In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 7 december 2022, staat de handhaving van de Woningwet en het Bouwbesluit centraal. Eiser, eigenaar van een monumentale scheepselevator, kreeg van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht de opdracht om maatregelen te treffen om het betreden van de scheepselevator te voorkomen. Dit volgde op een besluit van 23 februari 2021, waarin eiser werd gelast om de overtreding van de Woningwet te beëindigen. Eiser diende hiertegen beroep in, met een verzoek om schadevergoeding van € 25.000,-. Tijdens de zitting werd de zaak behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigde van het college aanwezig waren.
De rechtbank oordeelde dat het gevaar dat jongeren op de scheepselevator klimmen en in het Merwedekanaal springen, niet kan worden toegeschreven aan het nalaten van eiser om het bouwwerk af te sluiten. De rechtbank stelde vast dat de scheepselevator op zichzelf voldeed aan de eisen van het Bouwbesluit en dat het college niet bevoegd was om handhavend op te treden. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herroepte het primaire besluit. Eiser's verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, maar het college werd opgedragen om het door eiser betaalde griffierecht van € 181,- te vergoeden.
De rechtbank benadrukte dat, hoewel eiser civielrechtelijk aansprakelijk kan zijn voor eventuele ongelukken, de opgelegde last onder dwangsom niet terecht was. De uitspraak biedt inzicht in de verantwoordelijkheden van eigenaren van monumentale bouwwerken en de grenzen van handhaving door de overheid.