ECLI:NL:RBMNE:2023:4328

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 augustus 2023
Publicatiedatum
21 augustus 2023
Zaaknummer
UTR_22_3028
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot handhaving en proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft eiseres, een inwoner van Wijdemeren, op 2 mei 2018 een verzoek ingediend bij het college van burgemeester en wethouders om handhaving van het gebruik van een perceel in haar woonplaats. Het college heeft dit verzoek op 18 januari 2019 afgewezen, waarop eiseres geen bezwaar heeft gemaakt. Op 31 juli 2020 heeft eiseres opnieuw een verzoek tot handhaving ingediend, omdat zij hinder ondervond van het gebruik van een nabijgelegen woning als kantoor, wat volgens haar in strijd was met de geldende bestemming. Het college heeft dit verzoek op 5 februari 2021 afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die handhaving rechtvaardigden. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college verklaarde dit bezwaar ongegrond op 17 mei 2022.

Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank, die op 2 februari 2023 een zitting heeft gehouden. Tijdens deze zitting is gebleken dat er geen sprake meer was van een overtreding, wat door het college werd bevestigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres nog wel procesbelang had, omdat zij om vergoeding van proceskosten in bezwaar had verzocht. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het college het primaire besluit niet had hoeven herroepen wegens een aan het college te wijten onrechtmatigheid, en dat eiseres daarom geen recht had op proceskostenvergoeding.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat er geen aanleiding was om het primaire besluit te herroepen en er geen proceskostenveroordeling kon plaatsvinden. De uitspraak is gedaan door rechter Y.N.M. Rijlaarsdam en is openbaar uitgesproken op 8 augustus 2023.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/3028

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 augustus 2023 in de zaak tussen

[eiseres] te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.M. Breukers)
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wijdemeren, verweerder (het college)
(gemachtigde: H. Turan).
Als derde-partijen hebben aan het geding deelgenomen: [derde-partij 1] en [derde-partij 2] .

Inleiding

Op 2 mei 2018 heeft eiseres het college verzocht onderzoek in te stellen naar het gebruik van het perceel [adres 1] in [woonplaats] . Het college heeft dit verzoek opgevat als een verzoek om handhaving. Het college heeft op 18 januari 2019 beslist dat er geen grondslag is voor handhaving. Eiseres heeft daartegen geen bezwaar gemaakt.
Op 31 juli 2020 heeft eiseres een verzoek tot handhaving (het verzoek) bij het college ingediend. Zij ondervindt hinder van de sterk vermeerderde gebruiksintensiteit door het gebruik van de woning aan de [adres 2] in [woonplaats] als kantoor. Deze situatie is volgens haar in strijd met de geldende bestemming.
Bij besluit van 5 februari 2021 (het primaire besluit) heeft het college het verzoek afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten en omstandigheden zijn die aanleiding geven om handhavend op te treden.
Bij besluit van 17 mei 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 2 februari 2023. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door [A] . De derde-partijen zijn verschenen.
Op de zitting zijn partijen overeengekomen dat het college een constateringsrapport zal laten opmaken over de situatie op het perceel op 1 februari 2023 waarin wordt toegelicht waarom al dan niet sprake is van een overtreding/overtredingen. Het college heeft op 9 maart 2023 een rapport van zijn toezichthouder van 14 februari 2023 overgelegd. Eiseres is in de gelegenheid gesteld om op dat rapport te reageren.
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van hun recht om op een nadere zitting te worden gehoord. Vervolgens heeft de rechtbank beslist dat die nadere zitting achterwege blijft en heeft zij het onderzoek op 22 mei 2023 gesloten.

Overwegingen

Procesbelang
1. De rechtbank moet ambtshalve beoordelen of eiseres procesbelang heeft bij een beoordeling van haar beroep. Er is pas sprake van procesbelang als het resultaat dat eiseres met het indienen van het beroep nastreeft ook daadwerkelijk met het beroep kan worden bereikt én het realiseren van dat resultaat voor haar feitelijk betekenis heeft. Enkel een formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van procesbelang.
2. Tussen partijen is niet in geschil dat geen sprake (meer) is van een overtreding. Het college heeft dit op de zitting aangegeven en na de zitting nader onderbouwd met het rapport van zijn toezichthouder van 14 februari 2023. Omdat geen sprake meer is van een overtreding, zou een eventuele heroverweging over het handhavingsverzoek alleen maar tot een afwijzing kunnen leiden. Het belang dat eiseres had bij haar verzoek om handhaving is dus komen te vervallen omdat er geen overtreding meer is.
3. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres desondanks nog wel procesbelang. Eiseres heeft namelijk in haar bezwaarschrift verzocht om vergoeding van de door haar gemaakte proceskosten in verband met de behandeling van haar bezwaar. Op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft eiseres recht op vergoeding van haar proceskosten in bezwaar voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Dit maakt dat eiseres belang heeft bij de beoordeling van de vraag of ten tijde van het bestreden besluit het primaire besluit had moeten worden herroepen wegens een aan het college te wijten onrechtmatigheid. Het beroep is dus ontvankelijk. De rechtbank zal die vraag hierna beantwoorden.
Inhoudelijk
4. In het bestreden besluit heeft het college toegelicht dat het verzoek is afgewezen met toepassing van artikel 4:6 van de Awb, omdat in het verzoek geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten opzichte van het eerdere verzoek van 2 mei 2018 vermeld staan. Daarom vindt het college dat het verzoek terecht is afgewezen onder verwijzing naar de eerder afwijzende beschikking van 18 januari 2019. In het bestreden besluit is ook aangegeven dat ná het verzoek van 31 juli 2020, namelijk in de bezwaarfase tijdens een telefonisch contact tussen de gemachtigde van eiseres en de behandelend ambtenaar op 6 mei 2021, wél nieuw gebleken feiten en/of veranderde omstandigheden zijn benoemd. Het college heeft daarop een nieuw onderzoek gedaan en daaruit is gebleken dat er toen sprake was van overtredingen. Het college heeft in het bestreden besluit meegedeeld dat hij het de handhavingsprocedure daarom ambtshalve zal voortzetten.
5. De rechtbank overweegt dat eiseres geen beroepsgronden heeft aangevoerd met betrekking tot het standpunt van het college dat eiseres pas tijdens de bezwaarprocedure nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden heeft aangevoerd. Eiseres stelt juist dat de feiten en omstandigheden die na het primaire besluit, maar voor het besluit op bezwaar aan het licht kwamen, hadden moeten leiden tot een gegrond bezwaar en tot het herroepen van het primaire besluit. Eiseres verwijst daartoe naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 oktober 2020 over ex nunc/ex tunc-toetsing bij handhavingsbesluiten. [1]
6. Zoals hiervoor aangegeven, is voor een vergoeding van de proceskosten in bezwaar vereist dat het primaire besluit wordt herroepen wegens een aan het college te wijten onrechtmatigheid. Het telefoongesprek waarin de gemachtigde van eiseres nieuwe feiten of omstandigheden heeft vermeld, vond pas plaats in de bezwaarfase, op 6 mei 2021. Aangezien het aan eiseres was om bij haar verzoek nieuwe feiten en/of veranderde omstandigheden te vermelden, is het dus niet aan het college te wijten dat het deze feiten/omstandigheden niet heeft meegewogen in het primaire besluit. De situatie dat het primaire besluit had moeten worden herroepen wegens een aan het college te wijten onrechtmatigheid, doet zich dus niet voor. De door eiseres aangehaalde uitspraak maakt dat niet anders, aangezien die gaat over nieuwe feiten en omstandigheden op het moment van de beslissing op bezwaar zonder dat sprake hoeft te zijn van een onrechtmatig primair besluit.
7. Eiseres voert ook als beroepsgrond aan dat het college haar ten onrechte in bezwaar niet heeft gehoord. Zij voert aan dat de korte termijn die de rechtbank heeft gesteld in de procedure met nummer UTR 22/527 over het niet tijdig beslissen op het bezwaar van eiseres, hiervoor geen rechtvaardiging is.
8. De vraag of het college in bezwaar heeft mogen afzien van het horen van eiseres is niet relevant voor de beoordeling of het primaire besluit had moeten worden herroepen wegens een aan het college te wijten onrechtmatigheid. De rechtbank laat deze beroepsgrond daarom buiten beschouwing.
Conclusie
9. Uit het voorgaande volgt dat het college het primaire besluit niet had moeten herroepen wegens een aan het college te wijten onrechtmatigheid. Eiseres heeft dus geen recht op vergoeding van haar proceskosten in bezwaar. De beroepsgronden slagen niet. Vanwege het hiertoe beperkte procesbelang van eiseres en de beëindigde overtreding hoeft verder niet op de inhoudelijke beoordeling te worden ingegaan. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.M.T. Bouwman, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2023.
De griffier is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.