ECLI:NL:RBMNE:2023:4521
Rechtbank Midden-Nederland
- Kort geding
- Rechtspraak.nl
Ontruiming van bedrijfsruimte toegewezen, ontruiming van woonruimte afgewezen in kort geding
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 7 september 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een naamloze vennootschap, hierna te noemen [eiseres], en twee gedaagden, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]. De eiseres vorderde ontruiming van zowel de bedrijfsruimte als de woonruimte, omdat er een aanzienlijke huurachterstand was ontstaan. De huurovereenkomst voor de bedrijfsruimte en de bedrijfswoning was sinds 1 maart 2019 van kracht, maar sinds januari 2023 had [gedaagde sub 1] geen huur meer betaald, wat resulteerde in een achterstand van € 137.320,56 tot en met juli 2023. Tijdens de mondelinge behandeling op 24 augustus 2023 was [gedaagde sub 1] niet verschenen, terwijl [gedaagde sub 2] wel aanwezig was en zich beriep op huurbescherming.
De kantonrechter oordeelde dat de vordering tot ontruiming van de bedrijfsruimte moest worden toegewezen, omdat de huurachterstand een ernstige tekortkoming vormde die ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigde. De kantonrechter stelde een ontruimingstermijn van 14 dagen vast. Echter, de vordering tot ontruiming van de woonruimte werd afgewezen. De kantonrechter oordeelde dat niet aannemelijk was dat de woning een afhankelijke woning was in de zin van artikel 7:290 lid 3 BW, waardoor [gedaagde sub 2] huurbescherming geniet. De kantonrechter benadrukte dat de woning een zelfstandige woning betreft met een eigen opgang en dat er geen nauwe bedrijfseconomische verbondenheid was tussen de bedrijfsruimte en de woning.
De proceskosten werden toegewezen aan de zijde van [gedaagde sub 2], terwijl [gedaagde sub 1] werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan [eiseres]. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde werd afgewezen.