ECLI:NL:RBMNE:2023:4419

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 augustus 2023
Publicatiedatum
25 augustus 2023
Zaaknummer
UTR 22/4864
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid en de verlaging van de WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 24 augustus 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over de mate van arbeidsongeschiktheid en de verlaging van de WIA-uitkering. Eiser, die voorheen als metselaar werkte, had zich op 23 oktober 2013 ziekgemeld en ontving sinds 21 oktober 2015 een WIA-uitkering. Het UWV had de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 42,90% en besloot de uitkering per 1 juni 2022 te verlagen. Eiser ging in beroep tegen deze beslissing, stellende dat het UWV geen zorgvuldige heroverweging had gedaan en dat hij ten onrechte niet was onderzocht door de verzekeringsarts.

De rechtbank oordeelde dat het UWV terecht had vastgesteld dat eiser 42,90% arbeidsongeschikt was. De rechtbank benadrukte dat het aan eiser was om in beroep specifiek te motiveren waarom hij het niet eens was met het bestreden besluit. Eiser had aangevoerd dat de verzekeringsarts B&B hem ten onrechte niet had onderzocht, maar de rechtbank volgde de motivering van de verzekeringsarts dat er voldoende medische informatie beschikbaar was om tot een verantwoorde heroverweging te komen.

De rechtbank concludeerde dat het UWV de WIA-uitkering van eiser terecht had verlaagd en verklaarde het beroep ongegrond. Eiser werd in de proceskosten veroordeeld, en het UWV moest het griffierecht vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in de besluitvorming door het UWV en de noodzaak voor eisers om hun standpunten duidelijk te onderbouwen in beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Inloopteam bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/4864

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.P.J. van de Griend),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(hierna: het UWV), verweerder
(gemachtigde: S.N. Westmaas-Kanhai).

Inleiding

Het UWV heeft bepaald dat eiser meer arbeidsgeschikt is dan voorheen en heeft daarom de uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) van eiser per 1 juni 2022 verlaagd. De mate van arbeidsongeschiktheid is hierbij vastgesteld op 42,90%.
In bezwaar is het UWV bij dit besluit gebleven.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen deze beslissing op bezwaar (het bestreden besluit) van 19 september 2022.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift en een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts B&B).
Met (stilzwijgende) toestemming van partijen is een zitting achterwege gebleven. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Wat ging aan deze procedure vooraf

1. Eiser heeft voor het laatst gewerkt als metselaar voor 37,77 uur per week. Op 23 oktober 2013 heeft hij zich ziekgemeld vanwege gezondheidsklachten. Na einde wachttijd heeft eiser per 21 oktober 2015 een WIA-uitkering ontvangen. Eiser heeft meerdere keren melding gemaakt van wijziging van zijn gezondheidssituatie, de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser is meerdere keren beoordeeld. Laatstelijk was de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 64,52%.
2. Eiser heeft op 4 juni 2021 opnieuw melding gemaakt van verslechtering van zijn gezondheidssituatie per 1 januari 2021. Het UWV heeft na medisch en arbeidskundig onderzoek de besluiten genomen die in de inleiding zijn genoemd.

Wat vindt het UWV

3. Het UWV vindt dat eiser op 1 juni 2022 42,90% arbeidsongeschikt is en heeft daarom besloten zijn WIA-uitkering met ingang van deze datum te verlagen.
4. Het UWV heeft de medische grondslag van het bestreden besluit gebaseerd op het rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts B&B) van 2 september 2022 / 7 september 2022. De medische belastbaarheid van eiser is opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 24 december 2021.
5. Het UWV heeft de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit gebaseerd op het rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige B&B) van 14 september 2022
.

Wat vindt eiser

6. Eiser is het niet eens met het UWV. Hij verwijst naar de gronden die hij in bezwaar heeft genoemd. Eiser is van mening dat het UWV geen zorgvuldige heroverweging heeft gedaan. Eiser is door de verzekeringsarts B&B ten onrechte niet onderzocht of gezien, terwijl dit naar zijn mening wel noodzakelijk is voor een zorgvuldige heroverweging. Verder is eiser van oordeel dat de verzekeringsarts bij het opstellen van de FML onvoldoende rekening heeft gehouden met de klachten en beperkingen. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser een rapport ingediend van een medisch adviseur (een verzekeringsarts).
7. Eiser vindt dat de geduide functies niet passend zijn. Nu de FML niet op de juiste wijze is ingevuld en er onvoldoende rekening is gehouden met zijn beperkingen, zijn de geduide functies niet geschikt aangezien eiser deze met zijn beperkingen niet kan verrichten.

Wat vindt de rechtbank

8. De vraag is of het UWV terecht stelt dat eiser 42,90% arbeidsongeschikt is. De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat eiser daartegen in heeft gebracht. Belangrijk punt is dat het gaat om de medische toestand van eiser op 1 juni 2022 en de vraag welke beperkingen daaruit volgen.
9. De rechtbank vindt dat het UWV terecht heeft beslist dat eiser op 1 juni 2022 voor 42,90% arbeidsongeschikt is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
10. Voor zover eiser in zijn beroepschrift verwijst naar dat wat hij in bezwaar heeft aangevoerd, overweegt de rechtbank dat het aan eiser is om in beroep gemotiveerd en specifiek aan te voeren waarom hij het niet eens is met het bestreden besluit. De verwijzing naar het bezwaarschrift wordt niet als zo’n gemotiveerde en specifieke betwisting opgevat. Daarop is immers gereageerd in het bestreden besluit. Eiser zal dus moeten aanvoeren waarom hij het met die reactie niet eens is. Gelet hierop zal de rechtbank de beoordeling van het beroep plaatsen in het licht van de in beroep nader uitgewerkte gronden en niet in het licht van hetgeen in bezwaar is aangevoerd.
Medische grondslag van het bestreden besluit
Het onderzoek
11. Eiser stelt dat verzekeringsarts B&B hem ten onrechte niet heeft onderzocht of gezien, terwijl dit naar van eiser mening wel noodzakelijk is voor een zorgvuldige heroverweging. De medisch adviseur stelt in het rapport van 5 oktober 2022 dat het primaire onderzoek niet lege artis was omdat er geen fysiek spreekuur heeft plaatsgevonden, terwijl eiser voornamelijk fysieke klachten heeft. De medisch adviseur vindt het dan ook onbegrijpelijk, en medisch niet verdedigbaar dat ook de verzekeringsarts B&B een beslissing neemt zonder eiser zelf te zien of te onderzoeken. Volgens de medisch adviseur kan in sommige gevallen, indien er voldoende informatie is, waarbij alle claimklachten voldoende beschreven zijn, worden afgegaan op de bevindingen van de curatieve sector. Maar volgens de medisch adviseur gaat de verzekeringsarts B&B eigenlijk over tot een zeer selectieve samenvatting en interpretatie van de medische informatie. De medisch adviseur stelt dat uit de informatie van de huisarts blijkt dat er cervicale myopathie is. Dit kan volgens hem de verminderde kracht van de handen verklaren. De uitspraak van de verzekeringsarts B&B dat er geen nekhernia is en dus geen handklachten, lijkt alsof men bedoelt dat alleen een nekhernia dergelijke klachten kan veroorzaken, wat niet het geval is. Dit had men volgens de medisch adviseur uitsluitend met een eigen lichamelijk onderzoek kunnen nagaan. Ook stelt de medisch adviseur dat het medisch niet zo is dat alleen uitgebreide verkalking en peesscheuren tot schouderklachten zoals bij eiser heeft kunnen leiden. Er is volgens hem immers wel sprake van tendinose van de schouderpezen en verkalkingen, met bursitis, wat de klachten wel kan verklaren. Dit is volgens de medisch adviseur ook alleen maar na te gaan met een lichamelijk onderzoek.
12. In het rapport van 16 november 2022 stelt de verzekeringsarts B&B dat eiser al langer bekend is met onder meer nek-, schouder- en armklachten, waarvoor diverse onderzoeken in het verleden hebben plaatsgevonden. Zij verwijst onder andere naar de rapport van 7 april 2021 van een verzekeringsarts B&B in een eerdere bezwaarprocedure met als datum in geding 1 juni 2020 en naar alle beschikbare medische informatie met name rond de datum in geding nu, 1 juni 2022. Vanwege deze informatie heeft de verzekeringsarts B&B in haar rapport van 2 september 2022 / 6 september 2022 (
de rechtbank begrijpt 2 september 2022 / 7 september 2022) aangegeven dat er voldoende medische informatie voorhanden is om tot een verantwoorde heroverweging te komen en is zij van mening dat een spreekuurcontact niet noodzakelijk was.
13. Vaststaat dat eiser in zowel de primaire fase als de bezwaarfase niet op een spreekuur is gezien en onderzocht door een (verzekerings)arts. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), volgt dat in de bezwaarfase een volledige heroverweging dient plaats te vinden waarbij de feiten juist worden vastgesteld en de conclusie logisch uit die feiten voortvloeien. Daarom zal, indien de medische grondslag van de besluitvorming wordt betwist, in deze fase van de procedure een louter dossieronderzoek als regel niet volstaan. De zorgvuldigheid van de besluitvorming in bezwaar brengt verder met zich dat in situaties als de onderhavige, waarin de medische grondslag van het primaire besluit gemotiveerd wordt betwist en waarin in de primaire fase geen sprake is geweest van een spreekuurcontact met een verzekeringsarts, als uitgangspunt geldt dat in de fase van bezwaar de betrokkene door een verzekeringsarts B&B tijdens een spreekuurcontact wordt onderzocht en er dus feitelijk sprake is van een contact met deze verzekeringsarts. Van een spreekuurcontact kan in zo’n situatie in beginsel slechts worden afgezien indien de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende kan motiveren dat in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie, een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft. [1]
14. De rechtbank heeft de verzekeringsarts B&B gevraagd om nader te motiveren waarom zij eiser niet op een spreekuur heeft gezien en onderzocht. De verzekeringsarts B&B heeft dit gedaan in het rapport van 23 juni 2023. De rechtbank is van mening dat de verzekeringsarts B&B in dit rapport voldoende heeft gemotiveerd dat in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde had.
15. In het rapport van 23 juni 2023 stelt de verzekeringsarts B&B dat er voldoende medische informatie voorhanden was om tot een verantwoorde heroverweging te komen. Er was onder meer informatie van de behandelende sector en met name uit aanvullend onderzoek rond de datum in geding, 1 juni 2022, die goed inzicht gaf in de medische situatie van belanghebbende. Namelijk röntgenonderzoek van de lumbale wervelkolom (LWK), een echo van de linkerschouder en histologisch onderzoek van de darmen. Ten aanzien van de longproblematiek, de neurologische problematiek rechterbeen / n. peroneus neuropathie waren geen aanwijzingen voor een wezenlijk andere medische situatie op de datum in geding. Uit de rapporten van de verzekeringsarts B&B blijkt dat de aanwezige medische informatie van rond de datum in geding ook is meegewogen door de verzekeringsarts B&B. De rechtbank kan de motivering van de verzekeringsarts B&B volgen waarom er geen lichamelijk onderzoek ten aanzien van de schouderklachten en handklachten vereist was. Daarbij stelt de verzekeringsarts B&B in het rapport van 16 november 2022 dat de door de huisarts aangegeven cervicale myopathie niet wordt bevestigd door de neuroloog middels bijvoorbeeld spieronderzoek, lichamelijk onderzoek had daarom geen toegevoegde waarde. Wat betreft de schouderklachten stelt de verzekeringsarts B&B dat gelet op de beschikbare medisch objectiveerbare bevindingen, met name het aanvullend onderzoek, er geen dermate ernstige afwijkingen bleken voor de schouderklachten dat meer of verdergaande beperkingen zijn gerechtvaardigd.
16. De verzekeringsarts B&B heeft naar het oordeel van de rechtbank pas in het rapport van 23 juni 2023 voldoende gemotiveerd waarom een spreekuurcontact niet vereist was. Het bestreden besluit is daarmee onzorgvuldig voorbereid, zodat dit besluit is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In beroep heeft het UWV dit gebrek hersteld. De rechtbank ziet aanleiding dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren omdat aannemelijk is dat eiser hierdoor niet is benadeeld. Zoals hierna onder 17 tot en met 20 zal worden overwogen, zou - ook als het gebrek zich niet zou hebben voorgedaan - een besluit met gelijke uitkomst zijn genomen.
De beoordeling van de belastbaarheid
17. De rechtbank is verder van oordeel dat de verzekeringsarts B&B de medische belastbaarheid van eiser op 1 juni 2022 in haar rapporten op inhoudelijk overtuigende wijze en zonder tegenstrijdigheden heeft gemotiveerd.
18. Eiser is van oordeel dat de verzekeringsarts bij het opstellen van de FML onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn klachten en beperkingen. In het rapport van 5 oktober 2022 stelt de medisch adviseur dat onvoldoende rekening is gehouden met de belasting van langdurig zitten. Er is volgens hem sprake van discopathie van de lage rug en langdurig zitten is hierbij een te grote belasting, wat de klachten kan verergeren. Daarnaast stelt de medisch adviseur dat het medisch niet verdedigbaar is dat een patiënt met klapvoet / n. peroneus neuropathie slechts licht beperkt is ten aanzien van langdurig lopen tijdens werk, trappenlopen, klimmen en hurken.
19. In het rapport van 16 november 2022 heeft de verzekeringsarts B&B gereageerd op het rapport van de medisch adviseur. De verzekeringsarts B&B stelt dat de door eiser ervaren klachten niet worden ontkend, maar voor het aannemen van beperkingen, en meer nog voor de mate waarin, is het van belang of deze klachten ook verklaard kunnen worden uit de medisch objectiveerde bevindingen, met name bij aanvullend onderzoek en met name uit de ernst van de eventuele geobjectiveerde afwijkingen. Wat betreft de rugklachten is volgens de verzekeringsarts B&B niet gebleken dat sprake is van toegenomen discopathie van de lumbale wervelkolom die verdergaande beperkingen rechtvaardigt dan reeds aangenomen ten aanzien van zitten en zitten tijdens werk. Uit de medische informatie van de orthopedisch chirurg blijkt geen sprake van geobjectiveerde toegenomen degeneratieve afwijkingen in de LWK in de afgelopen paar jaar. Wat betreft de n. pernoneus neuropathie stelt de verzekeringsarts B&B in het rapport van 2 september 2022 / 7 september 2022 dat het zeer aannemelijk is dat langdurige belasting zoals lang achtereen hurken, lopen en traplopen moeilijk tot nauwelijks gaan. Zij acht de aangenomen beperkingen echter voldoende. In het rapport van 16 november 2022 voegt zij hieraan toe dat met de aangenomen beperkingen voor lopen en lopen tijdens werk overbelasting wordt voorkomen. Ook merkt zij op dat eiser in staat blijkt om gehurkt actief te zijn, wat directe druk geeft op de n. peroneus, en dat pleit tegen het aannemen van verdergaande beperkingen. De rechtbank kan dit volgen. Zij ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de beoordeling van het UWV.
20. De rechtbank vindt dat het UWV terecht heeft geoordeeld dat eiser op 1 juni 2022 in staat moet worden geacht arbeid te verrichten als daarbij rekening wordt gehouden met de beperkingen die de verzekeringsarts B&B heeft aangenomen.
Arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit
21. De stelling van eiser dat hij de functies gezien zijn klachten en beperkingen niet kan verrichten is in feite gericht tegen de vastgestelde FML. De rechtbank heeft hiervoor al geoordeeld dat er geen reden is om aan die vaststelling te twijfelen. Uitgaande van de juistheid van de medische beperkingen die bij eiser zijn vastgesteld, ziet de rechtbank in wat eiser heeft aangevoerd geen reden om de geschiktheid van de geduide functies in twijfel te trekken.
22. De arbeidsdeskundige B&B heeft berekend dat eiser op 1 juni 2022 met de middelste van de drie geduide functies 57,10% kan verdienen van het loon dat hij verdiende met zijn eigen werk, zodat hij voor de overige 42,90% arbeidsongeschikt is.

Conclusie en gevolgen

23. Het UWV heeft terecht besloten om per 1 juni 2022 de WIA-uitkering van eiser te verlagen, omdat hij per die datum voor 42,90% arbeidsongeschikt is.
24. Het beroep van eiser is ongegrond. Dit betekent dat hij geen gelijk krijgt. In de toepassing van artikel 6:22 Awb ziet de rechtbank aanleiding om het UWV te veroordelen in de proceskosten van eiser. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 837,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift met een waarde van € 837,- en een wegingsfactor 1). Daarnaast dient het UWV het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 837,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A. Broekhuis, rechter, in aanwezigheid van mr. J.G.M. Koning, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 augustus 2023.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van 23 juni 2021 van de CRvB, ECLI:NL:CRVB:2021:1491, r.o. 4.4..