ECLI:NL:RBMNE:2023:4681

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 augustus 2023
Publicatiedatum
12 september 2023
Zaaknummer
C/16/550 108 / HA ZA 23-6
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van ontslagbesluiten binnen de Judobond Nederland na onzorgvuldige besluitvorming

In deze zaak vorderden eisers, voormalige leden van de Bondsraad van de Judobond Nederland (JBN), de vernietiging van ontslagbesluiten die tijdens verschillende districtsvergaderingen waren genomen. De rechtbank Midden-Nederland oordeelde dat de besluiten in strijd met de redelijkheid en billijkheid tot stand waren gekomen, omdat de besluitvorming onzorgvuldig was verlopen. De rechtbank stelde vast dat de moties tot ontslag niet voorafgaand aan de vergaderingen bekend waren gemaakt, wat de betrokken leden de kans ontnam om zich adequaat voor te bereiden op hun verdediging. De rechtbank vernietigde de ontslagbesluiten van de betrokken bondsraadsleden en wees één van de drie gevorderde verklaringen voor recht toe. De overige vorderingen werden afgewezen wegens gebrek aan belang. De rechtbank benadrukte het belang van zorgvuldigheid in de besluitvorming binnen verenigingen, vooral bij ingrijpende besluiten zoals ontslagen. De proceskosten werden toegewezen aan de gedaagde partij, JBN, die grotendeels in het ongelijk was gesteld.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/550 l 08 / HA ZA 23-6
Vonnis van 9 augustus 2023
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[ eiser sub 2] ,
wonende te [woonplaats] ,
4.
[eiser sub 4] ,
wonende te [woonplaats] ,
5.
[eiser sub 5] ,
wonende te [woonplaats] ,
6.
[eiser sub 6] ,
wonende te [woonplaats] ,
7.
[eiser sub 7] ,
wonende te [woonplaats] ,
8.
[eiser sub 8] ,
wonende te [woonplaats] ,
9.
[eiser sub 9] ,
wonende te [woonplaats] ,
10.
[eiser sub 10] ,
wonende te [woonplaats] ,
11.
[eiser sub 11] ,
wonende te [woonplaats] , eisers,
vertegenwoordigd door [ eiser sub 2] en P [eiser sub 5] (eisers 2 en 5)
tegen
de vereniging
JUDO BOND NEDERLAND,
gevestigd te Nieuwegein, gedaagde,
advocaat mr. A.W. Brantjes te Amsterdam.
Eisers zullen ieder afzonderlijk bij hun achternaam worden genoemd en zullen gezamenlijk worden aangeduid als [eiser c.s.] (mannelijk enkelvoud); gedaagde zal worden aangeduid als JBN. Eiser nummer 3 ( [eiser sub 3] ) heeft zich uit de procedure teruggetrokken.

1.De procedure tot nu toe

1.1.
[eiser c.s.] heeft JBN op 30 december 2020 gedagvaard. JBN heeft een conclusie van antwoord ingediend en beide partijen hebben later nog aanvullende producties ingediend. Na de mondelinge behandeling van 12 januari 2022 hebben partijen geprobeerd samen tot een oplossing te komen in mediation. Dat is niet gelukt en partijen hebben de kantonrechter daarom gevraagd vonnis te wijzen. Bij tussenvonnis van 30 november 2022 heeft de kantonrechter overwogen dat de zaak (alsnog) naar de handelskamer moet worden verwezen en partijen in de gelegenheid gesteld zich over de gevolgen daarvan uit te laten. Bij vonnis van 21 december 2022 heeft de kantonrechter de zaak vervolgens naar de handelskamer van de afdeling civiel recht van deze rechtbank verwezen. Voor een verdere beschrijving van het procedureverloop wordt verwezen naar het tussenvonnis van 30 november 2022.
1.2.
In het verwijzingsvonnis van 21 december 2022 heeft de kantonrechter partijen erop gewezen dat, voor zover zij proceshandelingen wensen te verrichten, zij in het vervolg van de procedure alleen bij advocaat kunnen procederen. Namens partijen zijn er sindsdien geen proceshandelingen meer verricht. Dat verklaart waarom [eiser c.s.] in deze procedure niet wordt vertegenwoordigd door een advocaat.
1.3.
Vervolgens is bepaald dat vonnis zal worden gewezen.

2.Waar deze zaak over gaat

2.1.
JBN is een vereniging georganiseerd in zeven geografische districten. Elk district heeft een eigen districtsbestuur en in elk district worden districtsvergaderingen gehouden. Vijf afgevaardigden per district vormen gezamenlijk de landelijke bondsraad. De eisers in deze procedure zijn (voormalig) leden van de bondsraad. De bondsraad vertegenwoordigt alle leden van JBN op nationaal niveau. JBN wordt bestuurd door het bondsbestuur. Het bondsbestuur wordt gekozen en ontslagen door de bondsraad. Het bondsbureau, geleid door de algemeen directeur, voert het beleid uit.
2.2.
Voorafgaand aan het geschil waar het in deze procedure om gaat, heeft het bondsbestuur in april 2020 het besluit genomen om de opleidingsstructuur aan te passen. Dit besluit is vervolgens door het bondsbestuur weer teruggedraaid na kritiek van een deel van de bondsraad. Daarna heeft het bondsbestuur een buitengewone bondsraadsvergadering uitgeschreven voor 11 juli 2020. Tijdens deze vergadering zijn, op grond van een motie van enkele leden, twee bestuursleden ontslagen, de heer [A] en mevrouw [B ] , respectievelijk de voorzitter en de portefeuillehouder topsport van het bondsbestuur. Een derde bestuurder heeft daarop ontslag genomen.
2.3.
Het bondsbestuur heeft, ondanks een verzoek van een aantal bondsraadsleden, geen extra vergadering uitgeschreven en geen nieuwe bestuursleden benoemd.
2.4.
Op 31 augustus 2020 heeft een groep genaamd 'JBN Belang' een open brief opgesteld die bedoeld was voor de leden van JBN. In deze brief werden de leden opgeroepen om tijdens de aankomende districtsvergaderingen moties van afkeuring te
steunen tegen de bondsraadsleden die tegen de door het bondsbestuur geïnitieerde aanpassing van de opleidingsstructuur waren.
2.5.
In de zomer van 2020 zijn meerdere districtsvergaderingen en een bondsraadsvergadering gehouden waarbij volgens [eiser c.s.] het nodige is misgegaan als het gaat om de naleving van de regels.
2.6.
Het gaat in deze procedure om de besluiten die zijn genomen op de districtsvergaderingen van het district [district 1] van 5 juli 2020, van het district [district 2] van 4 september 2020 en van het district [district 3] van 10 september 2020. Tijdens deze vergaderingen is (onder meer) besloten tot respectievelijk het ontslag van [eiser sub 9] (eiser sub 9) als voorzitter en lid van de bondsraad namens [district 1] en benoeming van de heer [C] (hierna: [C] ) in zijn plaats, het ontslag van [eiser sub 8] (eiser sub 8) als bondsraadslid van de bondsraad namens [district 2] en het ontslag van alle (plaatsvervangende) bondsraadsleden van [district 3] , te weten [eiser sub 1] (eiser sub 1), [ eiser sub 2] (eiser sub 2), [eiser sub 4] (eiser sub 4) en de heren [D] ,
[eiser sub 3] , [E] en [F] . Daarnaast gaat het in deze procedure om de bondsraadsvergadering van 14 september 2020. Tijdens deze vergadering is een amendement op een wijzigingsvoorstel van het huishoudelijk reglement aangenomen.
2.7.
[eiser c.s.] vordert in deze procedure vernietiging van, zo begrijpt de rechtbank, het besluit tot de uitschrijving van de drie genoemde districtsvergaderingen en de bondsraadsvergadering, en van de tijdens die vergaderingen genomen besluiten. Aan die vordering legt [eiser c.s.] ten grondslag dat deze vergaderingen in strijd met de reglementaire vereisten en de redelijkheid en billijkheid zijn uitgeschreven en hebben plaatsgevonden. Ten aanzien van de vergadering van het district [district 1] vordert [eiser c.s.] subsidiair vernietiging van het besluit tot aanstelling van een interim­ voorzitter en ten aanzien van de bondsraadsvergadering vernietiging van het besluit tot het aannemen van het amendement. Beide laatstgenoemde besluiten zijn volgens [eiser c.s.] onreglementair genomen.
2.8.
[eiser c.s.] heeft in de dagvaarding nog andere vergaderingen genoemd waarop kennelijk volgens hem op niet reglementaire wijze is gewerkt maar verbindt daar verder geen specifieke conclusies of vorderingen aan, zodat de rechtbank daar verder niet op in zal gaan. Verder zijn er tijdens de drie genoemde districtsvergaderingen en de bondsraadsvergadering ook nog andere besluiten genomen dan die welke hiervoor onder 2.6 zijn genoemd, maar [eiser c.s.] heeft tijdens de zitting van 12 januari 2022 verduidelijkt dat het hem niet gaat om die andere besluiten. De rechtbank zal zich dan ook beperken tot een beoordeling van de vemietigbaarheid van de hiervoor onder 2.6 genoemde besluiten. Daarnaast vordert [eiser c.s.] drie verklaringen voor recht.
2.9.
JBN heeft verweer gevoerd en vindt dat [eiser c.s.] niet-ontvankelijk moet worden verklaard, dan wel dat de vorderingen van [eiser c.s.] moeten worden afgewezen. JBN erkent dat de districtsvergaderingen op sommige punten niet geheel volgens de regels zijn uitgeschreven, maar vindt het niet redelijk om om die reden alle of sommige besluiten te vernietigen die tijdens deze vergaderingen zijn genomen. Verder brengt JBN naar voren dat [eiser c.s.] geen rechtsgevolg heeft verbonden aan de gevorderde verklaringen voor recht en dat [eiser c.s.] in die vorderingen daarom niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
2.10.
Op de standpunten van partijen wordt hierna voor zover van belang nader ingegaan.

3.De beoordeling

3.1.
De rechtbank zal de besluiten tot ontslag van [eiser sub 9] , [eiser sub 8] , [ eiser sub 2] , [eiser sub 1] , [eiser sub 4] , [D] , [E] , [F] en [eiser sub 3] vernietigen. Ook wijst de rechtbank één van de drie gevorderde verklaringen voor recht toe. Voor het overige worden de vorderingen afgewezen. De rechtbank licht dat hierna toe, maar gaat eerst in op de bevoegdheid van [ eiser sub 2] en [eiser sub 5] om [eiser c.s.] te vertegenwoordigen.
Bevoegdheid [ eiser sub 2] en [eiser sub 5] om [eiser c.s.] te vertegenwoordigen
3.2.
JBN heeft in haar conclusie van antwoord en in haar akte van 28 september 2022 het standpunt ingenomen dat een geldige volmacht voor de vertegenwoordiging van [eiser c.s.] door [ eiser sub 2] ontbreekt. [eiser c.s.] heeft machtigingen overgelegd, maar volgens JBN ontbreken bij de machtigingen de kopieën van identiteitsbewijzen en zien de machtigingen enkel op de toekomst, en dus niet op de periode vóór de datum van de machtigingen. De machtigingen zijn namelijk van 15 en 16 augustus 2022 en spreken over de
'aanhangige procedure'en
'afwikkeling c.q. voortgang van de procedure'.
3.3.
De rechtbank passeert dit verweer. Uit de op 17 augustus 2022 door [eiser c.s.] overgelegde machtigingen blijkt dat alle eisers [ eiser sub 2] en [eiser sub 5] hebben willen machtigen om hen te vertegenwoordigen in deze procedure. Dat daarbij gesproken wordt over de afwikkeling c.q. voortgang van de aanhangige procedure (en niet ook expliciet over de periode voorafgaand aan de datum van de machtiging), doet daar niets aan af. De bedoeling is duidelijk. Artikel 80 Rv stelt geen bijzondere eisen aan de hoedanigheid van de vertegenwoordiger of aan de schriftelijke volmacht. De rechtbank gaat er dus vanuit dat [eiser c.s.] in deze procedure rechtsgeldig zijn vertegenwoordigd door [ eiser sub 2] en [eiser sub 5] .
De ontslagbesluiten
Toetsingskader
3.4.
De rechtbank kan op grond van artikel 2:15 BW een besluit van een orgaan van een rechtspersoon onder meer vernietigen als het besluit naar inhoud of totstandkoming in strijd is met de redelijkheid en billijkheid zoals vereist door artikel 2:8 BW, of wegens strijd met een reglement. Het huishoudelijk reglement van JBN kwalificeert als een reglement als bedoeld in artikel 2:15 lid 1 sub c BW. JBN is een rechtspersoon en de districtsbesturen, de districtsvergaderingen en de bondsraad kwalificeren als organen van JBN. Besluiten van deze organen kunnen dus worden getoetst aan artikel 2:15 BW. De rechtbank kan een besluit pas vernietigen als dat door iemand wordt gevorderd die een redelijk belang heeft bij de naleving van de verplichting die niet is nagekomen.
3.5.
De rechtbank stelt voorop dat de in artikel 2:8 BW neergelegde regel dat JBN, en degenen die krachtens de wet en de statuten bij haar organisatie zijn betrokken, zich als zodanig jegens elkaar moeten gedragen naar hetgeen door de redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd, onder meer meebrengt dat JBN zorgvuldigheid moet betrachten met betrekking tot de belangen van al haar leden. De inhoud van deze zorgvuldigheidsplicht is mede afhankelijk van de gegeven omstandigheden. De rechter zal in zijn algemeenheid terughoudend moeten zijn bij de beoordeling of een orgaan van een vereniging, bij het nemen van een besluit, alle in aanmerking komende belangen naar redelijkheid en billijkheid heeft afgewogen en daarbij de nodige zorgvuldigheid in acht heeft genomen. De ratio van het marginale karakter van deze toetsing is dat het orgaan bij de besluitvorming en de daarbij afte wegen - dikwijls tegenstrijdige - belangen een eigen verantwoordelijkheid heeft en de rechter dat orgaan die ruimte ook moet laten.
Een besluit kan zoals gezegd, behalve inhoudelijk, ook in strijd zijn met de redelijkheid en billijkheid door de wijze van totstandkoming. Algemeen wordt aangenomen dat in deze gevallen de toetsing niet marginaal is (vgl. ECLI:NL:RBAMS:2020:2349). In die uitspraak wordt ook verwezen naar het Mante-arrest (Hoge Raad 30 oktober 1964, NJ 1965/107) waarin onder meer is overwogen dat omstandigheden kunnen meebrengen dat niet aan de eisen van redelijkheid en billijkheid is voldaan als een besluit, waarbij de belangen van bepaalde betrokkenen in bijzondere mate aan de orde zijn, wordt genomen zonder eerst te hebben nagegaan of die betrokkenen voldoende in de gelegenheid zijn gesteld om aan de besluitvorming deel te nemen.
De relevante omstandigheden en verdere beoordeling
3.6.
Tegen de achtergrond van het voorgaande komt de rechtbank tot de volgende beoordeling van de gegeven omstandigheden en belangen zoals die uit de stellingen van partijen kunnen worden afgeleid.
3.7.
[eiser c.s.] vermoedt dat de ontslagen verband houden met de kritische houding van de betreffende bondsraadsleden richting het bondsbestuur. Dit vermoeden komt mede voort uit de brief van 31 augustus 2020 waarin 'JBN-Belang' oproept om in actie te komen tegen de bondsraadsleden die tegen de door het bondsbestuur aangekondigde beleidswijziging waren. Daarin staat onder meer:
"Wij hopen alsjudoliefhebber op uw steun zodat we deze verbetering kunnen afdwingen en potentiële coupplegers de mond kunnen snoeren."
3.8.
JBN-Belang heeft deze brief naar het bondsbureau gestuurd. Het bondsbureau heeft de brief enkele dagen later, op 2 september 2020, één-op-één doorgestuurd naar alle bij JBN aangesloten sportscholen in Nederland. Zij had echter ook het gesprek aan kunnen gaan met de opstellers van de brief of op een andere manier kunnen proberen de onrust binnen de organisatie weg te nemen. Maar door de brief door te sturen heeft zij niet voorkomen dat leden van de vereniging werden opgezet tegen de bondsraadsleden die uiteindelijk zijn ontslagen. Dat geldt in elk geval voor de ontslagen bondsraadsleden van de districten
[district 3] en [district 2] (de districtsvergadering van [district 1] had toen al plaatsgevonden).
3.9.
Voor alle districtsvergaderingen waar het in deze procedure om gaat, zijn de agenda en de vergaderstukken (veel) te laat aan de leden verstrekt. Dat is in strijd met artikel 29.2
van het huishoudelijk reglement. Alle ontslagen bondsraadsleden zijn echter ontslagen
als gevolg van het aannemen van een tijdens de districtsvergadering opgeworpen motie. De ontslagmoties waren niet geagendeerd, zodat te late verstrekking van de agenda en stukken op zichzelf geen gevolgen heeft voor die besluiten. Het zou immers geen verschil hebben gemaakt als deze wel tijdig waren verstrekt. Niettemin is dit wel een factor die dient te worden meegewogen, nu deze omstandigheid van invloed kan zijn op aan- of afwezigheid van leden en aldus op de gelegenheid om bij de besluiten te worden betrokken.
3.10.
Op zich kunnen later ingekomen agendapunten volgens het huishoudelijk reglement ook nog tijdens de districtsvergadering per motie op de agenda worden geplaatst.
In de gegeven omstandigheden was dit echter naar het oordeel van de rechtbank in strijd met de vereiste zorgvuldigheid. Hierdoor werden de bondsraadsleden in feite overvallen met een ontslagmotie, terwijl in zeker twee van de drie districtsvergaderingen ( [district 1] en [district 3] ) vooraf al duidelijk was voor het districtsbestuur dat er een motie van wantrouwen zou worden ingediend, zoals ook uit het navolgende blijkt.
Ontslag [eiser sub 9]
3.11.
De motie van wantrouwen tegen [eiser sub 9] is ingediend door [G] (hierna: [G] ). [G] woonde niet in het district [district 1] , maar in [woonplaats] . Volgens [eiser c.s.] had hij daarom niet de motie van wantrouwen tegen [eiser sub 9] in mogen dienen. Uit de uitdraai uit het ledenbestand van JBN blijkt echter dat de indiener van de motie geregistreerd stond als buitenlid van het district en uit artikel 27 van het huishoudelijk reglement blijkt dat buitenleden de districtsvergadering mogen bijwonen. [eiser c.s.]
heeft niet gesteld of onderbouwd dat buitenleden geen moties mogen indienen. Het beroep op artikel 26.3 van het huishoudelijk reglement is daartoe in elk geval onvoldoende. Dat artikel gaat over buitenleden die domicilie hebben in het buitenland en zegt niets over de bevoegdheid om moties in te dienen. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat de motie is ingediend door iemand die daartoe bevoegd was.
3.12.
Gebleken is dat [G] de motie vooraf heeft afgestemd met de heer [C] (voorzitter van de reglementscommissie) en met de heer [H] (voorzitter van het districtsbestuur). [H] en [C] (in het citaat hieronder: " [C] ") hebben ook actief meegeschreven aan de motie. Dat blijkt uit productie 4E bij de dagvaarding. In een bericht aan [G] schrijft [H] :
" [C] heeft in de motie nog wat aanpassingen gemaakt. En ik heb wat lange zinnen en moeilijke woorden aangepast. Ik heb ook 1 alinea (positief voor [eiser sub 9] ) toegevoegd, om alvast te anticiperen op zijn reactie.
Tenslotte: [C] : het districtsbestuur heeft 2 maanden geleden een tuchtzaak aangespannen (en helaas verloren) tegen [eiser sub 9] wegens zijn gedrag tijdens dan examens."
3.13.
[H] en [C] wilden kennelijk dat [eiser sub 9] ( [eiser sub 9] ) uit zijn functie ontheven werd. Zij hebben ervoor gekozen om dit niet al vóór de vergadering kenbaar te maken aan [eiser sub 9] , maar pas tijdens de vergadering een motie van wantrouwen in te (laten) dienen. Uit de notulen (productie 4 bij de conclusie van antwoord) blijkt niet dat de gang van zaken tijdens de vergadering zelf aanleiding gaf voor de motie van wantrouwen. Eerst werden enkele wél geagendeerde onderwerpen besproken en pas tegen het einde van de vergadering werd de motie van wantrouwen naar voren en in stemming gebracht. Die motie lag al lang klaar, maar [C] en [H] hebben die motie niet op de agenda geplaatst. Zij hebben buitenlid [G] tijdens de vergadering een motie laten indienen en hebben [eiser sub 9] niet
verteld dat dit zou gebeuren. Daarmee hebben zij [eiser sub 9] de kans ontnomen om zich voor te bereiden en behoorlijk te kunnen verweren.
3.14.
In de notulen is verder nog te lezen dat [H] heeft gezegd dat het districtsbestuur niet bevoegd is om een motie tekstueel aan te passen:
" [eiser sub 9] is het niet eens met deze situatie. De voorzitter bevestigt dat er in de motie ook enkele privé zaken worden genoemd, en dat dit niet gepast is. Het districtsbestuur is echter niet bevoegd om een motie tekstueel aan te passen, het is aan de stemmers om wel of niet akkoord te gaan met de formulering van deze motie.",
terwijl uit hetgeen onder 3.12 is overwogen blijkt dat hij dat juist wel gedaan heeft.
Ontslag (plaatsvervangende) bondsraadsleden [district 3]
3.15.
[ eiser sub 2] , [eiser sub 1] , [eiser sub 4] , [D] , [E] , [F] en [eiser sub 3] zijn ontslagen tijdens de districtsvergadering van 10 september 2020. Deze vergadering werd ruim een week na het rondsturen van de open brief van JBN-Belang gehouden en was onreglementair bijeengeroepen. Dat heeft de tuchtcommissie na een tuchtklacht van de bondsraadsleden vastgesteld. De bondsraadsleden hebben na de vergadering aan het bondsbestuur gevraagd om in te grijpen door gebruik te maken van de statutaire bevoegdheid die het bondsbestuur op grond van artikel 13 lid 4 van de statuten heeft, maar het bondsbestuur heeft geen gehoor gegeven aan dat verzoek.
3.16.
De tuchtcommissie heeft het districtsbestuur op 16 februari 2021 berispt. De commissie van beroep heeft de uitspraak van de tuchtcommissie vervolgens op 10 augustus 2021 bevestigd. De commissie van beroep heeft - op grond van haar uitleg van de toen geldende bepalingen van het huishoudelijk reglement - geoordeeld dat de reguliere termijnen voor toezending van agenda en vergaderstukken ook golden als, zoals hier het geval was, een vergadering werd gehouden op grond van artikel 28 lid 2 sub b van het huishoudelijk reglement. Die termijnen zijn niet nageleefd. De commissie van beroep heeft ook geoordeeld dat het verzoekschrift van de vijf aanvragende clubs niet met redenen omkleed was, zoals vereist in dit artikel.
3.17.
Belangrijker nog is de vaststelling van de commissie van beroep dat het districtsbestuur wist dat er een motie van wantrouwen zou worden ingediend tegen enkele bondsraadsleden en dat deze informatie niet met hen is gedeeld. De commissie overweegt daarover als volgt:
"Door deze handelswijze van Districtsbestuur [district 3] is [ eiser sub 2] c.s. onvoldoende geïnformeerd over hetgeen zou worden besproken tijdens deze extra vergadering. Juist in een situatie als deze dienen de leden zorgvuldig te worden geïnformeerd, zodat zij in staat kunnen worden gesteld een afweging te maken bij een dergelijke vergadering aanwezig te zullen zijn of niet."
3.18.
Net als het districtsbestuur van [district 1] bij het ontslag van [eiser sub 9] , wist het districtsbestuur van [district 3] dus vooraf dat er een motie zou worden ingediend om de (plaatsvervangende) bondsraadsleden te ontslaan. Ook hier heeft het districtsbestuur ervoor gekozen om deze informatie niet met de direct betrokkenen te delen.
3.19.
De meeste van de ontslagen bondsraadsleden waren niet aanwezig bij de vergadering waar werd besloten tot hun ontslag. Volgens JBN zijn zij niet in hun belangen geschaad omdat een ander ontslagen bondsraadslid - [D] - wel aanwezig was en (ook
namens hen) het woord heeft kunnen voeren. De rechtbank passeert dat verweer. Het districtsbestuur heeft de ontslagen bondsraadsleden in het ongewisse gelaten. Dat een van hen wel aanwezig was bij de vergadering doet daar niets aan af.
Ontslag [eiser sub 8]
3.20.
[eiser sub 8] is ontslagen tijdens de districtsvergadering van het district [district 2] van 4 september 2020, eveneens naar aanleiding van een aldaar ingediende motie van wantrouwen. Deze vergadering werd twee dagen na het rondsturen van de open brief van JBN-Belang gehouden en was onreglementair uitgeschreven. Anders dan bij de andere twee districtsvergaderingen waar het in deze procedure om gaat, kan de rechtbank niet vaststellen dat het districtsbestuur vooraf al wist dat er een motie van wantrouwen zou worden ingediend. Dat neemt echter niet weg dat het districtsbestuur heeft toegelaten dat de motie van wantrouwen in stemming werd gebracht. Tegen de achtergrond van de hiervoor beschreven gang van zaken in de aanloop naar deze vergadering, is de rechtbank van oordeel dat dit onzorgvuldig was en niet in overeenstemming met de eisen van redelijkheid
en billijkheid.
Conclusie
3.21.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat op onzorgvuldige wijze tot de bestreden ontslagen is besloten. Door op de gegeven, vooraf ingezette, wijze een beslissing over de ontslagen aan de vergadering voor te leggen, gebruikmakend van een bijzondere voorziening (een onaangekondigde motie) in plaats van de reglementair voorgeschreven procedure, is naar het oordeel van de rechtbank op onzorgvuldige wijze omgegaan met de belangen van de ontslagen bondsraadsleden. JBN had moeten inzien dat er een sfeer was ontstaan binnen de vereniging die (de positie van) de bondsraadsleden die tegen de voorgestelde beleidsverandering van het bondsbestuur hadden gestemd, kon beschadigen. Dat er enig andere poging is gedaan om de bestaande tegenstellingen op te lossen of tenminste te bespreken, is ook niet gebleken. En juist als het gaat om ingrijpende besluiten als ontslagbesluiten (ook al gaat het om onbezoldigde functies), is het van belang dat zorgvuldig wordt gehandeld. Dat is niet gebeurd en van enig dringend belang van JBN om op deze wijze, in plaats van een meer zorgvuldige, tot de ontslagen te komen is niet gebleken. Door de korte termijn van planning, het gebruik van een onaangekondigde motie voor het ontslag en de omstandigheid dat anderen wel bekend waren met de moties, zijn [eiser c.s.] niet op redelijke wijze in staat gesteld om zich voor te bereiden op het voorstel tot ontslag of zich daartegen te verweren. Al met al moet op grond hiervan worden geoordeeld dat de ontslagbesluiten tot stand zijn gekomen in strijd met de redelijkheid en billijkheid die door artikel 2:8 BW worden geëist.
3.22.
JBN stelt verder dat de verschillende eisers niet elk afzonderlijk belang hebben bij gevorderde vernietigingen. Volgens JBN hebben eisers in ieder geval geen belang bij besluiten die geen betrekking hebben op hun eigen district. Eisers sub 5, 6, 7, 10 en 11 zijn bovendien niet ontslagen als bondsraadslid.
De rechtbank is van oordeel dat dat belang er wel is. Behalve dat alle eisers ófwel lid zijn van de bondsraad ófwel ontslagen zijn in die hoedanigheid, zijn zij ook allen lid van JBN en worden (zie ook r.o. 2.1) aldus op nationaal niveau vertegenwoordigd door de bondsraad, op de samenstelling waarvan de bestreden besluiten betrekking hebben. Artikel 2:8 BW bepaalt dat "een rechtspersoon en degenen die krachtens de wet en de statuten bij zijn organisatie zijn betrokken" zich over en weer naar de eisen van de redelijkheid en billijkheid moeten
gedragen. Dat betekent dat dat in ieder geval geldt tussen JBN en al haar leden, aan wie aldus jegens JBN een beroep toekomt op art. 2:8 lid I BW en in het verlengde daarvan op art. 2:15 lid l sub b BW. JBN heeft ook verder niet toegelicht waarom ondanks deze bepalingen precies het belang zou ontbreken.
3.23.
De rechtbank zal de ontslagbesluiten daarom vernietigen.
Besluit tot benoeming [C]
3.24.
[C] heeft zich tijdens de districtsvergadering van het district [district 1] kandidaat gesteld om [eiser sub 9] te vervangen en is ter plekke (voorlopig) benoemd. Anders dan [eiser sub 9] zelf, wist [C] dat een motie van wantrouwen tegen [eiser sub 9] zou worden ingediend. Hij had immers zelf meegeschreven aan die motie (zie r.o. 3.12 e.v.).
3.25.
De artikelen 14.4 en 14.10 van het huishoudelijk reglement bepalen dat kandidaatstelling uiterlijk drie weken voor de jaarlijkse districtsvergadering moet plaatsvinden en dat benoeming plaatsvindt op de jaarlijkse districtsvergadering. Dat is niet gebeurd. Volgens JBN is sprake van een uitzonderlijke situatie maar zij maakt niet duidelijk wat er dan zo bijzonder was aan de situatie dat dit afwijking van de procedures rechtvaardigde. De situatie dat er plotseling sprake was van een ontslag had zij zelf gecreëerd en was niet nodig omdat kennelijk ruimschoots voor de vergadering al duidelijk was dat een motie van wantrouwen tegen [eiser sub 9] in stemming zou worden gebracht.
3.26.
Verder was de benoeming van [C] voorlopig en zou pas definitief worden als zich niet uiterlijk op l augustus 2020 een tegenkandidaat zou hebben gemeld. De heer [I] (hierna: [I] ) heeft zich vervolgens kandidaat gesteld. Doordat er nu twee kandidaten waren, moest er worden gestemd. Daartoe is een nieuwe vergadering gepland op 13 september 2020. [I] heeft zich echter teruggetrokken op advies van [H] , de voorzitter van het districtsbestuur. Ter bevestiging van dat advies schreef [H] in een e-mail van 8 september 2020:
"Wat ik verwacht is dat als je niet wordt gekozen als voorzitter van de bondsraad, meteen
daarna een motie wordt ingediend waarin wordt gevraagd aan de leden om je te ontslaan uit de bondsraad Dat laatste vindt men nodig omdat men denkt dat je lot het verkeerde kamp behoort. [C] zal dat goed kunnen uitleggen".
3.27.
Volgens JBN heeft [H] [I] geadviseerd zich terug te trekken om [I] te behoeden voor een publieke afgang. Wat de bedoeling van [H] ook is geweest, het is op zijn minst opmerkelijk dat de voorzitter van het districtsbestuur een (tegen)kandidaat voor het voorzitterschap van de bondsraad adviseert om zich terug te trekken, nadat hij al actief had meegeschreven aan de motie tot ontslag van de vorige voorzitter.
3.28.
Gelet op het voorgaande is het begrijpelijk dat [eiser c.s.] vraagtekens plaatst bij de gang van zaken rond de benoeming van [C] , maar die gang van zaken betekent op zichzelf niet dat het besluit moet worden vernietigd. [eiser c.s.] heeft onvoldoende onderbouwd welk belang hij daarbij heeft en op welke wijze [eiser c.s.]
wordt geraakt door de benoeming van [C] . Tijdens de zitting heeft [eiser c.s.] toegelicht dat het in deze procedure wat [eiser c.s.] betreft óók gaat om het algemene belang van de organisatie van JBN, maar [eiser c.s.] heeft
niet aangevoerd dat het algemene belang ennee gediend is als het besluit tot benoeming van [C] wordt vernietigd.
3.29.
Concluderend is het oordeel dat bij de benoeming van [C] tijdens de districtsvergadering van [district 1] van de geldende procedures is afgeweken, maar dat [eiser c.s.] onvoldoende heeft onderbouwd dat hij belang heeft bij vernietiging van het benoemingsbesluit. Daarom zal de rechtbank dit deel van de vordering afwijzen.
De besluiten van de bondsraadsvergadering van 14 september 2020
3.30.
Ook tijdens de bondsraadsvergadering van 14 september 2020 is er het nodige misgegaan als het gaat om de naleving van interne regels. Tijdens de bondsraadsvergadering is een amendement op een wijzigingsvoorstel van het huishoudelijk reglement in stemming gebracht en aangenomen. Dat wijzigingsvoorstel ging erover dat voor bepaalde bestuursfuncties binnen JBN voortaan een VOG nodig zou zijn. Het amendement is te laat aan de bondsraad verstrekt. Dat geeft JBN ook toe.
3.31.
Ook zijn er volgens [eiser c.s.] stemmen uitgebracht door mensen die niet stemgerechtigd waren. De rechtbank stelt vast dat de maximale zittingstermijn van een van hen, mevrouw [J] , inderdaad overschreden was. Uit de notulen van de districtsvergadering van het district [district 4] van 7 november 2020 blijkt dat mevrouw [J] werd herkozen terwijl zij al drie opeenvolgende zittingstermijnen achter de rug had. Dat is in strijd met artikel 14.11 sub a en c van het huishoudelijk reglement.
3.32.
Kortom, het huishoudelijk reglement is overtreden. [eiser c.s.] heeft echter niet uitgelegd welk belang hij heeft bij vernietiging van de besluiten die tijdens de bondsraadsvergadering genomen zijn. Tijdens de zitting heeft [eiser c.s.] bovendien gezegd dat de inhoud van het wijzigingsvoorstel wat hem betreft geen strijdpunt is, maar dat het gaat om de manier waarop het proces was verlopen en om het feit dat bondsraadsleden hebben moeten beslissen over stukken die zij twee dagen van te voren binnenkregen. De rechtbank begrijpt hieruit dat [eiser c.s.] dit als frustrerend heeft
ervaren. Dit vormt echter onvoldoende belang voor een vordering tot vernietiging van tijdens die vergadering genomen besluiten. De rechtbank zal dit deel van de vordering daarom afwijzen.
Conclusie vernietiging besluiten
3.33.
De ontslagbesluiten van [eiser sub 9] , [eiser sub 8] , [ eiser sub 2] , [eiser sub 1] , [eiser sub 4] , [D] , [E] , [F] en [eiser sub 3] worden vernietigd. Volgens JBN is een gerechtelijke procedure niet de manier om het ontslag van deze bondsraadsleden terug te draaien. De rechtbank stelt echter vast dat [eiser c.s.] eerst intern heeft geprobeerd iets te doen tegen de overtredingen van de reglementen en tegen de manier waarop de ontslagen bondsraadsleden aan de kant werden gezet. Een memo van de reglementscommissie, uitspraken van de tuchtcommissie en de commissie van beroep en verzoeken aan het bondsbestuur mochten echter niet baten. De ontslagen bondsraadsleden vonden intern dus geen gehoor. Om die reden valt niet in te zien dat [eiser c.s.] niet in redelijkheid deze procedure heeft ingezet.
3.34.
De overige besluiten die tijdens de districtsvergaderingen en de bondsraadsvergadering zijn genomen worden niet vernietigd. [eiser c.s.] heeft namelijk onvoldoende onderbouwd dat hij belang heeft bij de vernietiging van die andere besluiten, zie ook r.o. 2.8.
Verklaringen voor recht
3.35.
Tot slot vordert [eiser c.s.] verklaring voor recht: (i) dat bondsraadsleden alleen op de jaarlijkse districtsvergadering verkozen mogen worden, tenzij er een reglementaire grond is om daarvan af te wijken, (ii) dat het in functie laten van niet­ reglementair zittende bondsraadsleden in strijd is met de statuten en/of de reglementen en/of de 13 aanbevelingen voor Goed Sportbestuur van NOC*NSF en (iii) dat een ingestelde voorziening krachtens artikel 49 van het huishoudelijk reglement volgens artikel 2.8 BW rechtsgeldig is en dat daarmee JBN door deze voorziening niet te accepteren onrechtmatig, dan wel in strijd met de redelijkheid en billijkheid, gehandeld heeft.
Belang van [eiser c.s.]
3.36.
Volgens JBN kunnen de gevorderde verklaringen voor recht niet worden toegewezen omdat er door [eiser c.s.] geen rechtsgevolg aan de verklaringen is verbonden en omdat [eiser c.s.] onvoldoende belang heeft bij toewijzing daarvan.
3.37.
De rechtbank stelt voorop dat in het algemeen mag worden verondersteld dat een eiser voldoende belang heeft bij de ingestelde vordering, zoals bedoeld in artikel 3:303 BW, en dat de rechter terughoudend moet zijn met het afwijzen van een vordering vanwege een gebrek aan belang. In het geval dat een verklaring voor recht wordt gevorderd, die uitsluitend strekt tot de vaststelling van het bestaan van een rechtsverhouding, is het volgens de Hoge Raad (ECLI:NL:HR: 1951:343) wel aan de eiser om de feiten te stellen waaruit een voldoende belang blijkt en om die feiten, bij voldoende betwisting door de gedaagde, ook te bewijzen. Artikel 3:302 BW bepaalt verder dat een vordering tot een verklaring voor recht door een bij de rechtsverhouding onmiddellijk betrokken persoon moet worden ingesteld. Dit betekent dat de eiser bij de gestelde rechtsverhouding waarover hij een verklaring voor recht vordert zelf rechtstreeks betrokken moet zijn.
3.38.
[eiser c.s.] heeft hieromtrent gesteld dat het hem gaat om het belang dat de regels worden nageleefd bij de benoeming van leden van de bondsraad en om het algemene belang van de Judobond. De rechtbank gaat ervan uit dat [eiser c.s.] met dat laatste doelt op het belang van het goed functioneren van de organisatie van JBN.
De rechtbank is in de eerste plaats van oordeel dat (voormalig) bondsraadsleden en leden van de Judobond in het algemeen kunnen worden aangemerkt als bij de betreffende rechtsverhouding, zoals vastgelegd in de statuten en het huishoudelijk reglement, rechtstreeks betrokken personen. Ook kan in beginsel worden aangenomen dat [eiser c.s.] in die hoedanigheid belang heeft bij het instellen van de vorderingen. Dat hij geen rechtsgevolg aan de verklaringen voor recht heeft verbonden kan ook niet gezegd worden. Immers zodra de verklaringen worden gegeven, zijn partijen daar aan gebonden. Of daarmee sprake is van een reëel belang is, zal in het navolgende voor ieder van de gevorderde verklaringen voor zover nodig worden beoordeeld.
De gevorderde verklaringen
(i) Verklaring voor recht dat bondsraadsleden alleen op de jaarlijkse districtsvergadering verkozen mogen worden, tenzij er een reglementaire grond is om daarvan af te wijken
3.39.
De rechtbank zal deze verklaring voor recht toewijzen. Deze verklaring is in overeenstemming met de procedure die wordt voorgeschreven door artikel 14. l Oen 14.16 van het huishoudelijk reglement. Hoewel met deze verklaring voor recht in feite niets anders wordt gedaan dan het bevestigen van de geldende regel, is de rechtbank gezien de vastgestelde overtreding van deze regel in het district [district 1] rondom de vergadering van 5 juli 2020 en meer algemeen in de manier waarop binnen JBN met de geldende regels is omgegaan, van oordeel dat [eiser c.s.] hier een reëel belang bij heeft en ziet in die omstandigheden ook aanleiding om deze vordering toe te wijzen.
(ii) Verklaring voor recht dat het in functie laten van niet-reglementair zittende bondsraadsleden in strijd is met de statuten en/of de reglementen en/of de 13 aanbevelingen voor Goed Sportbestuur van NOC*NSF en daarom onrechtmatig, dan wel in strijd met de redelijkheid en billijkheid is
3.40.
De rechtbank zal deze verklaring voor recht afwijzen. Weliswaar staat vast dat mevrouw [J] voor een derde maal is herkozen, terwijl het huishoudelijk reglement een maximum voorschrijft van drie opeenvolgende zittingstermijnen, maar daarmee is niet automatisch gezegd dat dit onrechtmatig is of in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. [eiser c.s.] heeft ook onvoldoende naar voren gebracht om die onrechtmatigheid of strijd met de redelijkheid en billijkheid te kunnen vaststellen.
(iii) Verklaring voor recht dat een ingestelde voorziening krachtens artikel ./9 van het huishoudelijk reglement, in de in augustus geldende omstandigheden van de Coronacrisis en bestuurloosheid, volgens artikel 2.8 BW rechtsgeldig is en dat JBN door deze voorziening niet te accepteren onrechtmatig, dan wel in strijd met de redelijkheid en billijkheid, gehandeld heeft
3.41.
De rechtbank zal deze verklaring voor recht afwijzen. De rechtbank gaat ervan uit dat [eiser c.s.] met deze vordering doelt op het door achttien bondsraadsleden ondertekende verzoek om drie interim-bestuurders te benoemen en begrijpt dat hij vastgesteld wil zien dat een dergelijke voorziening, in tegenstelling tot wat het bestuur kennelijk heeft besloten, wel mogelijk is. Deze situatie is in juli 2020 ook beoordeeld door de commissie van beroep van JBN.
Artikel 49 is, gezien de titel, bedoeld als een noodbevoegdheid, voor het geval de statuten of reglementen niet in een situatie voorzien. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiser c.s.] onvoldoende onderbouwd dat van een dergelijke situatie sprake was.
[eiser c.s.] noemt de Coronacrisis en bestuurloosheid als relevante omstandigheden, maar heeft deze omstandigheden geen handen en voeten gegeven en heeft niet onderbouwd waarom deze omstandigheden het treffen van een voorziening op grond van artikel 49 noodzakelijk maakten. Dat het bondsbestuur niet heeft meegewerkt aan de gevraagde voorziening is bovendien door de commissie van beroep van JBN akkoord bevonden. In die omstandigheden kan niet worden geconcludeerd dat JBN onrechtmatig of in strijd met de redelijkheid en billijkheid heeft gehandeld door deze niet te accepteren.
Proceskosten
3.42.
JBN zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser c.s.] worden begroot op€ 420,47, bestaande uit€ 106,47 voor de dagvaarding en€ 314,00 voor het griffierecht (waarin begrepen€ 85,00 aan griffierecht in de kantonprocedure en€ 229,00 aan aanvullend griffierecht na verwijzing van de zaak naar de handelskamer).

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
vernietigt het ontslagbesluit van [eiser sub 9] dat is genomen tijdens de districtsvergadering van het district [district 1] van 5 juli 2020;
4.2.
vernietigt het ontslagbesluit van [eiser sub 8] dat is genomen tijdens de districtsvergadering van het district [district 2] van 4 september 2020;
4.3.
vernietigt de ontslagbesluiten van [ eiser sub 2] , [eiser sub 1] , [eiser sub 4] , [D] , [E] , [F] en [eiser sub 3] die zijn genomen tijdens de districtsvergadering van het district Noord­ Nederland van 10 september 2020;
4.4.
verklaart voor recht dat bondsraadsleden uitsluitend verkozen mogen worden in overstemming met de bepalingen van het huishoudelijk reglement, dat wil zeggen op de jaarlijkse districtsvergadering, tenzij er een reglementaire grond bestaat om daarvan af te wijken;
4.5.
veroordeelt JBN tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiser c.s.] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op€ 420,47;
4.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.H. Charbon en in het openbaar uitgesproken op 9 augustus 2023.
type: FC (4100) coli: