ECLI:NL:RBMNE:2023:4071

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 augustus 2023
Publicatiedatum
3 augustus 2023
Zaaknummer
C/16/534105
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van aannemingsovereenkomst en schadevergoeding na tekortkomingen in de uitvoering

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, staat de ontbinding van een aannemingsovereenkomst centraal. De eiseres, een aannemer, had een overeenkomst gesloten met de gedaagde voor het aanbrengen van een elektrotechnische installatie in een nieuw te bouwen woning. De overeenkomst werd ontbonden door de gedaagde, die stelde dat de aannemer tekortgeschoten was in zijn waarschuwingsplicht met betrekking tot de uitvoering van de werkzaamheden. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde de overeenkomst rechtsgeldig had ontbonden, omdat de eiseres niet had voldaan aan de waarschuwingsplicht zoals voorgeschreven in artikel 7:754 BW. De rechtbank stelde vast dat de werkzaamheden van de eiseres niet voldeden aan de geldende richtlijnen, wat leidde tot de ontbinding van de overeenkomst. De rechtbank oordeelde dat de eiseres schadevergoeding moest betalen aan de gedaagde, die als gevolg van de tekortkomingen in de uitvoering van de werkzaamheden extra kosten had gemaakt en huurkosten had moeten betalen door de vertraging in de bouw. De rechtbank heeft de vorderingen van de gedaagde tot schadevergoeding toegewezen, met uitzondering van enkele posten die niet voldoende waren onderbouwd. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling van de schadeposten en de gedaagde is in de gelegenheid gesteld om aanvullende informatie te verstrekken.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/534105 / HA ZA 22-79
Vonnis van 9 augustus 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat: mr. G. Bosma te Utrecht,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat: mr. L.J. Gravendeel te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het vonnis in incident van 25 mei 2022,
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie, met producties,
- de conclusie van antwoord in reconventie, met aanvulling van gronden en wijziging van eis in conventie, met producties,
- de e-mail van 20 december 2022, waarin partijen zijn opgeroepen voor de mondelinge behandeling,
- de akte eiswijziging in reconventie, met producties,
- de mondelinge behandeling van 15 mei 2023, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt,
- de spreekaantekeningen van [eiseres] ,
- de spreekaantekeningen van [gedaagde] .
1.2.
[gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling bezwaar gemaakt tegen de akte eiswijziging in reconventie en de nagekomen producties van [eiseres] . De rechtbank heeft dit bezwaar afgewezen, omdat een eiswijziging mogelijk is zolang nog geen eindvonnis is gewezen. Het merendeel van de producties is op tijd ingediend en [eiseres] heeft tijdens de mondelinge behandeling op de eiswijziging en de producties kunnen reageren. Van strijd met de eisen van een goede procesorde is dus geen sprake.
1.3.
Aan het einde van de mondelinge behandeling is bepaald dat vonnis zal worden gewezen.

2.Waar gaat de zaak over?

2.1.
[gedaagde] laat een woning bouwen. Hij heeft daarvoor verschillende aannemers ingeschakeld. Op 30 juli 2020 heeft [gedaagde] een aannemingsovereenkomst gesloten met [eiseres] voor het aanbrengen van de elektrotechnische installatie (hierna: de E-installatie) voor een totale aanneemsom van € 300.000. Partijen zijn nadien met elkaar in gesprek getreden over een uitbreiding van de te verrichten werkzaamheden. Dat heeft op 7 juli 2021 geleid tot overeenstemming over een aanpassing van de opdracht en een aanpassing van de aanneemsom naar € 450.000,- (de aldus gewijzigde aannemingsovereenkomst hierna: de overeenkomst).
2.2.
Medio juli 2021 heeft [eiseres] de E-installatie aangebracht in de breedplaatvloer van de begane grond. Op dat moment was de werkbouwtuigkundige installatie (hierna: de W-installatie) al aangebracht. [gedaagde] heeft de constructeur vervolgens toestemming gevraagd voor het storten van de betonvloer. De constructeur heeft die toestemming geweigerd, omdat het geheel van de E-installatie en de W-installatie niet voldoet aan de Richtlijnen leidingen in breedplaatvloer (hierna: de Richtlijnen). De vloer lag volgens de constructeur zo vol met leidingen, kabels en ventilatiekanalen, dat er onvoldoende beton kon worden gestort voor een stevige vloerconstructie.
2.3.
[gedaagde] heeft daarom de termijnfactuur van [eiseres] van 30 juli 2021 (die zag op de werkzaamheden aan de breedplaatvloer) niet betaald. [eiseres] heeft vervolgens per 1 november 2021 haar werkzaamheden neergelegd. [gedaagde] heeft dit opgevat als een ontbinding van de overeenkomst door [eiseres] . Hij heeft in een
e-mail van 3 november 2021 geëist dat [eiseres] de door haar aangebrachte elektraleidingen verwijdert en de door [gedaagde] betaalde bedragen terugbetaalt.
2.4.
[eiseres] stelt dat zij haar werkzaamheden op 1 november 2021 slechts heeft opgeschort. Niet zij, maar [gedaagde] heeft dus de overeenkomst ontbonden. Die ontbinding was onterecht, omdat [eiseres] niet is tekortgeschoten en niet in verzuim verkeerde. Nu een ontbinding niet mogelijk was, moeten de uitlatingen van [gedaagde] volgens [eiseres] worden opgevat als een opzegging van de aannemingsovereenkomst. [eiseres] vordert daarom dat wordt afgerekend alsof de overeenkomst is opgezegd. Dat komt neer op € 259.196,- vermeerderd met rente en kosten.
2.5.
[gedaagde] betwist in de eerste plaats dat hij de overeenkomst op 3 november 2021 heeft ontbonden. Hij voert in de tweede plaats aan dat hij die ontbinding per brief van
8 december 2021 heeft herroepen. In die brief heeft zijn advocaat [eiseres] gesommeerd de overeenkomst na te komen. Omdat [eiseres] hieraan geen gehoor heeft gegeven, vordert [gedaagde] gedeeltelijke ontbinding van de overeenkomst, nakoming van de daaruit voortvloeiende ongedaanmakingsverbintenissen en schadevergoeding.

3.De beoordeling

in conventie en in reconventie
3.1.
De vorderingen van partijen hangen met elkaar samen en worden daarom gezamenlijk behandeld.
3.2.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] de overeenkomst rechtsgeldig buitengerechtelijk heeft ontbonden. Dat betekent (onder meer) dat partijen de door hen ontvangen prestaties moeten teruggeven aan elkaar. Daarnaast moet [eiseres] schadevergoeding aan [gedaagde] betalen. Omdat de omvang van de schade op dit moment nog niet kan worden vastgesteld, zullen partijen in de gelegenheid worden gesteld om zich hierover nader uit te laten. Een en ander wordt hierna toegelicht.
De uitlatingen van [gedaagde] zijn aan te merken als een beroep op ontbinding
3.3.
[gedaagde] heeft in een e-mail van 3 november 2021 aan [eiseres] geschreven:
“De feitelijke situatie is nu dat jullie, los van het door FMJ gemaakte en door mij reeds betaalde domotica ontwerp, nog geen resultaat hebben opgeleverd. Niet fysiek qua leidingen op de vloer en niet in planvorm. De door jullie aangebrachte leidingen liggen namelijk op de verkeerde plek en zijn aldus niet bruikbaar. En ook het plan dat er nu ligt (de verzamelde elektra leidingen in dwg) is niet door jullie gevalideerd waardoor het niet door de constructeur beoordeeld kan worden. Dat is dus ook niet bruikbaar.
Van betaling kan daarom inderdaad geen sprake zijn. (…)
Je geeft aan de werkzaamheden te zullen staken. (…) Je snapt hopelijk dat ik juist die voortgang en dat resultaat nodig heb. Het op deze manier blokkeren daarvan maakt dat voor mij de zgn. maat vol is. Ik kan het mij eenvoudigweg niet veroorloven om mijn gezin in de wachtkamer te blijven zetten en nog langer te wachten op jullie inzet.
Je begrijpt dat een en ander een niet nakoming is van onze overeenkomst en doordat je aangeeft met je werkzaamheden te staken, beschouw ik dat als een door jou/jullie ingezette ontbinding van de overeenkomst en dan moeten de geleverde zaken terug en ook mijn betaalde geld, althans maak ik aanspraak op de ongedaanmaking als verbintenis uit de wet, aangevuld met de wettelijke rente en ik maak aanspraak op de (buiten-)gerechtelijke kosten.”
3.4.
Deze e-mail is een reactie op de e-mail van [eiseres] van 1 november 2021, waarin [eiseres] aan [gedaagde] meedeelt:
“Wellicht ten overvloede, maar de werkzaamheden staken wij per heden.”Deze mededeling hield echter geen ontbindingsverklaring in, zoals [gedaagde] meent. [eiseres] vervolgt de e-mail namelijk met: “
Om verder te gaan zal de gehele betaling dienen te geschieden en tevens goede afspraken voor het verder bouwproces.”Hieruit blijkt dat [eiseres] haar werkzaamheden opschortte totdat [gedaagde] de openstaande termijnfactuur voldeed.
3.5.
De e-mail van [gedaagde] van 3 november 2021 moet wel als een ontbindingsverklaring worden opgevat. [gedaagde] verwijt [eiseres] immers in de overeenkomst te zijn tekortgeschoten en schrijft dat voor hem de maat vol is. Vervolgens maakt hij aanspraak op ongedaanmaking van de overeenkomst door [eiseres] . Deze mededelingen kunnen niet anders worden uitgelegd dan dat die gericht waren op ontbinding van de overeenkomst. Uit de stellingen van [eiseres] volgt dat [eiseres] die mededelingen ook zo heeft opgevat.
De ontbinding is niet herroepen
3.6.
De advocaat van [gedaagde] heeft in zijn brief van 8 december 2021 aan de advocaat van [eiseres] geschreven dat voor zover [gedaagde] de overeenkomst heeft ontbonden, hij het beroep op ontbinding terugtrekt. Volgens [gedaagde] heeft hij hiermee de ontbinding herroepen.
3.7.
Buitengerechtelijke ontbinding is een eenzijdige rechtshandeling. De ontvangst van de wilsverklaring van de tot ontbinding gerechtigde doet de rechtsgevolgen intreden, zonder dat de wederpartij de ontbindingsverklaring hoeft te aanvaarden. Dat betekent dat [gedaagde] de ontbinding alleen kan herroepen met instemming van [eiseres] . Uit de reactie van de advocaat van [eiseres] van 13 december 2021 op de brief van 8 december 2021 blijkt dat die instemming er niet is. In die reactie schrijft de advocaat van [eiseres] :
“Eenmaal ontbonden is altijd ontbonden. Een nieuwe (vervolg)overeenkomst sluiten is mogelijk, maar daar voelt mijn cliënte niets voor.”Van herroeping van de ontbinding is dus geen sprake.
De ontbinding is rechtsgeldig
3.8.
Voor een rechtsgeldige ontbinding is nodig dat [eiseres] tekortgeschoten is in de nakoming van één van haar verbintenissen tegenover [gedaagde] . Daarnaast moet [eiseres] met de nakoming van die verbintenis in verzuim zijn, voor zover nakoming niet blijvend of tijdelijk onmogelijk is (artikel 6:265 BW). Aan beide vereisten is voldaan.
[eiseres] is tekortgeschoten
3.9.
De hiervoor genoemde Richtlijnen zijn verwerkingsvoorschriften voor breedteplaatvloeren. Zij vermelden onder meer de aan te houden maatvoering voor het leggen van leidingen en buizen. Onder leidingen vallen volgens de Richtlijnen expliciet ook bundels van electrabuizen. De Richtlijnen schrijven onder meer voor dat tussen leidingen minimaal 250 mm ruimte moet zijn voor beton. Ook schrijven de Richtlijnen voor dat op de zogenoemde legplantekening leidingen moeten worden aangegeven die dikker zijn dan 50 x 50 mm.
3.10.
In opdracht van [gedaagde] heeft ing. [A] (hierna: [A] ) op
17 december 2021 een standopname en bouwgebrekenonderzoek uitgevoerd. Op 27 juni 2022 heeft mr. ing. [B] (hierna: [B] ) in opdracht van [eiseres] een contraexpertise uitgevoerd. Beide deskundigen komen in hun rapporten tot de conclusie dat de door [eiseres] uitgevoerde werkzaamheden niet voldoen aan de Richtlijnen. Zo constateert [B] dat diverse elektraleidingen te dicht bij luchtkanalen liggen, dat wil zeggen op minder dan de in de Richtlijnen genoemde afstand van 250 mm. [B] constateert verder dat op diverse plekken elektraleidingen zijn ‘opgebost’ en daardoor groter zijn dan 50x50 mm (en dus kwalificeren als ‘leiding’ in de Richtlijnen). [A] constateert in het verlengde hiervan dat [eiseres] in de vloertekening alleen sparingen en ledboxen heeft ingetekend en niet de leidingen dikker dan 50 x 50 mm, wat op grond van de Richtlijnen wel had gemoeten. Dit wordt door [B] in zijn (latere) rapport niet weersproken.
3.11.
[eiseres] voert aan dat er destijds nog geen legplantekening kon worden gemaakt omdat [gedaagde] nog veel keuzes moest maken. Bovendien maken de Richtlijnen volgens [eiseres] geen onderdeel uit van de overeenkomst, zodat het niet-naleven van de Richtlijnen geen tekortkoming oplevert.
3.12.
In het midden kan blijven of [eiseres] op grond van de overeenkomst aan de Richtlijnen gebonden was (en een legplantekening in lijn met de Richtlijnen had moeten maken). Ook als dat niet zo is, is [eiseres] namelijk tegenover [gedaagde] tekortgeschoten. De rechtbank legt dat hierna uit.
3.13.
Vast staat dat [eiseres] voor de start van haar werkzaamheden de Richtlijnen heeft ontvangen. Tijdens de zitting heeft [eiseres] namelijk verklaard dat de Richtlijnen op de Fase 3-bouwtekening stonden die de constructeur aan de tekenaar van [eiseres] had verzonden met het verzoek om daarop de benodigde sparingen in te tekenen. [eiseres] was er dus van op de hoogte dat de constructeur de Richtlijnen hanteerde en was bekend met de inhoud daarvan. Ook staat vast dat de W-installatie al in de vloer was aangebracht toen [eiseres] begon aan de E-installatie. Volgens [A] had [eiseres] op dat moment kunnen zien dat er (waarschijnlijk) onvoldoende ruimte beschikbaar was voor een ter plekke te bepalen leidingenverloop dat conform de Richtlijnen kon worden uitgevoerd. Dat heeft [eiseres] niet weersproken. Zij had [gedaagde] gelet hierop moeten waarschuwen dat de door hem gewenste E-installatie, in combinatie met de al aangebrachte W-installatie, waarschijnlijk niet aan de Richtlijnen zou voldoen. Op een aannemer rust namelijk de verplichting om bij het aangaan of het uitvoeren van de overeenkomst de opdrachtgever te waarschuwen voor onjuistheden in de opdracht voor zover hij deze kende of redelijkerwijs behoorde te kennen (artikel 7:754 BW). [eiseres] heeft niet aan die (uit de aannemingsovereenkomst voortvloeiende) waarschuwingsplicht voldaan. Dat wordt niet anders als de rechtbank aanneemt dat [eiseres] tegen [gedaagde] heeft gezegd dat op enkele plaatsen veel leidingen bij elkaar kwamen, zoals [eiseres] heeft gesteld. Dat is iets anders dan waarschuwen dat niet aan de Richtlijnen van de constructeur wordt voldaan en die waarschuwing heeft [eiseres] niet gegeven, zo heeft [eiseres] op zitting bevestigd. De conclusie is dat [eiseres] is tekortgeschoten in zijn verplichtingen tegenover [gedaagde] uit hoofde van de aannemingsovereenkomst door niet te waarschuwen waar dat wel had gemoeten.
3.14.
Dit oordeel wordt niet anders als [gedaagde] zelf de werkzaamheden van de door hem ingeschakelde aannemers en adviseurs coördineerde, zoals [eiseres] stelt en [gedaagde] betwist. [gedaagde] is – anders dan [eiseres] – geen deskundige. Maar ook als [gedaagde] dat wel was, brengt die enkele omstandigheid nog niet mee dat [eiseres] van haar waarschuwingsplicht is ontheven (vgl. Hoge Raad 18 september 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2705, r.o. 3.4).
[eiseres] was in verzuim
3.15.
[eiseres] heeft op 30 juli 2021 de derde termijnfactuur voor het aanbrengen van de
E-installatie in de begane grondvloer aan [gedaagde] gestuurd. Volgens [eiseres] verviel deze factuur op 13 augustus 2021, zodat [gedaagde] vanaf dat moment in verzuim verkeerde. [gedaagde] was daarom op grond van artikel 6:266 BW niet bevoegd de overeenkomst te ontbinden, aldus [eiseres] .
3.16.
Dat standpunt is niet juist. Ook als sprake is van een vervaldatum van 13 augustus 2021 – [gedaagde] betwist dat – geldt dat [eiseres] op dat moment al was tekortgeschoten in haar waarschuwingsplicht. Zij had [gedaagde] immers bij aanvang van de werkzaamheden in juli 2021 moeten waarschuwen dat de aan te brengen E-installatie waarschijnlijk niet aan de Richtlijnen zou voldoen. Het voldoen aan die waarschuwingsplicht is - achteraf - blijvend onmogelijk (zie aldus ook bijv. gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 21 januari 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:550, r.o. 5.13). [eiseres] is dus al in juli 2021 in verzuim geraakt. Gelet hierop, was [gedaagde] bevoegd zijn verbintenis tot betaling van de derde termijnfactuur op te schorten (artikel 6:262 lid 1 BW). Ook was hij bevoegd om vervolgens op 3 november 2021 de overeenkomst te ontbinden. Dat betekent dat [gedaagde] de overeenkomst op 3 november 2021 rechtsgeldig buitengerechtelijk heeft ontbonden. De vordering van [gedaagde] tot gedeeltelijke gerechtelijke ontbinding van de overeenkomst zal daarom worden afgewezen, nu daarvan geen sprake meer kan zijn.
Ongedaanmakingsverbintenissen
3.16.
De ontbinding van de overeenkomst heeft tot gevolg dat:
- [gedaagde] niet meer gehouden is om de rest van de aanneemsom te betalen;
- [eiseres] de werkzaamheden niet hoeft af te maken; en
- voor beide partijen een ongedaanmakingsverbintenis ontstaat voor de door hen ontvangen prestaties (artikel 6:271 BW).
3.17.
De prestaties die [eiseres] heeft ontvangen bestaan uit de betalingen van de eerste twee termijnfacturen, in totaal € 30.250,- inclusief btw. Dit bedrag moet [eiseres] dus terugbetalen aan [gedaagde] .
3.18.
De prestaties die [gedaagde] heeft ontvangen bestaan uit de werkzaamheden die [eiseres] heeft verricht. Dat zijn de werkzaamheden die ten grondslag liggen aan de eerste drie termijnfacturen. Die prestaties kunnen naar hun aard niet ongedaan worden gemaakt. Dat brengt mee dat [gedaagde] de waarde van die prestaties aan [eiseres] moet vergoeden (artikel 6:272 BW). Voor zover de prestaties aan de verbintenis hebben beantwoord, is dat de waarde in het economisch verkeer. Voor prestaties die niet aan de verbintenis hebben beantwoordt, wordt deze vergoeding beperkt tot het bedrag van de waarde die deze prestaties voor [gedaagde] in de gegeven omstandigheden daadwerkelijk hebben gehad.
3.19.
De eerste termijnfactuur ziet op het aanbrengen van aarding. De tweede termijnfactuur ziet op het aanleveren van de functionele omschrijving. [gedaagde] heeft niet gesteld dat deze prestaties niet aan de overeenkomst beantwoorden. Voor deze prestaties geldt daarom dat [gedaagde] de economische waarde moet vergoeden.
3.20.
[A] heeft deze prestaties gewaardeerd op € 16.170,55 inclusief btw. Hij gaat daarbij uit van de geoffreerde bedragen gedeeld door het aantal installatielagen. Volgens [eiseres] is die benadering niet juist, omdat er geen sprake is van een gelijke inspanning en levering per laag. De meeste functionaliteiten bevinden zich in de kelder en op de begane grond. [gedaagde] heeft deze stellingen van [eiseres] niet weersproken. De rechtbank stelt de waarde van het aanbrengen van de aarding en het aanleveren van de functionele omschrijving daarom gelijk aan de voor die werkzaamheden overeengekomen termijnbedragen, te weten € 12.100,- voor het aanbrengen van de aarding en € 18.150,- voor het aanleveren van de functionele omschrijving.
3.21.
De derde termijnfactuur ziet op het aanbrengen van de E-installatie in de begane grondvloer. Deze prestatie heeft economisch gezien geen waarde voor [gedaagde] gehad. De E-installatie voldoet immers niet aan de Richtlijnen. Weliswaar schrijft [B] in zijn rapport dat herstel nog mogelijk is, maar volgens [gedaagde] is er geen aannemer die het werk van [eiseres] in de huidige stand wil overnemen. Uit pagina 35 van het rapport van [A] leidt de rechtbank af dat dit komt omdat opvolgend aannemers niet bereid zijn in te staan voor het goed functioneren van de door een andere aannemer aangebrachte leidingen. Daarom zullen in de praktijk alle materialen moeten worden vervangen. De rechtbank vindt dit voldoende aannemelijk. Als vaststaand wordt daarom aangenomen dat het werk dat ten grondslag ligt aan de derde termijnfactuur opnieuw moet worden uitgevoerd. De waarde van het werk van [eiseres] is dus nihil.
3.22.
Het bovenstaande brengt mee dat [gedaagde] niets meer aan [eiseres] verschuldigd is.
De verbintenis van [eiseres] tot terugbetaling van de eerste twee termijnbedragen (3.17) kan worden weggestreept tegen de verbintenis van [gedaagde] tot vergoeding van de waarde van de prestaties die aan die termijnbedragen ten grondslag liggen (3.20). De vorderingen van [eiseres] zullen dus worden afgewezen.
Schadevergoeding
3.23.
Op [eiseres] rust, naast een ongedaanmakingsverbintenis, ook een verbintenis tot vergoeding van de schade die [gedaagde] als gevolg van haar tekortkoming heeft geleden. Daarvoor geldt het volgende beoordelingskader. De omvang van de schade moet worden vastgesteld door de hypothetische situatie waarin [gedaagde] zou hebben verkeerd bij een in alle opzichten onberispelijke wederzijdse nakoming te vergelijken met de feitelijke situatie waarin [gedaagde] na ontbinding van de overeenkomst verkeert (na afwikkeling van de ongedaanmakingsverbintenissen). In de feitelijke (daadwerkelijke) situatie is [gedaagde] geconfronteerd met een breedplaatvloer waarin de leidingen niet conform de Richtlijnen zijn aangebracht, waardoor de verdere bouw van de woning geen doorgang kon vinden. De vraag is hoe de hypothetische situatie eruit had gezien als [eiseres] wél aan haar verplichtingen had voldaan. Dat wil dus zeggen: indien zij wel tijdig en expliciet had gewaarschuwd. Als [eiseres] aan die waarschuwingsplicht had voldaan, had [gedaagde] zijn eisen ten aanzien van de E-installatie kunnen aanpassen. Het ligt voor de hand dat [gedaagde] dat ook zou hebben gedaan, omdat de constructeur anders geen toestemming zou verlenen voor het storten van de betonvloer. De rechtbank gaat er daarom van uit dat als [eiseres] [gedaagde] had gewaarschuwd, [eiseres] (meteen) een E-installatie zou hebben aangebracht die voldoet aan de Richtlijnen.
3.24.
Op grond van dit uitgangspunt wordt hierna afzonderlijk op de door [gedaagde] gevorderde schadeposten ingegaan.
Meerkosten E-installateur
3.25.
[gedaagde] vordert in de eerste plaats een bedrag van € 15.491,39 aan meerkosten van de nieuwe E-installateur. Hij verwijst daarvoor naar de facturen van [bedrijf] (hierna: [bedrijf] ) van in totaal € 63.891,39 voor het verwijderen en vervangen van het werk van [eiseres] en de derde termijnfactuur van [eiseres] van € 48.400,-. Dit betreft schade die [gedaagde] lijdt doordat geen wederzijdse nakoming maar ontbinding van de overeenkomst plaatsvindt (artikel 6:277 BW).
3.26.
[eiseres] heeft allereerst betwist dat het nodig was om de hele E-installatie te vervangen. De rechtbank heeft hiervoor al uitgelegd dat zij ervan uitgaat dat dit in de praktijk wel degelijk nodig was, omdat zij voldoende aannemelijk vindt dat een nieuwe installateur niet bereid is om in te staan voor materiaal en werkzaamheden van een andere installateur (die bovendien al dateren van geruime tijd geleden). [gedaagde] kan dus aanspraak maken op de meerkosten in verband met het verwijderen van de E-installatie van [eiseres] en het laten plaatsen van een nieuwe E-installatie conform de Richtlijnen. [eiseres] heeft in de tweede plaats betwist dat [gedaagde] als gevolg van de ontbinding € 15.491,39 duurder uit is. Zij voert aan dat uit de overgelegde facturen niet kan worden afgeleid wat de omvang van de opdracht van [gedaagde] aan [bedrijf] is. Dat is wel nodig om een goede vergelijking tussen de kosten van [eiseres] en de kosten van [bedrijf] te kunnen maken.
3.27.
Dat argument slaagt. Op de factuur van 1 mei 2023 van [bedrijf] staat als omschrijving
“1e termijn van 10% voor het monteren van de installatie in de begane grondvloer, project nieuwbouw woonhuis fam. [gedaagde] [plaats] , volgens termijnoverzicht. 230034. (calculatienr. 230062).”Het is onduidelijk wat precies onder die installatie wordt begrepen (omvat dit bijvoorbeeld ook de aanleg van de W-installatie?). [gedaagde] zal zich daarover bij akte mogen uitlaten.
Huurkosten
3.28.
[gedaagde] vordert in de tweede plaats vergoeding van huurkosten. Het gaat om een totaalbedrag van € 60.491,- over de periode juli 2021 tot en met mei 2023 en € 2.500,- per maand vanaf juni 2023 tot aan de oplevering van de nieuwbouwwoning. [gedaagde] legt aan die vordering ten grondslag dat de nieuwbouwwoning op 1 juli 2022 zou zijn opgeleverd als [eiseres] haar werkzaamheden conform de Richtlijnen had voltooid.
3.29.
[eiseres] voert terecht aan dat alleen de huurkosten voor vergoeding in aanmerking komen die het gevolg zijn van de vertraging van de bouw die door haar is veroorzaakt. Het gaat dus om de vertraging die is ontstaan doordat [eiseres] haar waarschuwingsplicht heeft geschonden. Zoals hiervoor aangegeven, gaat de rechtbank ervan uit dat als [eiseres] [gedaagde] had gewaarschuwd, [eiseres] (meteen) een E-installatie zou hebben aangebracht die voldoet aan de Richtlijnen.
3.30.
[eiseres] heeft de werkzaamheden op de begane grondvloer op 30 juli 2021 afgerond. De constructeur heeft vervolgens begin augustus 2021 het werk van [eiseres] afgekeurd. Daarna hebben partijen gecorrespondeerd over herstel van de werkzaamheden, totdat [gedaagde] de overeenkomst op 3 november 2021 ontbond. De vertraging die hierdoor is ontstaan, is aan [eiseres] toe te rekenen. Verder blijkt uit het dossier dat partijen nog enige tijd na 3 november 2021 met elkaar hebben gecorrespondeerd, waarbij de inzet van [gedaagde] was om [eiseres] (alsnog) de E-installatie te laten leggen conform de Richtlijnen. Dit heeft geduurd tot medio december 2021 (zie de brief van de advocaat van [eiseres] van 13 december 2021). Tot die tijd behoefde [gedaagde] in redelijkheid nog geen nieuwe aannemer in de arm te nemen. Bij elkaar is dit een periode van circa 4,5 maand. Die vertraging komt zonder meer voor rekening van [eiseres] .
3.31.
Vanaf medio december 2021 moest [gedaagde] vervolgens op zoek naar een nieuwe E-installateur. Dat is [bedrijf] geworden. Uit de factuur van [bedrijf] van 13 september 2022 blijkt dat zij op 19 juli 2022 met het demonteren van het leidingwerk in de begane grondvloer is begonnen. Dat is een periode van circa zeven maanden na medio december 2021. Voor zover die periode verband houdt met het zoeken en vinden van een E-installateur en/of het vervolgens starten van die E-installateur, vindt de rechtbank dat dit niet aan [eiseres] kan worden tegengeworpen. Het is een feit van algemene bekendheid dat het tegenwoordig moeilijk is om een aannemer te vinden, laat staan een aannemer die op korte termijn kan beginnen. Gelet hierop en op de aard en omvang van de te verrichten werkzaamheden (niet elke aannemer is daarvoor geschikt), vindt de rechtbank een termijn van circa zeven maanden niet onredelijk lang. Van een door [eiseres] gestelde schending van de schadebeperkingsplicht van [gedaagde] is daarom geen sprake.
3.32.
Mocht echter blijken dat de vertraging van zeven maanden (deels) uitsluitend is veroorzaakt door het vervangen van de W-installatie, dan geldt dat [eiseres] gedurende die periode geen vertragingsschade (waaronder de huurkosten) hoeft te vergoeden. De vertraging die verband houdt met de W-installatie kan namelijk niet aan [eiseres] worden toegerekend. Die vertraging zou ook zijn ontstaan als [eiseres] aan haar waarschuwingsplicht had voldaan. Op het moment dat [eiseres] had moeten waarschuwen, was de W-installatie immers al aangebracht en uit de deskundigenrapporten blijkt dat vervanging van (ook) de W-installatie niet nodig was om aan de Richtlijnen te voldoen.
3.33.
Uit het dossier kan niet worden afgeleid of de vertraging vanaf medio december 2021 te maken heeft met het vinden van een nieuwe E-installateur, en/of met de verwijdering van (een deel van) de door de W-installateur aangebrachte ventilatiekanalen. [gedaagde] zal in de gelegenheid worden gesteld om bij akte toe te lichten waardoor de hiervoor genoemde vertraging van zeven maanden is ontstaan. Hij zal zich daarnaast mogen uitlaten over de vraag of en zo ja, wanneer, [bedrijf] de E-installatie in de begane grondvloer heeft afgerond of moet hebben afgerond. De rechtbank gaat er voor nu van uit dat de door [eiseres] veroorzaakte vertraging is gelimiteerd tot aan dat moment. [gedaagde] mag zich ook over dit voorlopige uitgangspunt uitlaten.
3.34.
Als de duur van de door [eiseres] veroorzaakte vertraging is vastgesteld, kan de schade bestaande uit huurkosten worden begroot. Daarbij zal worden uitgegaan van de bankafschriften die [gedaagde] in het geding heeft gebracht. Uit die bankafschriften volgt dat
[gedaagde] in de periode augustus 2021 tot en met februari 2022 € 19.180,- (€ 21.920,- minus € 2.740,-) huur heeft betaald voor de woning aan de [adres 1] en – na een verhuizing – € 38.571,- voor de periode 17 februari 2022 tot en met mei 2023 voor de woning aan de [adres 2] . Dat sluit aan bij de huurprijzen die in de overgelegde huurovereenkomsten worden genoemd.
Kosten elektra bouwplaats
3.35.
[gedaagde] vordert in de derde plaats de kosten van elektra voor het instandhouden van de bouwplaats, waaronder het wekelijks leegpompen van de kelder. Hij begroot die kosten voor de periode van 6 mei 2021 tot en met 3 april 2023 op € 7.827,86 en voor de periode daarna op € 285,- per maand.
3.36.
Ook voor deze kosten geldt dat zij alleen kunnen worden toegewezen voor zover zij het gevolg zijn van de door [eiseres] veroorzaakte vertraging van de bouw. De rechtbank verwijst hiervoor naar de overwegingen hiervoor. De kosten in de periode 6 mei 2021 tot en met 30 juli 2021 zullen dan ook worden afgewezen. [gedaagde] zou deze kosten ook hebben gemaakt als [eiseres] de overeenkomst onberispelijk was nagekomen.
3.37.
Ter onderbouwing van de gemaakte elektrakosten heeft [gedaagde] twee facturen van Kabel-Zaandam B.V. overgelegd. [eiseres] voert aan dat dit geen energieleverancier is. Maar op de facturen staat de omschrijving
“Doorbelasting (…) Elektriciteit”.Als vaststaand wordt daarom aangenomen dat deze facturen zien op kosten van elektra.
3.38.
[eiseres] voert verder aan dat de facturen betrekking hebben op een ander leveradres. Op de facturen staat dat is geleverd op “ [adres 3] [postcode] [plaats] ”, terwijl de nieuwbouwwoning wordt gebouwd op het adres [adres 4] in [plaats] . [gedaagde] krijgt de gelegenheid om dit verschil bij akte toe te lichten.
Kosten deskundigenrapport
3.39.
[gedaagde] vordert in de vierde plaats vergoeding van de kosten van het rapport van [A] van € 5.354,25. Hij verwijst daarvoor naar een factuur van 3 februari 2022 van
€ 2.722,50 en een factuur van 25 april 2022 van € 2.631,75. Het gaat om redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 onder b BW. Het bedrag van € 5.354,25 zal dan ook worden toegewezen.
3.40.
[eiseres] is wettelijke rente verschuldigd vanaf het moment dat zij met de voldoening van dit bedrag in verzuim is (artikel 6:119 lid 1 BW). Het verzuim treedt in op het moment dat de vordering tot schadevergoeding opeisbaar is (artikel 6:83 aanhef en onder b BW). Dat is het moment waarop [gedaagde] de kosten van de deskundige heeft gemaakt. Uit de door [gedaagde] overgelegde bankafschriften blijkt dat [gedaagde] de eerste factuur heeft betaald op 3 februari 20212 en de tweede factuur op 25 april 2022. Deze data liggen voor de gevorderde ingangsdatum van 6 juli 2022. De wettelijke rente zal daarom vanaf deze datum worden toegewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten
3.41.
[gedaagde] vordert in de vijfde plaats € 3.070,- aan buitengerechtelijke incassokosten. De vorderingen van [gedaagde] strekken niet tot betaling van een geldsom voortvloeiend uit een overeenkomst, zodat het Besluit vergoeding buitengerechtelijke incassokosten niet van toepassing is. Of buitengerechtelijke incassokosten zijn verschuldigd, moet in dat geval worden getoetst aan de eisen zoals geformuleerd in het Rapport Voorwerk II en bijgesteld in het Rapport BGK-Integraal. Die eisen houden in dat [gedaagde] niet alleen moet stellen dat hij daadwerkelijk buitengerechtelijke incassokosten heeft gemaakt, maar ook dat die kosten zien op werkzaamheden die meer omvatten dan een enkele sommatie, het enkel doen van een schikkingsvoorstel of het inwinnen van (verhaals)inlichtingen. [gedaagde] heeft gesteld dat dergelijke werkzaamheden hebben plaatsgevonden. Hij heeft er onder meer op gewezen dat zijn advocaat begin december 2021 een brief van achttien pagina’s heeft verstuurd in een poging voldoening buiten rechte te krijgen. Een dergelijke brief gaat verder dan een eenvoudige sommatie en daarmee is aan de vereisten voor toewijzing van buitengerechtelijke incassokosten voldaan. Het bedrag aan incassokosten zal in het eindvonnis worden begroot aan de hand van het toegewezen bedrag aan schadevergoeding (conform de toepasselijke staffel).
Teveel betaalde bedragen
3.42.
[gedaagde] vordert tot slot € 14.079,45 aan teveel betaalde bedragen. Dit is het verschil tussen het totaal van de eerste twee termijnfacturen van [eiseres] (€ 30.250,-) en de waardering van de aan die facturen ten grondslag liggende werkzaamheden door [A] (€ 16.170,55). In 3.20 is de economische waarde van deze werkzaamheden vastgesteld in het kader van de ongedaanmakingsverbintenissen. Uit die overweging volgt dat [gedaagde] niet € 14.079,45 teveel aan [eiseres] heeft betaald. Deze vordering zal dan ook worden afgewezen.
Het verdere verloop van de procedure
3.43.
[gedaagde] wordt in de gelegenheid gesteld om zich bij akte uit te laten, voor zover mogelijk onderbouwd met nadere stukken, over de onderwerpen genoemd in randnr. 3.27 en randnr. 3.33. Onder die nadere stukken vallen in ieder geval (maar zijn uiteraard niet beperkt tot) de offerte van [bedrijf] , de overeenkomst tussen [gedaagde] en [bedrijf] , termijnoverzichten en eventuele correspondentie over het tijdspad en de reden voor dit tijdspad. Daarnaast mag [gedaagde] het leveradres van de elektrakosten toelichten (zie randnr. 3.38).
3.44.
Alle overige beslissingen zullen daarna worden genomen.

4.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
4.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 6 september 2023voor het nemen van een akte door [gedaagde] zoals bedoeld in randnr. 3.43, waarna [eiseres] op de rol van
vier weken daarnaeen antwoordakte mag nemen;
4.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. ter Meulen en in het openbaar uitgesproken op 9 augustus 2023.
type: JR/4204