ECLI:NL:RBMNE:2023:4350

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 augustus 2023
Publicatiedatum
21 augustus 2023
Zaaknummer
UTR 22/5327
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs wegens alcoholmisbruik en onduidelijkheid in psychiatrisch rapport

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). Het CBR had het rijbewijs van eiser ongeldig verklaard op basis van alcoholmisbruik, na een aanhouding op 1 oktober 2021 waarbij een alcoholpromillage van 1,78‰ werd vastgesteld. Eiser had eerder een psychologisch onderzoek ondergaan, waaruit bleek dat hij mogelijk alcoholmisbruik vertoonde. De rechtbank constateert dat het psychiatrisch rapport niet geheel duidelijk is, met tegenstrijdige informatie over het alcoholgebruik van eiser. De rechtbank oordeelt dat het CBR niet zorgvuldig heeft gehandeld door deze onduidelijkheid te negeren, en vernietigt het besluit van het CBR. Echter, de rechtbank laat de rechtsgevolgen van het besluit in stand, wat betekent dat de ongeldigverklaring van het rijbewijs van eiser blijft bestaan. Eiser krijgt wel het griffierecht terug, maar zijn verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen, omdat de gevraagde kosten niet in verband staan met de ongeldigverklaring.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/5327

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 augustus 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: I. den Hertog),
en

de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, het CBR

(gemachtigde: mr. J.J. Kwant).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs.
Het CBR heeft het rijbewijs van eiser bij besluit van 31 mei 2022 ongeldig verklaard. Met het bestreden besluit van 3 november 2022 is het CBR bij dat besluit gebleven.
De rechtbank heeft het beroep op 7 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het CBR.

Beoordeling door de rechtbank

De rechtbank beoordeelt of het CBR het rijbewijs van eiser terecht ongeldig heeft verklaard. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
De rechtbank komt tot de conclusie dat het CBR het rijbewijs van eiser terecht ongeldig heeft verklaard, omdat bij hem sprake was van alcoholmisbruik. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Eiser is op 1 oktober 2021 aangetroffen terwijl hij onder invloed van alcohol een auto bestuurde. Bij hem is op dat moment een ademalcoholpercentage van 775 µg/l (1,78 promille) geconstateerd. Bij besluit van 10 november 2021 heeft het CBR het rijbewijs van eiser geschorst en aan hem een onderzoek naar zijn geschiktheid opgelegd. Eiser is onderzocht op 7 en 14 februari 2022 door een psychodiagnostisch medewerker en door psychiater drs. [psychiater] . De psychiater heeft van het onderzoek op 29 april 2022 een rapport opgesteld, waarin zij tot de conclusie komt dat bij eiser sprake is van alcoholmisbruik in de zin van de wet. Op grond daarvan heeft het CBR het rijbewijs van eiser ongeldig verklaard.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [1] (de Afdeling) bestaat er in een geval waarin de diagnose alcoholmisbruik (in ruime zin) is gesteld, voor de rechter slechts aanleiding om de ongeldigverklaring van het rijbewijs niet in stand te laten, indien de psychiatrische rapportage naar inhoud of wijze van totstandkoming gebreken vertoont, inhoudelijk tegenstrijdig of anderszins niet of niet voldoende concludent is, zodanig dat het CBR zich daarop niet heeft mogen baseren. Daarnaast is het niet aan het CBR en niet aan de rechtbank om te beoordelen of voor het psychiatrisch oordeel voldoende feitelijke grondslag bestaat.
5. De psychiater baseert de diagnose alcoholmisbruik in ruime zin op een discrepantie tussen de beschreven tolerantie enerzijds en de algemene alcoholanamnese anderzijds. Bij het opgegeven alcoholgebruik is een dergelijke tolerantie minder waarschijnlijk. Aannemelijk is dat sprake is van onderrapportage van het normale alcoholgebruik, aldus de psychiater. Ook gezien de betrekkelijk lage pakkans is het niet direct aannemelijk dat eiser – ondanks een betrekkelijk normale alcoholanamnese – één dag doorschiet en vervolgens juist die dag wordt aangehouden tijdens een routinecontrole. En ondanks het verhoogde promillage bij de aanhouding voelde eiser zich niet dronken en bemerkte hij geen andere ernstige intoxicatieverschijnselen. Dit is ook een aanwijzing voor tolerantie, indicatief voor een voorgaande periode van overmatig alcoholgebruik.
6. De rechtbank stelt allereerst vast dat uit het rapport van de psychiater niet duidelijk blijkt van welk drankgebruik in de 12 maanden voorafgaande aan de aanhouding is uitgegaan. In het rapport staat: “betrokkene gebruikte gemiddeld 1 keer per maand alcohol. Op de dagen van het alcoholgebruik bedroeg de gemiddelde alcoholconsumptie, namelijk 3 keer per maand 7 flesjes bier per dag (9,1 AE).” Dit is innerlijk tegenstrijdig, waardoor niet inzichtelijk is van welk drankgebruik in de 12 maanden voorafgaande aan de aanhouding de psychiater is uitgegaan. De door het CBR op zitting gegeven mogelijke verklaring hiervoor, te weten dat eiser eerst het een heeft gezegd en na doorvragen iets anders, is voorstelbaar, maar dit blijkt niet uit het rapport zelf. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet het rapport op deze manier niet aan de eisen die daaraan gesteld mogen worden. In de door de psychiater gegeven reactie op het bezwaarschrift wordt hierover niets gezegd. Het CBR heeft nagelaten hierover om opheldering te vragen aan de psychiater, wat wel van hem verwacht mocht worden. Het CBR heeft dan ook niet voldaan aan zijn vergewisplicht door deze onduidelijkheid in het rapport te laten bestaan.
7. Dit betekent dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen. Om die reden vernietigt de rechtbank het bestreden besluit en is het beroep gegrond. De rechtbank ziet echter aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Hierna legt zij uit hoe zij tot dat oordeel komt.
8. De rechtbank is van oordeel dat het psychiatrisch rapport niet zodanig gebrekkig is dat het CBR zich daarop niet heeft mogen baseren. De conclusie van de psychiater dat sprake is van alcoholtolerantie en onderrapportage blijft namelijk wel overeind, als uitgegaan wordt van het hoogste door eiser gerapporteerde normale alcoholgebruik. Dan is namelijk nog steeds aannemelijk dat sprake is van tolerantie en onderrapportage. Eiser is immers aangehouden met een alcoholpromillage van 1,78‰ en voelde zich daarmee niet dronken en bemerkte ook geen andere intoxicatieverschijnselen. Dit is volgens de psychiater een aanwijzing voor tolerantie en onderrapportage van het normale alcoholgebruik, omdat de meeste niet-tolerante individuen bij dit promillage wel ernstige intoxicatieverschijnselen bemerken. Eiser was ook nog in staat om met dit alcoholpromillage een auto te starten en te besturen. Ook dat is een aanwijzing voor alcoholtolerantie. Verder heeft de psychiater opgemerkt dat bij het opgegeven alcoholgebruik een dergelijke tolerantie minder waarschijnlijk is en aannemelijk is dat sprake is van onderrapportage van het normale alcoholgebruik. Uitgaande van het hoogste gerapporteerde gebruik van 3 keer per maand 7 flesjes bier per dag, is deze conclusie, gelet op het gemeten alcoholpromillage ten tijde van de aanhouding, nog steeds te volgen. De rechtbank merkt daarbij op dat eiser op de zitting hierover heeft verklaard dat hij 7 biertjes niet eens haalde. Op de zitting heeft eiser ook verklaard dat hij op 1 oktober 2021 meer heeft gedronken dan de 5 biertjes en 5 Bacardi die bij het psychiatrisch onderzoek heeft gemeld. Die verklaring van eiser lijkt juist te zijn omdat zijn opgave zou leiden tot 1,14 ‰ terwijl 1,78‰ is vastgesteld. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de psychiater terecht is uitgegaan van onderrapportage door eiser over zijn gewone alcoholgebruik.
9. De psychiater heeft haar conclusie dat sprake is van onderrapportage van het normale alcoholgebruik, mede gebaseerd op de aanname dat er een lage pakkans was, omdat eiser is aangehouden tijdens een routinecontrole. Daardoor is volgens haar niet direct aannemelijk dat eiser – ondanks een betrekkelijk normale alcoholanamnese – één dag doorschiet en vervolgens juist die dag wordt aangehouden tijdens een routinecontrole. Volgens de psychiater is het waarschijnlijker dat er sprake is van onderrapportage van het normale alcoholgebruik. De rechtbank volgt niet zonder meer dat sprake is geweest van een routinecontrole. Eiser heeft op de zitting aannemelijk verklaard dat geen sprake was van een routinecontrole, maar van een gerichte alcoholcontrole door de Koninklijke Marechaussee op het kazerneterrein na een afscheidsfeest, waardoor de pakkans hoog was. Dit doet echter, gelet op wat hiervoor onder 8 is overwogen, niet af aan de conclusie dat sprake is van onderrapportage. Ook zonder het argument van de lage pakkans houdt de conclusie van de psychiater dat er sprake was van onderrapportage van eisers alcoholgebruik stand.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is gegrond, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit blijven in stand. Dat betekent dat het rijbewijs van eiser terecht ongeldig is verklaard. Eiser krijgt wel het griffierecht terug.
11. Eiser heeft vergoeding gevraagd van € 2.626,84 voor gemaakte kosten. Eiser krijgt echter geen vergoeding van de gevraagde kosten. De door hem genoemde kosten zijn geen proceskosten die hij in verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken. De proceskosten die vergoed zouden kunnen worden, zijn omschreven in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De gevraagde kosten vallen niet onder een van de kostensoorten die daar zijn genoemd.
12. Voor zover eisers verzoek moet worden begrepen als een verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 8:88 van de Awb wijst de rechtbank dat af. De gevraagde vergoeding van de opleggings- en uitvoeringskosten komen niet voor vergoeding in aanmerking omdat die kosten niet verbonden zijn aan de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs maar aan het onderzoek dat daaraan vooraf is gegaan. De gevraagde kosten voor het tweede onderzoek zijn niet gemaakt en komen om die reden sowieso niet in aanmerking voor vergoeding. De kosten die verbonden zijn aan de herkeuring komen ook niet voor vergoeding in aanmerking. Het bestreden besluit is weliswaar vernietigd, zodat gesproken kan worden van een onrechtmatig besluit, maar de rechtsgevolgen zijn in stand gelaten. Dat betekent dat eiser deze kosten ook gemaakt zou hebben als het CBR een rechtmatig besluit had genomen en het bestreden besluit niet was vernietigd. Er is daarom geen causaal verband tussen de onrechtmatigheid van het besluit en de gestelde schade. [2]

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 3 november 2022;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- bepaalt dat de minister het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Bressers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2023.
De griffier is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van 5 februari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:277.
2.Vgl. ECLI:NL:RVS:2016:3462, overweging 8.1 en ECLI:NL:RVS:2021:109, overweging 6.2.