In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 25 mei 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de toekenning van een wezenuitkering aan eiseres, die de voogdij heeft over haar kleinzoon na het overlijden van haar dochter. Eiseres had een wezenuitkering aangevraagd met terugwerkende kracht van vijf jaar, maar de Sociale Verzekeringsbank (SVB) had deze aanvraag afgewezen en slechts een terugwerkende kracht van één jaar toegekend. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, waarbij zij de beslissing van de SVB heeft bevestigd.
De rechtbank overwoog dat de hoofdregel voor de toekenning van een wezenuitkering een terugwerkende kracht van maximaal één jaar is, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden. Eiseres stelde dat zij niet op de hoogte was van haar recht op een wezenuitkering en dat zij in een bijzondere situatie verkeerde. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres, ondanks haar persoonlijke omstandigheden, in staat was om tijdig hulp te regelen en aanvragen te doen, zoals voor kinderbijslag en voogdij. Dit betekende dat de SVB niet onterecht had gehandeld door de aanvraag voor een langere terugwerkende kracht af te wijzen.
De rechtbank erkende de emotionele impact van het verlies van eiseres en het zorgen voor haar kleinzoon, maar concludeerde dat de SVB correct had gehandeld volgens de geldende beleidsregels. Eiseres kreeg geen vergoeding voor griffierecht of proceskosten en werd gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak.