ECLI:NL:RBMNE:2023:4239

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 augustus 2023
Publicatiedatum
14 augustus 2023
Zaaknummer
UTR 23/3012
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdelijke schorsing van de last onder dwangsom voor het verwijderen van blauwe niet transparante beplating aan het Merwedekanaal

Op 2 augustus 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak tussen een verzoeker en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. De zaak betreft een tijdelijke schorsing van een last onder dwangsom die aan de verzoeker was opgelegd om blauwe niet transparante beplating aan de scheepselevator aan het Merwedekanaal te verwijderen. De verzoeker, eigenaar van de scheepselevator sinds 2020, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college dat hem gelastte om de overtreding van de Woningwet te beëindigen. De voorzieningenrechter oordeelde dat er een spoedeisend belang was bij het verzoek om een voorlopige voorziening, gezien de complexiteit van de zaak en de belangen van beide partijen. De voorzieningenrechter schorste het besluit van het college voor een periode van zes weken, tot 13 september 2023, om partijen de gelegenheid te geven om samen naar oplossingen te zoeken voor het veiligheidsprobleem op het perceel. Tevens werd het college veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten aan de verzoeker tot een bedrag van € 1.674,- en het griffierecht van € 184,-. De voorzieningenrechter benadrukte het belang van samenwerking tussen partijen om tot een constructieve oplossing te komen en wees erop dat tegen deze mondelinge uitspraak geen hoger beroep of verzet openstaat.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/3012
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 augustus 2023 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. J. Nagtegaal),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht

(gemachtigde: mr. L.A. Sluiter).

Inleiding

Deze zaak gaat over de monumentale “scheepselevator” aan het [naam] , nabij
de voormalige [bedrijf] aan de [straat] in [vestigingsplaats] . Verzoeker is sinds 2020 de eigenaar van de scheepselevator.
Met het besluit van 23 februari 2021 heeft het college verzoeker gelast onder verbeurte van een eenmalige dwangsom om de overtreding op het perceel van artikel 1b, tweede lid, van de Woningwet in samenhang met artikel 7.22 van het Bouwbesluit 2012 (het Bouwbesluit) te beëindigen en beëindigd te houden voor 15 april 2021. Dit kan verzoeker doen door voorzieningen te treffen om het betreden van de scheepselevator onmogelijk te maken door middel van het treffen van voorzieningen. Aan de last kan verzoeker voldoen als verzoeker overgaat tot het plaatsen van niet overklauterbare hekwerken rondom de elevator.
Met het besluit van 26 augustus 2021 heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft daartegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep van verzoeker gegrond verklaard [1] . Daarbij heeft de rechtbank het besluit van 26 augustus 2021 vernietigd en het besluit van 23 februari 2021 herroepen en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Het college heeft daartegen hoger beroep ingesteld. Die procedure is nog in behandeling bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Op 19 april 2023 heeft het college aan verzoeker bericht voornemens te zijn om handhavend op te treden tegen de geplaatste blauwe hekken.
Bij besluit van 7 juni 2023 heeft het college verzoeker gelast onder verbeurte van een eenmalige dwangsom van € 3.000,- om binnen zes weken de huidige hekken die zijn voorzien van blauwe niet transparante beplating op het perceel te verwijderen en verwijderd te houden. Het college beschouwt de situatie als een welstandsexces, zoals opgenomen in de excessenregeling in de Welstandsnota/Welstandscriteria en richtlijnen Utrecht, omdat de blauwe hekken overduidelijk in ernstige mate in strijd zijn met de redelijke eisen van welstand. Bovendien is er geen vergunning verleend, terwijl het een omgevingsvergunningplichtig bouwwerk is.
Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Ook heeft verzoeker bij de voorzieningenrechter een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, omdat de begunstigingstermijn op 22 juli 2023 afloopt.
Het college heeft de voorzieningenrechter bericht dat hij bereid is de begunstigingstermijn te verlengen tot en met de zitting.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 2 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van het college, vergezeld van mr. [A] en [B] .
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • schorst het besluit zes weken, gerekend vanaf vandaag tot 13 september 2023;
  • veroordeelt het college tot het vergoeden van proceskosten aan verzoeker tot een bedrag van € 1.674,-;
  • draagt het college op het door verzoeker betaalde griffierecht van € 184,- aan verzoeker te vergoeden.

Overwegingen

Spoedeisendheid
1. Het college heeft de begunstigingstermijn verlengd tot en met de zitting van vandaag. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is daarmee voldoende duidelijk dat sprake is van een spoedeisend belang bij het verzoek van verzoeker tot het treffen van een voorlopige voorziening.
Beoordelingskader
2. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een eventuele bodemprocedure niet.
3. Voor het treffen van een voorlopige voorziening in de fase van bezwaar is in beginsel
alleen aanleiding als een besluit zodanig gebrekkig is dat dit in de heroverweging naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet of niet volledig in stand kan blijven. Het is daarom gebruikelijk dat de voorzieningenrechter eerst een voorlopig oordeel geeft over de vraag of het besluit rechtmatig is of niet en daarna beoordeelt of de belangen van de verzoeker om een voorlopige voorziening al dan niet zwaarder moeten wegen dan de belangen van het college bij het in stand laten van het besluit.
4. Gezien de complexiteit van deze zaak en gezien de belangen van beide partijen acht de voorzieningenrechter in deze bezwaarfase het geven van een voorlopig rechtmatigheidsoordeel niet de aangewezen weg. Op dit moment zijn er te veel onduidelijkheden om een voorlopig oordeel te geven over de rechtmatigheid van het besluit. De voorzieningenrechter vindt dat in deze zaak dat wat in bezwaar naar voren is gebracht door beide partijen nader moet worden onderzocht. Daartoe leent zich juist de bezwaarprocedure. De voorzieningenrechter beperkt zich daarom nu tot de belangenafweging.
Belangenafweging
5. Voor de voorzieningenrechter zijn de belangen van beide partijen duidelijk. Het college heeft belang bij het optreden tegen het welstandsexces om zo tegemoet te komen aan de klachten van omwonenden over de blauwe hekken en bij handhaving van het bestemmingsplan. Daartegenover staat het belang van verzoeker om niet verplicht te worden de hekwerken te verwijderen en daardoor als eigenaar geconfronteerd te kunnen worden met aansprakelijkheid vanwege het creëren van mogelijk onveilige situaties op het perceel.
6. Hoewel het handhavend kunnen optreden tegen overtredingen in beginsel een zwaarwegend belang is, weegt in dit geval naar het oordeel van de voorzieningenrechter het zo veel mogelijk behouden van een veilige situatie op het perceel op dit moment zwaarder. Het kan echter niet zo zijn dat het college helemaal niet kan optreden tegen overtredingen als verzoeker geen andere voorzieningen zou willen treffen om de veiligheid op het perceel te garanderen.
7. De voorzieningenrechter acht het in deze zaak van groot belang dat partijen op korte termijn met elkaar naar oplossingen zoeken voor het veiligheidsprobleem op het perceel. De voorzieningenrechter ziet daarom aanleiding om het bestreden besluit voor een korte periode te schorsen en niet langdurig om zo te voorkomen dat partijen niet actief naar constructieve oplossingen zoeken. Zij acht een periode van zes weken voldoende om samen tot een goede oplossing te komen. Een langere schorsing acht zij in dit geval niet wenselijk.

Conclusie en gevolgen

8. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het besluit vanaf vandaag zes weken wordt geschorst. Die termijn van zes weken biedt partijen de mogelijkheid om tot een oplossing te komen. De voorzieningenrechter doet aan partijen een dringend beroep om deze termijn te benutten om met elkaar tot een oplossing te komen.
9. De voorzieningenrechter ziet aanleiding te bepalen dat het college het griffierecht moet vergoeden en dat verzoeker ook een vergoeding krijgt van zijn proceskosten. Het college moet de vergoeding, berekend met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht, aan verzoeker betalen. De vergoeding bedraagt € 1.674,- omdat de gemachtigde van verzoeker een verzoekschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen.
10. Partijen zijn erop gewezen dat tegen deze mondelinge uitspraak geen hoger beroep of verzet openstaat.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 augustus 2023 door mr. R.C. Stijnen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.S.D. de Weerd, griffier.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.7 december 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:6542