ECLI:NL:RBMNE:2023:4510

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 augustus 2023
Publicatiedatum
1 september 2023
Zaaknummer
23/537
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van bijstandsuitkering en bijzondere omstandigheden in het bestuursrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 14 augustus 2023, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaats] beoordeeld. Eiser had op 9 maart 2020 een aanvraag ingediend voor een bijstandsuitkering met als ingangsdatum 20 maart 2019, maar het college had deze aanvraag slechts met terugwerkende kracht tot 2 maart 2020 goedgekeurd. De rechtbank behandelt de vraag of er bijzondere omstandigheden zijn die een eerdere ingangsdatum rechtvaardigen. Eiser stelt dat hij door een besluit van 18 maart 2019 de maatschappelijke opvang in [plaats] moest verlaten, wat zijn recht op bijstand beïnvloedde. De rechtbank oordeelt dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die de terugwerkende kracht van de bijstandsuitkering rechtvaardigen. De rechtbank concludeert dat het college terecht de ingangsdatum van de uitkering op 2 maart 2020 heeft vastgesteld, omdat eiser niet tijdig een aanvraag heeft ingediend en de inlichtingenverplichting niet is nagekomen. Het beroep wordt ongegrond verklaard, en eiser krijgt geen griffierecht of proceskosten vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/537

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 augustus 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.H.F. de Jong),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaats] , verweerder

(gemachtigde: mr. S. Meekel).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het primaire besluit van 19 maart 2020. In dit besluit heeft verweerder de aanvraag van eiser van 9 maart 2020 voor een bijstandsuitkering met ingang van 2 maart 2020 toegekend omdat eiser zich op deze datum bij verweerder heeft gemeld. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2. Met het bestreden besluit van 13 december 2022 op het bezwaar van eiser is verweerder bij haar standpunt gebleven.
3. De rechtbank heeft het beroep op 17 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van verweerder. Eiser en zijn gemachtigde waren niet aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. Eiser heeft eerder een bijstandsuitkering aangevraagd. Op 1 april 2019 heeft verweerder een aanvraag van eiser afgewezen omdat eiser geen volledige formatie heeft gegeven waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. Eiser heeft hier bezwaar tegen gemaakt. In de beslissing op bezwaar van 8 augustus 2019 heeft verweerder het bezwaar van eiser gedeeltelijk gegrond verklaard en aan eiser over de periode van 21 februari 2019 tot en met 19 maart 2019 bijstand verleend naar de norm van een dak- en thuisloze omdat eiser onvoldoende duidelijkheid had gegeven ove zijn feitelijke woon- en verblijfplaats waardoor het recht op bijstand na 19 maart 2019 niet kon worden vastgesteld. Het besluit van 8 augustus 2019 staat in rechte vast.
6. Eiser heeft in zijn aanvraag voor een bijstandsuitkering van 9 maart 2020 vermeld dat de begindatum van de bijstandsuitkering 20 maart 2019 moet zijn omdat de rechtbank in een uitspraak van 25 februari 2020 heeft geoordeeld dat eiser binding heeft met [plaats] en dus gebruik kan maken van de nachtopvang.
7. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat zij de bijstandsuitkering van eiser mocht toekennen per 2 maart 2020 in plaats van 19 maart 2019. Daarbij stelt verweerder onder andere dat een bijstandsuitkering in beginsel niet met terugwerkende kracht wordt toegewezen. Er zijn volgens verweerder geen bijzondere omstandigheden die deze terugwerkende kracht rechtvaardigen. In de hiervoor onder 5 vermelde besluiten van 1 april 2019 en 8 augustus 2019 was namelijk de grondslag voor het afwijzen van de bijstandsaanvraag het schenden van de inlichtingenplicht. Eiser heeft destijds onvoldoende specifiek antwoord gegeven op de aanvullende vragen van verweerder. Verweerder is van mening dat het feit dat eiser achteraf in aanmerking is gebracht tot toelating tot maatschappelijke opvang, niets afdoet aan deze beslissing.
8. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat in zijn geval sprake is van een bijzondere omstandigheid waardoor er met terugwerkende kracht een bijstandsuitkering moet worden toegewezen. Eiser heeft als gevolg van een besluit van verweerder van 18 maart 2019 de maatschappelijke opvang in [plaats] moeten verlaten, waardoor hij ook geen recht meer had op bijstand. Achteraf is door de rechtbank het beroep gegrond verklaard en heeft de rechtbank aangegeven dat eiser recht had tot toelating tot maatschappelijke opvang in [plaats] . Eiser stelt dat indien hij niet destijds de maatschappelijke opvang had moeten verlaten, nog steeds recht had op bijstand en dus ook niet aan de inlichtingenverplichting had hoeven te voldoen.
9. Wat partijen op dit moment verdeeld houdt, is de vraag of er bijzondere omstandigheden zijn waardoor de uitkering met terugwerkende kracht kan worden verleend.
10. Op grond van artikel 44, eerste lid, van de Pw wordt de bijstand toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voor zover deze dag niet ligt voor de dag waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. Deze uitzondering vloeit niet voort uit de wet, maar uit vaste rechtspraak. [1]
11. Van bijzondere omstandigheden is sprake als het de betrokkene niet kan worden verweten dat hij niet tijdig een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Het ligt op de weg van de aanvrager om aannemelijk te maken dat er bijzondere omstandigheden zijn om bijstand met terugwerkende kracht te verlenen. Van bijzondere omstandigheden kan sprake zijn als vast komt te staan dat de betrokkene al eerder een aanvraag om bijstand heeft ingediend of op enigerlei wijze actie in de richting van het UWV of verweerder heeft ondernomen die tot het innemen van een daartoe strekkende aanvraag had moeten leiden. De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van een bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 44, eerste lid, van de Pw. Daarbij is van belang dat het bestreden besluit heeft betrekking op de aanvraag van eiser van 9 maart 2020 om bijstand. st. Dat eiser achteraf in aanmerking is toegelaten tot de maatschappelijke opvang betekent niet dat sprake is van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 44 van de PW. De reden dat eiser na 19 maart 2019 geen bijstand meer ontving was immers dat hij de inlichtingenverplichting niet is nagekomen en niet dat hij niet was toegelaten tot de maatschappelijke opvang.
Overigens merkt de rechtbank op dat eiser ook bij de vorige aanvraag in 2019 werd bijgestaan door een gemachtigde. Dat eiser destijds dus geen beroep heeft ingesteld komt voor zijn eigen rekening en risico. De rechtbank concludeert dat verweerder terecht de ingangsdatum van de uitkering niet op een eerdere datum dan 2 maart 2020 heeft vastgesteld. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. I.M. de Graaf, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 21 maart 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AV8690 en Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 27 februari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:361, waar deze rechtspraak wordt bevestigd.