbaar);
- Grondstaffels;
- Overige gebruikte of ter beschikking gestelde stukken;
- Gesplitste opstalwaarde en/of grondwaarde;
- Prijs per eenheid van het object en de referenties.
Verweerder heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat de KOUDV- en liggingsfactoren in het taxatieverslag zijn weergegeven. Deze gegevens zien echter alleen op de woning en niet op de referentiewoningen. De rechtbank stelt vast dat verweerder de volledige KOUDV- en liggingsfactoren van de referentiewoningen niet heeft verstrekt en wel voorhanden had in de bezwaarfase. Verweerder heeft ter zitting erkend dat de gevraagde stukken maar gedeeltelijk aan eiser zijn verstrekt. Dit betekent dat er sprake is van een schending van artikel 7:4 Awb en artikel 40 Wet WOZ waardoor er bij eiser in de bezwaarfase een informatieachterstand is ontstaan. In de beroepsfase zijn deze gegevens wel verstrekt waardoor de informatieachterstand is hersteld.
14. De rechtbank ziet in het hiervoor vastgestelde gebrek geen reden om de uitspraak op bezwaar te vernietigen, omdat hiervoor ook is vastgesteld dat verweerder de waarde niet te hoog heeft vastgesteld en niet is gebleken dat eiser door dit gebrek in zijn belangen is geschaad. Eiser heeft immers in beroep alsnog kennis kunnen nemen van de KOUDV- en liggingsfactoren van de gehanteerde referentiewoningen en heeft deze kunnen betwisten. In navolging van de uitspraak van 5 juli 2021 betekent dit dat het geconstateerde gebrek kan worden gepasseerd met artikel 6:22 van de Awb. Wel moet het gebrek ertoe leiden dat eiser recht heeft op vergoeding van de in beroep gemaakte proceskosten en het griffierecht.
Het verzoek om immateriële schadevergoeding
15. Eiser heeft verzocht om een vergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn in de bezwaarfase. Uit vaste rechtspraak volgt dat de redelijke termijn voor een procedure bij een bestuursorgaan en de rechtbank tezamen in beginsel twee jaar is, waarbij de termijn voor de bezwaarfase een half jaar en voor de beroepsfase anderhalf jaar is.De termijn vangt in beginsel aan op het moment dat verweerder het bezwaarschrift ontvangt en eindigt op het moment dat de rechtbank over het geschil beslist. Omdat het bezwaarschrift van eiser op 1 april 2022 is ontvangen en de rechtbank binnen twee jaar na deze datum uitspraak doet, is er geen sprake van een overschrijding van de redelijke termijn en wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
16. Omdat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde niet te hoog is vastgesteld, is het beroep ongegrond.
Proceskostenvergoeding17. Vanwege het toepassen van artikel 6:22 van de Awb ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Voor een veroordeling van de in bezwaar gemaakte proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.
18. Op grond van artikel 8:75 van de Awb is de rechtbank bij uitsluiting bevoegd om een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep en van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken. Dit is verder uitgewerkt in het Besluit proceskostenvergoeding bestuursrecht. Op grond van artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit kan een veroordeling in deze kosten betrekking hebben op de kosten van een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
19. Op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van het Bpb en de bijlage bij het Bpb wordt het bedrag van de rechtsbijstandskosten vastgesteld door aan de verrichte proceshandelingen punten toe te kennen overeenkomstig lijst (A) en die punten te vermenigvuldigen met de waarde per punt (B) en met de toepasselijke wegingsfactoren (C). De toepasselijke wegingsfactoren zijn in onderdeel C van de bijlage van het Bpb onderverdeeld in wegingsfactoren ten aanzien van het gewicht van de zaak (C1) en wegingsfactoren ten aanzien van samenhangende zaken (C2).
20. Voor het gewicht van de zaak kent onderdeel C1 van de bijlage bij het Bpb de volgende indeling:
Gewicht
factor
zeer licht
0,25
Licht
0,5
Gemiddeld
1
Zwaar
1,5
zeer zwaar
2
21.
In de toelichting bij het Bpb staat dat het gewicht van een zaak wordt bepaald door het – al dan niet in geld uit te drukken – belang en de ingewikkeldheid. Het werd niet wenselijk geacht om de rechter aan nadere criteria voor de bepaling van het gewicht te binden. Het opnemen van wegingsfactoren in onderdeel C1 van het Bpb berust volgens de toelichting op de overweging dat enerzijds het met een gemachtigde voeren van bagatelprocedures niet moet worden aangemoedigd, en, anderzijds, dat de vergoeding evenredig dient te zijn met de prestatie van de gemachtigde.
22. De bestuursrechter moet zelf, op grond van een eigen waardering, beoordelen in welke gewichtscategorie een zaak valt.
23. De rechtbank is van oordeel dat de waardering van woningen op grond van de Wet WOZ tot de categorie ‘licht’ (wegingsfactor 0,5) behoort. De rechtbank vindt het belang van een reguliere WOZ-zaak over een woning namelijk beperkter en vindt dit soort zaken ook minder ingewikkeld dan een gemiddelde bestuursrechtelijke zaak. Het belang en de ingewikkeldheid zijn de criteria die het gewicht van de zaak bepalen volgens de toelichting van het Bpb. Dat WOZ-zaken over woningen van minder gewicht zijn komt ook tot uitdrukking in de bestaande zittingsplanning van de rechtbank, waarbij op een reguliere zitting van een halve dag zeven WOZ-zaken worden behandeld, tegenover drie reguliere bestuursrechtelijke zaken.
24. In deze zaak gaat het over de WOZ-waarde van een woning. Dat betekent dat de rechtbank een wegingsfactor van 0,5 hanteert. In afwijking van het Bpb, maar in lijn met de rechtspraak van de Hoge Raad hanteert de rechtbank een waarde per punt van € 837,-. Dit leidt tot de volgende proceskostenveroordeling. Voor rechtsbijstand wordt € 837,- toegekend (1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 0,5). De proceskostenvergoeding bedraagt in totaal € 837,-.