ECLI:NL:RBMNE:2023:4545

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 augustus 2023
Publicatiedatum
5 september 2023
Zaaknummer
23/1754
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens onvoldoende procesbelang in WMO-zaak

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 4 augustus 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. S. Zahri, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum, vertegenwoordigd door E. Diepenbroek en P.J. Portengen. Eiser had een aanvraag ingediend voor verlenging van een maatwerkvoorziening op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), welke aanvraag door verweerder was afgewezen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar het bestreden besluit bleef ongewijzigd.

Tijdens de zitting op 27 juli 2023 heeft de rechtbank de zaak behandeld. De rechtbank heeft eerst beoordeeld of eiser voldoende procesbelang had bij de beoordeling van zijn beroep. Verweerder stelde in het verweerschrift dat eiser per 13 januari 2023 een voorziening op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) had gekregen, wat de noodzaak voor de beoordeling van de Wmo-aanvraag in twijfel trok.

De rechtbank oordeelde dat eiser onvoldoende procesbelang had, omdat hij niet had onderbouwd dat hij schade had geleden door het bestreden besluit en omdat hij niet had verzocht om schadevergoeding. Eiser's argument dat een inhoudelijk oordeel van belang kon zijn voor een toekomstige indicatie werd niet overtuigend geacht, vooral omdat hij inmiddels zorg ontvangt op basis van de Wlz. De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk, wat betekent dat er geen inhoudelijke beoordeling van de zaak plaatsvond. Eiser kreeg geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/1754

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 augustus 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S. Zahri),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum,verweerder
(gemachtigden: E. Diepenbroek en P.J. Portengen).

Inleiding

1. Verweerder heeft met het besluit van 18 juli 2022 de aanvraag van eiser tot verlenging van de maatwerkvoorziening ‘begeleiding en individuele dagbesteding’ in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) afgewezen.
1.1.
Met het bestreden besluit van 9 februari 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 27 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2. Voordat de rechtbank over kan gaan tot een inhoudelijke beoordeling van het beroep, ziet zij aanleiding om te beoordelen of eiser voldoende procesbelang heeft bij de beoordeling van zijn beroep. In het verweerschrift van 15 juni 2023 staat namelijk dat per 13 januari 2023 aan eiser een voorziening is toegekend op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz).
3. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep [1] , volgt dat eerst sprake is van (voldoende) procesbelang als het resultaat dat de indiener van een beroepschrift met het indienen van beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. Daarbij geldt dat in beginsel geen procesbelang kan zijn gelegen in de beoordeling van een reeds verstreken indicatie, tenzij sprake is van een onderbouwd verzoek om schadevergoeding dan wel dat een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige indicatie.
4. Eiser heeft tijdens de zitting aangevoerd dat hij voldoende procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep, omdat zijn zorgverlener zorg heeft verleend in de periode mei 2022 tot en met december 2022 ondanks dat een indicatie hiertoe ontbrak. Ook is ter zitting aangevoerd dat een inhoudelijk oordeel van het beroep van belang kan zijn voor een toekomstige indicatie, omdat niet kan worden uitgesloten dat eiser in de toekomst een beroep zal doen op de Wmo.
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser onvoldoende procesbelang bij de inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. Ter zitting heeft eiser erkend dat hij niet onderbouwd heeft verzocht om schadevergoeding. Eiser heeft dit ook niet tijdens de zitting gedaan. De enkele stelling van eiser dat zijn zorgverlener wel zorg heeft geleverd, is hiervoor onvoldoende. De rechtbank is niet gebleken dat eiser anderszins als gevolg van het bestreden besluit schade heeft geleden. Eiser heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige indicatie. De rechtbank acht hiertoe van belang dat eiser inmiddels zorg ontvangt op grond van de Wlz. Verweerder heeft tijdens de zitting toegelicht dat eiser een Wlz-indicatie heeft gekregen, omdat geen sprake zal zijn van verbetering in de medische situatie van eiser. Eiser heeft dat niet gemotiveerd weersproken.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van procesbelang. Dat betekent dat de rechtbank het beroep van eiser niet inhoudelijk zal beoordelen. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Dijksterhuis, rechter, in aanwezigheid van mr. L.L. Hol, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 augustus 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 19 september 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2828.