ECLI:NL:RBMNE:2023:4537

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 augustus 2023
Publicatiedatum
4 september 2023
Zaaknummer
UTR 23/1139
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaarschriften inzake kinderopvangtoeslag

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 17 augustus 2023, is het beroep van eiseres gegrond verklaard. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de beslissingen van de Belastingdienst/Toeslagen met betrekking tot haar aanvragen voor kinderopvangtoeslag over de jaren 2010 tot en met 2019. Eiseres stelde dat de Belastingdienst niet tijdig had beslist op haar bezwaarschriften, ingediend op 17 augustus 2022. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst in gebreke was gebleven en dat eiseres terecht een beroep had ingesteld tegen het niet tijdig nemen van besluiten. De rechtbank stelde vast dat de Belastingdienst niet alleen te laat had beslist, maar ook dat de ingebrekestellingen van eiseres niet prematuur waren, zoals de Belastingdienst had betoogd. De rechtbank droeg de Belastingdienst op om binnen twee weken na de uitspraak alsnog besluiten te nemen op de bezwaarschriften, met een uiterste termijn van 1 juli 2024. Tevens werd een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn overschreden wordt, met een maximum van € 15.000,-. Eiseres kreeg ook een vergoeding voor de proceskosten van € 418,50 en het door haar betaalde griffierecht van € 50,- werd vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/1139

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 augustus 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M. Stam),
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder(gemachtigde: mr. [gemachtigde] ).

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres heeft ingesteld, omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar twee bezwaarschriften van 17 augustus 2022 tegen de definitieve beschikkingen van 19 juli 2022 betreffende
  • compensatie kinderopvangtoeslag over de jaren 2010, 2011, 2012, september 2013 tot en met december 2013, januari 2014 en 2015 (met kenmerk UHT-DC I);
  • tegemoetkoming opzet/grove schuld 2016 (met kenmerk UHT-O OGS B);
  • afwijzing compensatie kinderopvangtoeslag over augustus 2013 en 2016 tot en met 2019 (met kenmerk UHT-DC-I A);
  • herbeoordeling kinderopvangtoeslag over augustus 2013 en 2016 (met kenmerk UHT-DH5 A); en
  • herbeoordeling kinderopvangtoeslag 2017 tot en met 2019 (met kenmerk UHT-DH A).
Op 27 maart 2023 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft een reactie gegeven op het verweerschrift.
Partijen zijn gevraagd of zij gehoord willen worden op een zitting. Geen van partijen heeft verklaard gebruik te willen maken van dit recht. [1] Daarop heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. [2]
2. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld. [3] Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen. [4]
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres heeft nagelaten de gronden van haar bezwaarschriften aan te vullen en dat er daarom geen besluiten op de bezwaarschriften kunnen worden genomen. De ingebrekestellingen zijn volgens hem prematuur en het beroep tegen het niet tijdig beslissen is om die reden niet-ontvankelijk.
4. Omdat verweerder bij het ontbreken van gronden de bezwaren na een verzuimherstel niet-ontvankelijk kan verklaren, volgt de rechtbank verweerder niet in zijn standpunt dat hij door toedoen van eiseres niet in staat is de besluiten te nemen. Bovendien heeft verweerder in de besluiten van 4 april 2023 twee keer de maximale dwangsom toegekend, waarmee verweerder erkent dat hij te laat heeft beslist op de bezwaren van eiseres. Verweerder heeft niet tijdig op de bezwaarschriften beslist en omdat twee weken zijn verstreken sinds verweerder in gebreke is gesteld, is het beroep tegen het niet tijdig nemen van de besluiten terecht ingediend en ontvankelijk.
5. Het beroep is gegrond.
Verweerder moet alsnog een besluit nemen
6. Omdat verweerder nog geen (nieuwe) besluiten heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Het bestuursorgaan moet dit in principe doen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak. [5] In bijzondere gevallen kan de bestuursrechter een andere termijn bepalen. [6]
7. Op 14 april 2023 [7] heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank uitspraak gedaan over de termijn waarop verweerder alsnog een besluit bekend moet maken in dit soort zaken. In deze uitspraak heeft de rechtbank uiteen gezet dat zij voortaan als uitgangspunt hanteert dat verweerder een nadere beslistermijn krijgt tot 1 juli 2024. In deze zaak ziet de rechtbank geen aanleiding om van dat uitgangspunt af te wijken. Zij verwijst naar de uitspraak van 14 april 2023 voor de daaraan ten grondslag liggende overwegingen.
8. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-. Dit is het uitgangspunt voor dit soort zaken en de rechtbank ziet geen reden om hier in dit geval van af te wijken.
Bestuurlijke dwangsom
9. Eiseres heeft verzocht om de dwangsom vast te stellen voor het niet tijdig beslissen op haar twee bezwaarschriften. Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden. [8]
10. Verweerder stelt dat de dwangsomregeling als bedoeld in paragraaf 4.1.3.2 van de Awb in deze zaak van toepassing is en heeft bij besluiten van 4 april 2023 twee keer de maximale dwangsom van € 1.442,- toegekend voor het niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift dat eiseres heeft ingediend tegen beschikking met kenmerk UHT-DC I en beschikking met kenmerk UHT-O OGS B. Verweerder heeft geen dwangsombesluit genomen ten aanzien van het andere bezwaarschrift van eiseres waarop niet tijdig is beslist (en ten aanzien waarvan eiseres verweerder op 22 februari 2023 in gebreke heeft gesteld). Verweerder heeft de hoogte van de dwangsom niet formeel in een besluit vastgesteld. De rechtbank stelt de hoogte van de dwangsom vast op het maximale bedrag van € 1442,-, omdat er inmiddels al 42 dagen zijn verstreken sinds verweerder in gebreke is. Dat verweerder zelf ten aanzien van het ene bezwaarschrift heeft gekozen om twee keer de maximale dwangsom uit te keren, doet niet af aan het recht van eiseres op een dwangsom voor het niet tijdig beslissen op haar andere bezwaarschrift.
Proceskosten en griffierecht
11. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,-), bij een wegingsfactor 0,5. Toegekend wordt € 418,50.
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van de beslissingen;
- draagt verweerder op uiterlijk 1 juli 2024 alsnog de besluiten op bezwaar bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- stelt de door verweerder te betalen dwangsom vast op € 1.442,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 418,50;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A.M. Elzakkers, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.C. Hak, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 8:57, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
2.Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.
4.Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
5.Artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
6.Artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
8.Artikelen 4:17 en 4:18, eerste lid, van de Awb.