Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
[gedaagde sub 2],
[gedaagde sub 3],
1.De procedure
- de dagvaarding van 27 juni 2023, met producties;
- de akte houdende wijziging van eis van Heineken, met aanvullende producties;
- de schriftelijke reactie van [gedaagde sub 1] c.s., met producties;
- de aanvullende producties van de kant van [gedaagde sub 1] c.s.;
- de spreekaantekeningen van de kant van Heineken;
- de spreekaantekeningen van de kant van [gedaagde sub 1] c.s.;
- de mondelinge behandeling van de zaak, gehouden op 7 juli 2023.
3.Het geschil
4.De beoordeling
veertien maandenbedraagt.
[gedaagde sub 1] c.s. komt haar betalingsverplichting dus al een geruime tijd niet na. Weliswaar heeft [gedaagde sub 1] c.s. over een periode – van ongeveer een jaar, te weten over de periode van maart 2022 tot en met februari 2023 – de contractuele huurtermijnen wel weten te voldoen, maar sinds februari van dit jaar heeft [gedaagde sub 1] c.s. wederom geen huur meer betaald. De huurachterstand vormt een tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst die de bevoegdheid tot ontbinding van de huurovereenkomst doet ontstaan. Hierbij heeft de kantonrechter in aanmerking genomen dat [gedaagde sub 1] c.s. met betrekking tot vorenbedoelde maandelijkse betalingsverplichtingen in verzuim verkeert. [3]
[gedaagde sub 1] c.s. heeft aangevoerd komen de in het kader van de verrichte verbouwingen gemaakte kosten om te voldoen aan de geldende geluidsnormen voor haar rekening en risico. Van belang is artikel 9.1 van de huurovereenkomst. Met het ondertekenen van de huurovereenkomst erkent [gedaagde sub 1] c.s. immers bekend te zijn met het maximaal toegestane brongeluid binnen het gehuurde. En in het licht van artikel 6.6 van de huurovereenkomst moet zij er zelf op toezien dat het gehuurde na de door gewenste aanpassingen blijft voldoen aan de dan geldende voorschriften van (overheids)instanties. Dat [gedaagde sub 1] c.s. bij de verbouwing (in het kader van de door haar gewenste “make over” van het gehuurde met het oog op een andere doelgroep en/of het nieuwe bedrijfsexploitatieconcept van het gehuurde onder de naam “ [.] ”) kennelijk onvoldoende acht op de geldende geluidsnormen heeft geslagen als gevolg waarvan zij meer verbouwingen heeft moeten verrichten en dus extra kosten heeft moeten maken om wel aan de geldende geluidsnormen te voldoen, is een omstandigheid die binnen haar bedrijfsrisicosfeer ligt en niet in die van Heineken. Het beroep van [gedaagde sub 1] c.s. op artikel 7.8 van de huurovereenkomst maakt dit niet anders. Deze bepaling ziet niet op de situatie waarin een huurder zelf het gehuurde gaat verbouwen als gevolg waarvan hij geconfronteerd wordt met meer te maken kosten dan de door hem aanvankelijk beraamde verbouwingskosten.
opdattelkenmale de huurachterstand kon worden ingelopen en de contractuele relatie tussen partijen kon blijven bestaan. Gelet op het voorgaande kan niet worden geoordeeld dat Heineken, mede gezien het sinds 2011 tussen partijen bestaande contractuele samenwerkingsverband, onvoldoende coulance jegens [gedaagde sub 1] c.s. heeft getoond. Voorts is de kantonrechter van oordeel dat van Heineken niet mag worden gevergd dat zij, gegeven de huidige huurachterstand van veertien maanden, [gedaagde sub 1] c.s. nog langer in het genot van het gehuurde laat en de thans door [gedaagde sub 1] c.s. gewenste coulance, namelijk nonbetaling van de lopende huurtermijnen (bij voorkeur voor de komende drie jaar) om haar nieuw bedrijfsexploitatieconcept een kans te geven aan te slaan, toont.
[gedaagde sub 1] c.s. heeft ook Heineken een onderneming overeind te houden. Dat het hier om een multinational gaat, maakt dat niet anders. Dat er omstandigheden zijn die mogelijk een onaanvaardbaar restitutierisico opleveren, is niet gebleken.
4.11. De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde sub 1] c.s. haar stelling, dat zij
doorCorona-overheidsmaatregelen gedurende bepaalde maanden te maken heeft (gehad) met een flinke omzetteruggang zodat een huurprijsvermindering gerechtvaardigd is, onvoldoende heeft gemotiveerd en onderbouwd. [gedaagde sub 1] c.s. heeft weliswaar als productie 14 berekeningen overgelegd van de huurkortingen over respectievelijk het jaar 2020 en het jaar 2021, waarop zij stelt recht te hebben. Echter, deze berekeningen heeft [gedaagde sub 1] c.s. niet met (financiële) gegevens onderbouwd. Bij deze berekeningen heeft [gedaagde sub 1] c.s. bovendien geen onderscheid gemaakt tussen periodes waarin het gehuurde
vanwegebestuursdwang en verbouwingen niet geëxploiteerd kon worden en periodes waarin het gehuurde vanwege
secde Corona-overheidsmaatregelen niet dan wel beperkt geëxploiteerd kon worden. Immers, omzetderving dat sec
het gevolg is vanvorenbedoelde Corona-overheidsmaatregelen biedt grondslag voor Corona-huurprijsvermindering. Voor zover [gedaagde sub 1] c.s. over bepaalde periodes in 2020 en 2021 geen inkomsten heeft kunnen genereren vanwege sec deze Corona-overheidsmaatregelen dan had zij dit moeten specificeren en onderbouwen. Dit heeft zij echter nagelaten.
ookin mindering strekt op de huurachterstand. Dit alles heeft [gedaagde sub 1] c.s. echter niet gedaan. Daarom heeft zij onvoldoende gesteld om de opgave van Heineken over de huurachterstand in twijfel te trekken.
nakoming. Voor het toewijzen van die vorderingen is anders dan [gedaagde sub 1] c.s. lijkt te betogen, niet nodig dat aan de zijde van [gedaagde sub 1] c.s. sprake is van toerekenbaarheid dan wel dat aan de zijde van Heineken sprake is van “eigen schuld”.
€ 5.615,68
793,00
5.De beslissing
- de contractuele rente van één procent per maand over € 79.651,91 vanaf de opvolgende vervaldata van de huurachterstand tot de dag der algehele voldoening van voormeld bedrag,
- de wettelijke handelsrente over € 8.745,03 met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving tot de dag der algehele voldoening van voormeld bedrag;
- de wettelijke handelsrente over € 5.615,68 met ingang van de achtste dag na 5 juli 2023 tot de dag der algehele voldoening van voormeld bedrag;
:
5.7. wijst het meer of anders gevorderde af.