Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.[gedaagde sub 1] ,
2.[gedaagde sub 2] ,
1.De procedure
2.Waar gaat deze zaak over?
Artikel 8
3.De beoordeling
namens [onderneming 1](zie onder 2.3.). [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben de overeenkomst niet tevens in privé getekend. Ter zitting is desgevraagd namens [eiseres] toegelicht dat de tekst van de overeenkomst eenzijdig door een financieel medewerker van [eiseres] is opgesteld, dat partijen hierover niet hebben onderhandeld en dat ook voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst niet tussen partijen is gesproken over (een gewenste) hoofdelijke aansprakelijkheid van [gedaagde sub 1] c.s. Als onweersproken staat ook vast dat [eiseres] [gedaagde sub 1] c.s. niet op de privéaansprakelijkheid in artikel 8 heeft gewezen voorafgaand aan de ondertekening van de overeenkomst. Onder de gegeven omstandigheden rustte naar het oordeel van de kantonrechter op [eiseres] een mededelingsplicht dat zij persoonlijke aansprakelijkheid van [gedaagde sub 1] c.s. verlangde ten behoeve van de lening, althans een onderzoeksplicht op grond waarvan redelijkerwijs van haar kon worden gevergd dat zij ter voorkoming van misverstand zou onderzoeken of [gedaagde sub 1] c.s. besefte dat er een hoofdelijke aansprakelijkheid werd verlangd en werkelijk wilde wat hij verklaarde door ondertekening van de overeenkomst namens [onderneming 1] . [eiseres] heeft dit nagelaten. Dit leidt de kantonrechter tot de conclusie dat [eiseres] haar zorgplicht heeft geschonden, zodat haar beroep op artikel 3:35 BW faalt. Dat de tekst van de overeenkomst niet heel lang was maakt het voorgaande niet anders: [eiseres] had zich ervan moeten vergewissen dat er wilsovereenstemming was over een persoonlijke aansprakelijkheid van [gedaagde sub 1] c.s. naast die van de vennootschap.