ECLI:NL:RBMNE:2023:424

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 februari 2023
Publicatiedatum
6 februari 2023
Zaaknummer
AWB - 21 _ 3875
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Planschade als gevolg van bestemmingsplan en omgevingsvergunning; voorzienbaarheid van schade

In deze zaak hebben eisers, wonende aan de [adres] in [woonplaats], beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun aanvraag om tegemoetkoming in planschade door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort. De aanvraag was ingediend naar aanleiding van een nieuw bestemmingsplan en een omgevingsvergunning die schade aan de waarde van hun woning zouden hebben veroorzaakt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de planschade als gevolg van het nieuwe bestemmingsplan voorzienbaar was, en dat de eisers rekening hadden moeten houden met de mogelijkheid van schade bij de aankoop van hun woning. De rechtbank oordeelde dat het college zich terecht had gebaseerd op het advies van een onafhankelijk adviesbureau, dat concludeerde dat de voor vergoeding in aanmerking komende schade beneden de drempel van het normaal maatschappelijk risico bleef. De rechtbank heeft het beroep van eisers ongegrond verklaard, waarbij zij benadrukte dat de voorzienbaarheid van de schade een belangrijke factor was in de beoordeling van de aanvraag om planschade.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/3875

uitspraak van de meervoudige kamer van 2 februari 2023 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , te [woonplaats] , eisers

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort, verweerder (het college)
(gemachtigde: mr. drs. H. Maaijen).

Inleiding

1. Eisers wonen aan de [adres] in [woonplaats] . Zij hebben deze woning
gekocht op 12 september 2006.
2. Op 11 oktober 2016 heeft de raad van de gemeente Amersfoort (de gemeenteraad) het
bestemmingsplan “Westelijke Ontsluiting” (het nieuwe bestemmingsplan) vastgesteld. Dit bestemmingsplan is op 23 december 2016 in werking getreden en op 24 januari 2018 onherroepelijk geworden.
3. Op 20 december 2016 heeft het college met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, sub a,
onder 3˚, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van acht twee-onder-een-kapwoningen met bijbehorende bouwwerken en parkeerplaatsen op het perceel [adres] (omgevingsvergunning [straat] ). De omgevingsvergunning is op 10 februari 2017 in werking getreden.
4. Eisers stellen als gevolg van het nieuwe bestemmingsplan en de omgevingsvergunning
[straat] schade te hebben geleden in de vorm van waardevermindering van hun woning. Op 16 maart 2020 hebben eisers daarom een aanvraag om tegemoetkoming in planschade ingediend. Op verzoek van het college heeft [adviesbureau] B.V. een advies over de aanvraag uitgebracht. [adviesbureau] heeft in haar advies van 19 november 2020 geadviseerd om de aanvraag af te wijzen.
5. Met het besluit van 12 januari 2021 (het primaire besluit) heeft het college de aanvraag
in overeenstemming met het planschadeadvies afgewezen.
6. Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Bij besluit van 5 augustus 2021 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
7. De zaak is behandeld op de zitting van 30 november 2022. Eisers zijn verschenen. Het
college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Het beoordelingskader

8. Iemand kan in aanmerking komen voor een tegemoetkoming in planschade als hij schade
lijdt doordat het bestemmingsplan is gewijzigd of doordat een omgevingsvergunning is verleend voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b, c of g, van de Wabo [1] . Bij de beoordeling van een aanvraag om tegemoetkoming in planschade moet worden bekeken of iemand door die wijziging in een nadeliger positie is komen te verkeren en of diegene daardoor schade lijdt of zal lijden.
9. Het college heeft de afwijzing van de aanvraag om planschade gebaseerd op het advies
van [adviesbureau] . Dat advies ligt ook aan het bestreden besluit ten grondslag. Het is vaste rechtspraak dat het college zich bij het nemen van een besluit op een verzoek om planschadevergoeding mag baseren op het advies van een door hem benoemde onafhankelijke en onpartijdige deskundige, tenzij er concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van het advies naar voren zijn gebracht. [2]

Het geschil

10. [adviesbureau] heeft in haar advies geconcludeerd dat er een (middel)zwaar planologisch
nadeel is voor eisers door de bouw- en gebruiksmogelijkheden van het nieuwe bestemmingsplan, maar dat dit planologisch nadeel wegens voorzienbaarheid van de schade niet in aanmerking komt voor vergoeding.
Ten aanzien van de omgevingsvergunning [straat] heeft [adviesbureau] geconcludeerd dat de voor vergoeding in aanmerking komende schade na aftrek van het normaal maatschappelijk risico € 0,- bedraagt.
11. Eisers zijn het hier niet mee eens. Zij stellen zich op het standpunt dat zij wel een
vergoeding voor planschade als gevolg van de inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan en de omgevingsvergunning [straat] moeten krijgen. De rechtbank bespreekt hierna eerst de beroepsgronden die gaan over het nieuwe bestemmingsplan en daarna de beroepsgronden die gaan over de omgevingsvergunning [straat] .

De beoordeling door de rechtbank

Het nieuwe bestemmingsplan
12. De rechtbank zal eerst de beroepsgronden bespreken over de voorzienbaarheid van de
schade. Als de conclusie is dat de schade voorzienbaar is komt de rechtbank namelijk niet toe aan bespreking van de gronden over de planvergelijking.
13. Op grond van vaste rechtspraak [3] moet de voorzienbaarheid van een planologische
wijziging beoordeeld worden aan de hand van het antwoord op de vraag of ten tijde van de investeringsbeslissing, bijvoorbeeld ten tijde van de aankoop van de onroerende zaak, voor een redelijk denkend en handelend koper, aanleiding bestond om rekening te houden met de kans dat de planologische situatie ter plaatse in ongunstige zin zou veranderen. Daarbij dient rekening te worden gehouden met concrete beleidsvoornemens die openbaar zijn gemaakt. Voor voorzienbaarheid is niet vereist dat een dergelijk beleidsvoornemen een formele status heeft.
14. Indien de planschade voorzienbaar is, blijft deze voor rekening van de koper omdat hij in dat geval wordt geacht de mogelijkheid van verwezenlijking van de negatieve ontwikkeling ten tijde van de aankoop van de onroerende zaak te hebben aanvaard.
15. Om op grond van een concreet beleidsvoornemen voorzienbaarheid te kunnen
aannemen, moet een redelijk denkend en handelend koper uit de openbaarmaking daarvan kunnen begrijpen op welk gebied dat beleidsvoornemen betrekking heeft en wat de zakelijke inhoud ervan is. Verder moet hij van de inhoud ervan kunnen kennisnemen.
16. Voor het antwoord op de vraag of de betrokkene het risico van de schade heeft aanvaard
is de meest ongunstige uitwerking van een concreet beleidsvoornemen beslissend.
17. Voor het aannemen van voorzienbaarheid is niet vereist dat verwezenlijking van de
schadeveroorzakende overheidsmaatregel volledig en onherroepelijk vaststaat, of dat deze maatregel in detail is uitgewerkt of dat de omvang van de nadelige gevolgen met nauwkeurigheid kan worden bepaald. Beslissend is of op het moment van investering de mogelijkheid van de schadeveroorzakende overheidsmaatregel zodanig kenbaar was, dat hiermee bij de beslissing tot investering rekening kon worden gehouden.
18. De rechtbank is het met het college eens dat de planschade voorzienbaar was. De
rechtbank legt dat hierna uit.
19. De (mogelijke) westelijke ontsluiting heeft een lange voorgeschiedenis. Uit de stukken
blijkt daarover het volgende. Al vanaf de jaren vijftig van de vorige eeuw wordt hierover binnen de gemeente(raad) gesproken. In de loop der jaren zijn de voorstellen voor een westelijke ontsluiting steeds concreter geworden. In de aanloop naar de vaststelling van het (ontwerp)bestemmingsplan Birkhoven-Bokkeduinen is in 2001 de structuurvisie Birkhoven-Bokkeduinen vastgesteld. Daarin is een mogelijk tracé voor een westelijke ontsluiting opgenomen, waarbij een voorkeur is uitgesproken voor een situering van het tracé zo dicht mogelijk langs de opstelsporen en waarbij is uitgegaan van een 2x1 rijstrook. Het voornemen over een westelijke ontsluiting is daarmee nader geconcretiseerd. In het kader van de structuurvisie is vastgesteld dat een tracéreservering voor een westelijke ontsluiting in het plangebied nader moet worden uitgewerkt.
20. Daarna heeft het college op 24 maart 2005 aan de gemeenteraad voorgesteld in het
bestemmingsplan Birkhoven-Bokkeduinen een tracéreservering op te nemen voor een westelijke ontsluiting. In dit raadsvoorstel staat dat een studie naar de verkeerskundige nut- en noodzaak van een eventuele westelijke ontsluiting heeft uitgewezen dat een 2x1 rijstrook met een ongelijkvloerse kruising met behoud van de relatie [straat] – station niet is in te passen en dat een tracé van 2x2 rijstroken niet mogelijk is in de [straat] wegens gebrek aan fysieke ruimte. Een aantal varianten voor het tracé is besproken, waarbij in hoofdlijn twee tracés mogelijk zijn, een langs de [straat] ( [straat] -laantracé) en een langs het spoorwegemplacement (spoortracé). Afhankelijk van situering van het tracé ten zuiden van de spoorlijn zijn er varianten mogelijk. Over het tracé ten zuiden van de spoorlijn vermeldt het raadsvoorstel dat er, uitgaande van een 2x2 rijbaan, tussen de Stichtse Rotonde en de spoorlijn een tracé zal moeten komen over de Bernhardkazerne, ergens tussen de [straat] en halverwege het kazerneterrein. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit raadsvoorstel worden beschouwd als een voldoende concreet beleidsvoornemen. De rechtbank betrekt hierbij dat in het raadsvoorstel een kaart is opgenomen waarop vier varianten zijn ingetekend. Daaruit is voldoende duidelijk dat de meest oostelijke van de vier varianten uitkomt in de nabijheid van de woning van eisers ten zuiden van het spoor, zodat eisers hiermee bij de aankoop van hun woning rekening konden houden.
21. Eisers hebben erop gewezen dat in het raadsvoorstel uitdrukkelijk staat dat een nadere
beschouwing en besluitvorming over een tracé ten zuiden van de spoorlijn niet aan de orde is, omdat het deel ten zuiden van het spoor buiten het bereik van het bestemmingsplan Birkhoven-Bokkeduinen valt. Dat maakt echter niet dat van een concreet beleidsvoornemen geen sprake is. Zoals het college ook op de zitting heeft toegelicht, is op het kaartje in het raadsvoorstel te zien dat, ongeacht voor welke variant ten noorden van het spoor wordt gekozen, het traject ten zuiden van het spoor zal moeten leiden naar de Stichtse Rotonde.
22. De rechtbank is het ook niet met eisers eens dat het concrete beleidsvoornemen in het
raadsvoorstel van 24 maart 2005 is doorbroken door het raadsbesluit van 5 april 2005.
23. Op grond van vaste rechtspraak van de Afdeling is voor doorbreking van een concreet
beleidsvoornemen vereist dat expliciet wordt afgezien van een bepaalde planologische ontwikkeling [4] . Daarvan is in dit geval geen sprake. Zoals eisers ook aanvoeren staat in het raadsbesluit van 5 april 2005 dat er op dat moment geen meerderheid in de gemeenteraad is voor de westelijke ontsluiting. Daarom heeft de gemeenteraad het college opgedragen geen tracéreservering op te nemen in het bestemmingsplan Birkhoven-Bokkeduinen, maar de huidige situatie te bevriezen. Anders dan eisers menen heeft de gemeenteraad hiermee niet uitgesloten dat er in de toekomst een westelijke ontsluiting kan komen. Het bevriezen van de situatie is immers iets tijdelijks. Dat het niet de bedoeling is geweest van de gemeenteraad om af te zien van een westelijke ontsluiting blijkt ook uit een van de aangenomen amendementen op het raadsvoorstel. Daarin staat dat de gemeenteraad de situatie toen heeft willen bevriezen om ongewenste ontwikkelingen tegen te gaan en geen blokkades wilde opwerpen in het bestemmingsplan Birkhoven-Bokkeduinen die de aanleg van een mogelijke westelijke ontsluiting in de toekomst kunnen frustreren. De gemeenteraad heeft daarmee de mogelijkheid van een westelijke ontsluiting in de toekomst juist open willen laten en heeft dus niet definitief afgezien van de realisering van een westelijke ontsluiting.
24. Eisers hebben op zitting nog toegelicht dat, voor zover de gemeenteraad niet expliciet
heeft afgezien van het realiseren van een westelijke ontsluiting, het beleidsvoornemen door het raadsbesluit van 5 april 2005 niet meer concreet is en dat zij ook daarom geen rekening meer hebben hoeven houden met de realisering van een westelijke ontsluiting. De rechtbank volgt dit standpunt niet. Om voorzienbaarheid van planschade te kunnen aannemen is voldoende dat er een concreet beleidsvoornemen is dat openbaar is gemaakt. De enige situatie waarin niet langer van een concreet beleidsvoornemen kan worden uitgegaan is de doorbreking daarvan en dat is hier niet aan de orde.
25. Dit betekent dat eisers rekening hebben moeten houden met de mogelijkheid dat het voor
hen meest ongunstige alternatief in het raadsvoorstel van 24 maart 2005 zou worden gerealiseerd. Er bestaat alleen aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken indien sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat de betrokkene geen rekening had hoeven houden met het voor hem meest ongunstige scenario [5] . Van dergelijke bijzondere omstandigheden is de rechtbank niet gebleken. De planschade die eisers hebben geleden was dus voorzienbaar en blijft daarom voor hun risico.
26. Eisers hebben ook beroepsgronden aangevoerd over de planvergelijking, maar gelet op
wat hiervoor is overwogen komt de rechtbank niet toe aan de bespreking hiervan.
De omgevingsvergunning [straat]
27. [adviesbureau] heeft geconcludeerd dat de omgevingsvergunning leidt tot een beperkt
planologisch nadeel ten aanzien van het uitzicht en de privacy, maar dat ook een planologisch voordeel is ontstaan omdat de ligging bij een bedrijfsperceel en de daarbij behorende hinder is weggenomen. [adviesbureau] heeft de waarde van de woning getaxeerd en de waardevermindering berekend op € 15.000,-. Deze waardevermindering blijft beneden de minimale drempel (2%) van het normaal maatschappelijk risico, die is vastgesteld op € 16.660,-. De voor vergoeding in aanmerking komende schade bedraagt daarom € 0,-.
28. De rechtbank stelt vast dat eisers geen gronden hebben aangevoerd tegen de door
[adviesbureau] verrichte taxatie en de bevindingen over het normaal maatschappelijk risico.
Eisers voeren tegen de planschadeberekening door [adviesbureau] uitsluitend aan dat de schade die zij leiden door de beperking van hun uitzicht en de aantasting van hun privacy groter is dan door [adviesbureau] is berekend.
29. [adviesbureau] heeft in haar advies toegelicht dat de planologische
bebouwingsmogelijkheden op het perceel dat ligt tussen de woning van eisers en de [adres] , al tot een aantasting van de privacy en het uitzicht van eisers kunnen leiden. Dit aspect heeft [adviesbureau] betrokken in haar conclusie dat sprake is van een beperkt planologisch nadeel, namelijk tot een bedrag van € 15.000,-. De rechtbank ziet geen reden het advies van [adviesbureau] niet te volgen. Eisers hebben hun standpunt dat hun schade groter is dan € 15.000,- niet onderbouwd.
30. Eisers hebben verder aangevoerd dat de waardevermindering van hun woning groter is
als gevolg van een cumulatie van twee planologische ontwikkelingen op korte afstand van hun woning. Zij vinden dat die schade op grond van bijzondere omstandigheden niet (volledig) voor hun rekening en risico moet komen.
31. De rechtbank volgt eisers niet in dit standpunt alleen al gelet op het feit dat is
geoordeeld dat het planologisch nadeel als gevolg van de inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan voorzienbaar was.
32. Tot slot hebben eisers aangevoerd dat het betaalde drempelbedrag voor het in
behandeling nemen van de aanvraag teruggestort had moeten worden omdat sprake is van planologisch nadeel. Ook deze beroepsgrond slaagt niet. Uit artikel 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening volgt dat het drempelbedrag alleen wordt teruggestort indien planschade wordt toegekend.

Conclusie

33. De conclusie is dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de
planschade als gevolg van het nieuwe bestemmingsplan voorzienbaar was en dat hij het advies van [adviesbureau] redelijkerwijs ten grondslag heeft mogen leggen aan zijn besluitvorming over de planschade als gevolg van de omgevingsvergunning [straat] . Het planschadeverzoek is terecht afgewezen.
34. Het beroep is ongegrond. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, voorzitter, en mr. R.C. Stijnen en mr. N.H.J.M. Veldman-Gielen, leden, in aanwezigheid van mr. G.M.T.M. Sips, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 februari 2023.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 6.1, eerste en tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 7 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2398.
3.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 28 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2582
4.Bijvoorbeeld de uitspraak van 6 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1880
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 20 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:472