De beoordeling door de rechtbank
Het nieuwe bestemmingsplan
12. De rechtbank zal eerst de beroepsgronden bespreken over de voorzienbaarheid van de
schade. Als de conclusie is dat de schade voorzienbaar is komt de rechtbank namelijk niet toe aan bespreking van de gronden over de planvergelijking.
13. Op grond van vaste rechtspraakmoet de voorzienbaarheid van een planologische
wijziging beoordeeld worden aan de hand van het antwoord op de vraag of ten tijde van de investeringsbeslissing, bijvoorbeeld ten tijde van de aankoop van de onroerende zaak, voor een redelijk denkend en handelend koper, aanleiding bestond om rekening te houden met de kans dat de planologische situatie ter plaatse in ongunstige zin zou veranderen. Daarbij dient rekening te worden gehouden met concrete beleidsvoornemens die openbaar zijn gemaakt. Voor voorzienbaarheid is niet vereist dat een dergelijk beleidsvoornemen een formele status heeft.
14. Indien de planschade voorzienbaar is, blijft deze voor rekening van de koper omdat hij in dat geval wordt geacht de mogelijkheid van verwezenlijking van de negatieve ontwikkeling ten tijde van de aankoop van de onroerende zaak te hebben aanvaard.
15. Om op grond van een concreet beleidsvoornemen voorzienbaarheid te kunnen
aannemen, moet een redelijk denkend en handelend koper uit de openbaarmaking daarvan kunnen begrijpen op welk gebied dat beleidsvoornemen betrekking heeft en wat de zakelijke inhoud ervan is. Verder moet hij van de inhoud ervan kunnen kennisnemen.
16. Voor het antwoord op de vraag of de betrokkene het risico van de schade heeft aanvaard
is de meest ongunstige uitwerking van een concreet beleidsvoornemen beslissend.
17. Voor het aannemen van voorzienbaarheid is niet vereist dat verwezenlijking van de
schadeveroorzakende overheidsmaatregel volledig en onherroepelijk vaststaat, of dat deze maatregel in detail is uitgewerkt of dat de omvang van de nadelige gevolgen met nauwkeurigheid kan worden bepaald. Beslissend is of op het moment van investering de mogelijkheid van de schadeveroorzakende overheidsmaatregel zodanig kenbaar was, dat hiermee bij de beslissing tot investering rekening kon worden gehouden.
18. De rechtbank is het met het college eens dat de planschade voorzienbaar was. De
rechtbank legt dat hierna uit.
19. De (mogelijke) westelijke ontsluiting heeft een lange voorgeschiedenis. Uit de stukken
blijkt daarover het volgende. Al vanaf de jaren vijftig van de vorige eeuw wordt hierover binnen de gemeente(raad) gesproken. In de loop der jaren zijn de voorstellen voor een westelijke ontsluiting steeds concreter geworden. In de aanloop naar de vaststelling van het (ontwerp)bestemmingsplan Birkhoven-Bokkeduinen is in 2001 de structuurvisie Birkhoven-Bokkeduinen vastgesteld. Daarin is een mogelijk tracé voor een westelijke ontsluiting opgenomen, waarbij een voorkeur is uitgesproken voor een situering van het tracé zo dicht mogelijk langs de opstelsporen en waarbij is uitgegaan van een 2x1 rijstrook. Het voornemen over een westelijke ontsluiting is daarmee nader geconcretiseerd. In het kader van de structuurvisie is vastgesteld dat een tracéreservering voor een westelijke ontsluiting in het plangebied nader moet worden uitgewerkt.
20. Daarna heeft het college op 24 maart 2005 aan de gemeenteraad voorgesteld in het
bestemmingsplan Birkhoven-Bokkeduinen een tracéreservering op te nemen voor een westelijke ontsluiting. In dit raadsvoorstel staat dat een studie naar de verkeerskundige nut- en noodzaak van een eventuele westelijke ontsluiting heeft uitgewezen dat een 2x1 rijstrook met een ongelijkvloerse kruising met behoud van de relatie [straat] – station niet is in te passen en dat een tracé van 2x2 rijstroken niet mogelijk is in de [straat] wegens gebrek aan fysieke ruimte. Een aantal varianten voor het tracé is besproken, waarbij in hoofdlijn twee tracés mogelijk zijn, een langs de [straat] ( [straat] -laantracé) en een langs het spoorwegemplacement (spoortracé). Afhankelijk van situering van het tracé ten zuiden van de spoorlijn zijn er varianten mogelijk. Over het tracé ten zuiden van de spoorlijn vermeldt het raadsvoorstel dat er, uitgaande van een 2x2 rijbaan, tussen de Stichtse Rotonde en de spoorlijn een tracé zal moeten komen over de Bernhardkazerne, ergens tussen de [straat] en halverwege het kazerneterrein. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit raadsvoorstel worden beschouwd als een voldoende concreet beleidsvoornemen. De rechtbank betrekt hierbij dat in het raadsvoorstel een kaart is opgenomen waarop vier varianten zijn ingetekend. Daaruit is voldoende duidelijk dat de meest oostelijke van de vier varianten uitkomt in de nabijheid van de woning van eisers ten zuiden van het spoor, zodat eisers hiermee bij de aankoop van hun woning rekening konden houden.
21. Eisers hebben erop gewezen dat in het raadsvoorstel uitdrukkelijk staat dat een nadere
beschouwing en besluitvorming over een tracé ten zuiden van de spoorlijn niet aan de orde is, omdat het deel ten zuiden van het spoor buiten het bereik van het bestemmingsplan Birkhoven-Bokkeduinen valt. Dat maakt echter niet dat van een concreet beleidsvoornemen geen sprake is. Zoals het college ook op de zitting heeft toegelicht, is op het kaartje in het raadsvoorstel te zien dat, ongeacht voor welke variant ten noorden van het spoor wordt gekozen, het traject ten zuiden van het spoor zal moeten leiden naar de Stichtse Rotonde.
22. De rechtbank is het ook niet met eisers eens dat het concrete beleidsvoornemen in het
raadsvoorstel van 24 maart 2005 is doorbroken door het raadsbesluit van 5 april 2005.
23. Op grond van vaste rechtspraak van de Afdeling is voor doorbreking van een concreet
beleidsvoornemen vereist dat expliciet wordt afgezien van een bepaalde planologische ontwikkeling. Daarvan is in dit geval geen sprake. Zoals eisers ook aanvoeren staat in het raadsbesluit van 5 april 2005 dat er op dat moment geen meerderheid in de gemeenteraad is voor de westelijke ontsluiting. Daarom heeft de gemeenteraad het college opgedragen geen tracéreservering op te nemen in het bestemmingsplan Birkhoven-Bokkeduinen, maar de huidige situatie te bevriezen. Anders dan eisers menen heeft de gemeenteraad hiermee niet uitgesloten dat er in de toekomst een westelijke ontsluiting kan komen. Het bevriezen van de situatie is immers iets tijdelijks. Dat het niet de bedoeling is geweest van de gemeenteraad om af te zien van een westelijke ontsluiting blijkt ook uit een van de aangenomen amendementen op het raadsvoorstel. Daarin staat dat de gemeenteraad de situatie toen heeft willen bevriezen om ongewenste ontwikkelingen tegen te gaan en geen blokkades wilde opwerpen in het bestemmingsplan Birkhoven-Bokkeduinen die de aanleg van een mogelijke westelijke ontsluiting in de toekomst kunnen frustreren. De gemeenteraad heeft daarmee de mogelijkheid van een westelijke ontsluiting in de toekomst juist open willen laten en heeft dus niet definitief afgezien van de realisering van een westelijke ontsluiting.
24. Eisers hebben op zitting nog toegelicht dat, voor zover de gemeenteraad niet expliciet
heeft afgezien van het realiseren van een westelijke ontsluiting, het beleidsvoornemen door het raadsbesluit van 5 april 2005 niet meer concreet is en dat zij ook daarom geen rekening meer hebben hoeven houden met de realisering van een westelijke ontsluiting. De rechtbank volgt dit standpunt niet. Om voorzienbaarheid van planschade te kunnen aannemen is voldoende dat er een concreet beleidsvoornemen is dat openbaar is gemaakt. De enige situatie waarin niet langer van een concreet beleidsvoornemen kan worden uitgegaan is de doorbreking daarvan en dat is hier niet aan de orde.
25. Dit betekent dat eisers rekening hebben moeten houden met de mogelijkheid dat het voor
hen meest ongunstige alternatief in het raadsvoorstel van 24 maart 2005 zou worden gerealiseerd. Er bestaat alleen aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken indien sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat de betrokkene geen rekening had hoeven houden met het voor hem meest ongunstige scenario. Van dergelijke bijzondere omstandigheden is de rechtbank niet gebleken. De planschade die eisers hebben geleden was dus voorzienbaar en blijft daarom voor hun risico.
26. Eisers hebben ook beroepsgronden aangevoerd over de planvergelijking, maar gelet op
wat hiervoor is overwogen komt de rechtbank niet toe aan de bespreking hiervan.
De omgevingsvergunning [straat]
27. [adviesbureau] heeft geconcludeerd dat de omgevingsvergunning leidt tot een beperkt
planologisch nadeel ten aanzien van het uitzicht en de privacy, maar dat ook een planologisch voordeel is ontstaan omdat de ligging bij een bedrijfsperceel en de daarbij behorende hinder is weggenomen. [adviesbureau] heeft de waarde van de woning getaxeerd en de waardevermindering berekend op € 15.000,-. Deze waardevermindering blijft beneden de minimale drempel (2%) van het normaal maatschappelijk risico, die is vastgesteld op € 16.660,-. De voor vergoeding in aanmerking komende schade bedraagt daarom € 0,-.
28. De rechtbank stelt vast dat eisers geen gronden hebben aangevoerd tegen de door
[adviesbureau] verrichte taxatie en de bevindingen over het normaal maatschappelijk risico.
Eisers voeren tegen de planschadeberekening door [adviesbureau] uitsluitend aan dat de schade die zij leiden door de beperking van hun uitzicht en de aantasting van hun privacy groter is dan door [adviesbureau] is berekend.
29. [adviesbureau] heeft in haar advies toegelicht dat de planologische
bebouwingsmogelijkheden op het perceel dat ligt tussen de woning van eisers en de [adres] , al tot een aantasting van de privacy en het uitzicht van eisers kunnen leiden. Dit aspect heeft [adviesbureau] betrokken in haar conclusie dat sprake is van een beperkt planologisch nadeel, namelijk tot een bedrag van € 15.000,-. De rechtbank ziet geen reden het advies van [adviesbureau] niet te volgen. Eisers hebben hun standpunt dat hun schade groter is dan € 15.000,- niet onderbouwd.
30. Eisers hebben verder aangevoerd dat de waardevermindering van hun woning groter is
als gevolg van een cumulatie van twee planologische ontwikkelingen op korte afstand van hun woning. Zij vinden dat die schade op grond van bijzondere omstandigheden niet (volledig) voor hun rekening en risico moet komen.
31. De rechtbank volgt eisers niet in dit standpunt alleen al gelet op het feit dat is
geoordeeld dat het planologisch nadeel als gevolg van de inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan voorzienbaar was.
32. Tot slot hebben eisers aangevoerd dat het betaalde drempelbedrag voor het in
behandeling nemen van de aanvraag teruggestort had moeten worden omdat sprake is van planologisch nadeel. Ook deze beroepsgrond slaagt niet. Uit artikel 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening volgt dat het drempelbedrag alleen wordt teruggestort indien planschade wordt toegekend.