ECLI:NL:RBMNE:2023:4508

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 juli 2023
Publicatiedatum
1 september 2023
Zaaknummer
23/1228
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit van gemeente inzake vrijstelling arbeidsplicht onder de Participatiewet

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 6 juli 2023 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaats] van 19 januari 2023. Eiser, die sinds oktober 2020 een uitkering op grond van de Participatiewet ontvangt, was in beroep gegaan tegen het besluit van verweerder dat hij niet om medische redenen werd vrijgesteld van de arbeidsplicht. Dit besluit was gebaseerd op een rapport van [arbeidsbureau]. Eiser had eerder bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dat bezwaar was ongegrond verklaard. De rechtbank had in een eerdere uitspraak op 10 mei 2022 bepaald dat er nieuw medisch onderzoek moest plaatsvinden, wat leidde tot een adviesrapportage van [sociaal-medische adviespartner] op 3 november 2022.

Tijdens de zitting op 6 juli 2023 heeft de rechtbank de argumenten van eiser gehoord, waarin hij stelde dat het rapport van [arbeidsbureau] onrechtmatig was verkregen en dat het rapport van [sociaal-medische adviespartner] niet voldeed aan de eisen van de rechtbank. De rechtbank oordeelde dat verweerder het rapport van [arbeidsbureau] niet meer mocht gebruiken, maar dat het rapport van [sociaal-medische adviespartner] wel rechtmatig was verkregen. De rechtbank wees de beroepsgronden van eiser af, omdat deze gebaseerd waren op onjuiste feiten en omdat het rapport van [sociaal-medische adviespartner] aan de vereisten voldeed.

De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat eiser geen gelijk kreeg. De rechtbank ging niet in op aanvullende verzoeken van eiser, zoals het opleggen van sancties aan verweerder of het vernietigen van rapportages. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. I.M. de Graaf, griffier. Eiser werd geïnformeerd over de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van het proces-verbaal.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/1228
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 juli 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaats], verweerder (gemachtigde: mr. E. Chahid).

Zitting

De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van verweerder van 19 januari 2023 op 6 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van verweerder.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan. De motivering van die uitspraak vermeldt de rechtbank hierna onder ‘overwegingen en oordeel van de rechtbank’.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen en oordeel van de rechtbank

1. Eiser heeft sinds oktober 2020 een uitkering op grond van de Participatiewet. Op 9 oktober 2020 heeft verweerder besloten dat eiser niet om medische redenen wordt vrijgesteld van de arbeidsplicht. [1] Verweerder had dit gebaseerd op een rapport van [arbeidsbureau] . Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 9 oktober 2020, maar dat bezwaar is op 18 maart 2021 ongegrond verklaard. Hiertegen heeft eiser beroep ingesteld. Bij uitspraak van 10 mei 2022 [2] heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en bepaald dat verweerder een nieuwe beslissing op eisers bezwaarschrift moest nemen. Uit die uitspraak blijkt ook dat in eisers zaak nieuw medisch onderzoek nodig was.
2. Het nieuwe medisch onderzoek is uitgevoerd door [sociaal-medische adviespartner] . [sociaal-medische adviespartner] heeft op 3 november 2022 een adviesrapportage uitgebracht. Vervolgens heeft verweerder het besluit van 19 januari 2023 genomen. Daarin is eisers bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
3. Eiser heeft in beroep het volgende aangevoerd:
i. i) verweerder kan het besluit van 9 oktober 2020 niet handhaven omdat daaraan het rapport van [arbeidsbureau] ten grondslag ligt, de rechtbank heeft bepaald dat het medisch onderzoek moest worden overgedaan en het rapport – samengevat – onrechtmatig is verkregen;
ii) het rapport van [sociaal-medische adviespartner] is onrechtmatig verkregen, want het is door [sociaal-medische adviespartner] doorgestuurd aan verweerder terwijl eiser daar geen toestemming voor had gegeven;
iii) het rapport van [sociaal-medische adviespartner] voldoet niet aan de opdracht van de rechtbank, want er heeft geen (aanvullend) psychologisch onderzoek plaatsgevonden.
4. De rechtbank overweegt ten eerste het volgende. Het klopt dat verweerder het rapport van [arbeidsbureau] niet meer mag gebruiken als onderbouwing van zijn besluit. Maar dat heeft verweerder ook niet gedaan: verweerder heeft het rapport van [sociaal-medische adviespartner] gebruikt. Dat mocht (en moest) verweerder ook doen. Deze beroepsgrond gaat dus uit van onjuiste feiten. Daarom wijst de rechtbank deze beroepsgrond af en gaat de rechtbank niet in op de andere argumenten die eiser heeft ingebracht met betrekking tot het rapport van [arbeidsbureau] .
5. Over eisers stelling dat het rapport van [sociaal-medische adviespartner] onrechtmatig is verkregen omdat hij niet akkoord is gegaan met het doorsturen daarvan aan verweerder, overweegt de rechtbank dat het zogenoemde blokkeringsrecht [3] niet geldt in zaken waarin een medisch onderzoek wordt verricht in verband met de arbeidsinschakeling op grond van de Participatiewet. Dit volgt uit artikel 74, vierde lid, van de Wet SUWI [4] en vaste rechtspraak van de hoogste rechter in dit soort zaken. [5] Het rapport van [sociaal-medische adviespartner] is dus rechtmatig door verweerder verkregen. De beroepsgrond slaagt niet.
6. Over eisers derde beroepsgrond overweegt de rechtbank het volgende. Het advies van [sociaal-medische adviespartner] is een deskundigenadvies. Het is vaste rechtspraak dat verweerder (en de bestuursrechter) van een deskundigenadvies mag uitgaan als aan een aantal voorwaarden is voldaan:
het advies moet onpartijdig en objectief zijn;
uit het advies moet duidelijk blijken hoe de adviseur tot zijn conclusie is gekomen;
het advies moet zorgvuldig tot stand zijn gekomen: er moet goed onderzoek zijn gedaan (er moet bijvoorbeeld informatie worden opgevraagd bij de behandelaar(s) van de betrokkene);
e betrokkene moet de kans hebben gekregen om het rapport en de bijbehorende conclusies te weerleggen (bijvoorbeeld door zelf nog medische informatie te geven). [6]
10. Eiser vindt dat [sociaal-medische adviespartner] (aanvullend) psychologisch onderzoek had moeten verrichten en dat [sociaal-medische adviespartner] naar aanleiding van eisers zienswijze het rapport had moeten aanvullen of wijzigen. In feite zegt eiser hiermee dat [sociaal-medische adviespartner] geen goed onderzoek heeft gedaan. De rechtbank overweegt dat uit de rapportage van [sociaal-medische adviespartner] blijkt dat de arts eiser heeft gezien op het spreekuur en dat hierbij ook een oriënterend psychologisch onderzoek heeft plaatsgevonden. De arts heeft in de rapportage uitgelegd dat (aanvullend) psychologisch onderzoek niet nodig is. De rechtbank acht deze toelichting afdoende. Eiser heeft geen informatie ingebracht dat tot een andere conclusie zou moeten leiden. Dat eiser geen vertrouwen meer heeft in [sociaal-medische adviespartner] is geen reden om te concluderen dat het rapport onzorgvuldig of om een andere reden ondeugdelijk is.
11. De rechtbank overweegt ten slotte dat uit de aantekeningen van de zitting in de vorige zaak (op 10 mei 2022) blijkt dat de rechter alleen heeft gezegd dat er nieuw medisch onderzoek moest plaatsvinden. De rechter heeft niet gezegd dat er specifiek ook een (aanvullend) psychologisch onderzoek moest plaatsvinden. Zoiets mag een rechter ook niet zomaar zeggen, want de aard en omvang van een medisch onderzoek wordt in de eerste plaats bepaald door een arts en de rechter is geen arts. Eisers stelling, dat de rapportage van [sociaal-medische adviespartner] niet voldoet aan de opdracht van de rechtbank, is dus onjuist.
12 De conclusie is dat het beroep ongegrond is. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt van de rechtbank.
13. De rechtbank gaat niet in op de aanvullende verzoeken die eiser in zijn beroepschrift heeft geformuleerd. Het behoort niet tot de taken van de rechtbank om verweerder of [arbeidsbureau] een reprimande te geven of een sanctie op te leggen. Hetzelfde geldt voor eisers verzoek om verweerder, [arbeidsbureau] en [sociaal-medische adviespartner] op te dragen eisers rapportages te vernietigen. Voor het toekennen van een schadevergoeding ziet de rechtbank geen aanleiding omdat eisers beroep ongegrond wordt verklaard.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2023 door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. I.M. de Graaf, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 9 van de Participatiewet.
2.UTR 21/2032.
3.Artikel 7:464 van het Burgerlijk Wetboek.
4.Wet structuur uitvoeringsorganisaties werk en inkomen.
5.De Centrale Raad van Beroep (CRvB), bijvoorbeeld de uitspraak van 16 november 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4349.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 30 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2226.