ECLI:NL:RBMNE:2023:4050

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 juli 2023
Publicatiedatum
3 augustus 2023
Zaaknummer
10557234 UV EXPL 23-141 MT/48380
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over huurachterstand en ontruiming van bedrijfsruimte

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 21 juli 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Heineken Nederland B.V. en [gedaagde sub 1] V.O.F. en haar vennoten, [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3]. Heineken vorderde ontruiming van een horecabedrijf dat sinds 1 januari 2011 door gedaagden werd onderverhuurd. De huurachterstand was opgelopen tot € 69.129,18, en gedaagden waren in verzuim met hun huurbetalingen. De kantonrechter oordeelde dat er sprake was van een spoedeisend belang voor Heineken, aangezien de huurachterstand al veertien maanden bedroeg en gedaagden niet in staat waren om de huur te betalen. De kantonrechter wees de vorderingen van Heineken toe, inclusief de ontruiming van het gehuurde binnen veertien dagen na betekening van het vonnis, en veroordeelde gedaagden tot betaling van de huurachterstand, achterstallige betalingen voor drankenleveranties, en buitengerechtelijke incassokosten. De rechter oordeelde dat de omstandigheden van gedaagden, waaronder de coronamaatregelen, niet voldoende waren om de huurachterstand te rechtvaardigen. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 10557234 UV EXPL 23-141 MT/48380
Kort geding vonnis van 21 juli 2023
inzake
de besloten vennootschap
Heineken Nederland B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
verder ook te noemen: Heineken,
eisende partij,
gemachtigden: mr. J. Verstoep en mr. N.L. Bol,
tegen:
1. de vennootschap onder firma
[gedaagde sub 1] V.O.F.,
gevestigd te [vestigingsplaats]
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna ook te noemen: [gedaagde sub 2] ,
3.
[gedaagde sub 3],
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna ook te noemen: [gedaagde sub 3] ,
gedaagde partij,
gezamenlijk en in vrouwelijk enkelvoud te noemen: [gedaagde sub 1] c.s.,
gemachtigde: mr. J.A. Kopp.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 27 juni 2023, met producties;
  • de akte houdende wijziging van eis van Heineken, met aanvullende producties;
  • de schriftelijke reactie van [gedaagde sub 1] c.s., met producties;
  • de aanvullende producties van de kant van [gedaagde sub 1] c.s.;
  • de spreekaantekeningen van de kant van Heineken;
  • de spreekaantekeningen van de kant van [gedaagde sub 1] c.s.;
  • de mondelinge behandeling van de zaak, gehouden op 7 juli 2023.
1.2.
De kantonrechter heeft bepaald dat het vonnis in deze zaak vandaag wordt uitgesproken.
2. De vaststaande feiten
2.1.
Heineken onderverhuurt sinds 1 januari 2011 aan gedaagden bedrijfsruimte als bedoeld in artikel 7:290 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) gelegen aan de [adres] te ( [postcode] ) [plaats] (hierna: het gehuurde), bestemd om te worden gebruikt als horecabedrijf. Gedaagden exploiteren in het gehuurde een horecabedrijf. De huidige geïndexeerde huurprijs bedraagt € 6.957,90 inclusief btw (= € 5.750,33 exclusief btw) per maand, te betalen maandelijks bij vooruitbetaling.
2.2.
In de op 4 januari 2011 tussen partijen gesloten overeenkomst is onder andere het volgende bepaald:
“(…)
(...)
(…)
(...)
(…)
(…)
(…)
(...)”.
2.3.
In 2019 was sprake van een huurachterstand.
2.4.
Tussen partijen is op 24 juli 2019 een financieringsovereenkomst tot stand gekomen. Daarin is onder andere het volgende bepaald:
“(…)
(...)
(…)
(…)
(...)
(…)”
2.5.
In de periode van 21 juli 2019 tot en met 12 augustus 2019 heeft binnen het gehuurde een verbouwing plaatsgevonden. Hierbij werd de voormalige keuken bij de zaak betrokken voor meer ruimte en werd de voormalige spoelkeuken omgebouwd tot WC-groep.
2.6.
Vóór voormelde verbouwing in 2019 werd binnen het gehuurde popmuziek gedraaid. Na deze verbouwing werd dit dance muziek. Deze muziek valt onder het spectrum “housemuziek”.
2.7.
Na meldingen van geluidsoverlast door omwonenden is op 3 juni 2020 in het gehuurde een geluidsmeting uitgevoerd door [onderneming 1] .
2.8.
In oktober 2021 is op advies van de gemeente [gemeente] een limiter geplaatst, waarmee het geluid beter te controleren zou zijn.
2.9.
Op 24 februari 2022 ontving [gedaagde sub 1] c.s. een brief van de gemeente [gemeente] waarin is geschreven dat wederom overschrijding van de geluidslimiet was geconstateerd, reden waarom [gedaagde sub 1] c.s. was verzocht deze overtreding voor 23 maart 2022 te staken.
2.10.
Vervolgens is een bedrijf ingeschakeld. Dit bedrijf heeft in de periode van 13 tot 29 maart 2022 in het gehuurde een zo genoemde “box in box” geconstrueerd ten behoeve van de geluidsisolatie. Hierdoor was het gehuurde in deze periode gesloten.
2.11.
Daarna zijn op 2 april en 31 mei 2022 door [onderneming 1] opnieuw een geluidsmeting uitgevoerd, met als conclusie dat de geluidsnorm werd overtreden. [gedaagde sub 1] c.s. heeft wederom veranderingen met betrekking tot het gehuurde moeten doorvoeren.
2.12.
Als gevolg van de coronapandemie heeft de overheid maatregelen genomen ten aanzien van de horeca. In de periode van 15 maart 2020 tot en met 31 mei 2020 was er sprake van een algehele sluiting. In de periode van 1 juni 2020 tot 14 oktober 2020 mochten maximaal 30 gasten worden ontvangen, waarbij een afstand van 1,5 meter in acht moest worden genomen. In de periode van 14 oktober 2020 tot en met en met 28 april 2021 was er sprake van een algehele sluiting. Vanaf 26 november 2021 moet de horeca na 17:00 uur dicht. Dit werd gevolgd door wederom een algehele sluiting in de periode vanaf 18 december 2021 tot 26 januari 2022, waarna vanaf 18 februari 2022 zelfs weer tot 01:00 ’s nachts open mocht blijven, in plaats van 22:00 's avonds. [1]
2.13.
Heineken heeft wegens de in maart 2020 genomen overheidsmaatregelen tot sluiting van de horeca en op eigen initiatief de huurprijs over de maanden april en mei 2020 tot 100% verminderd.
2.14.
Bij brieven van respectievelijk 29 juli 2022, 30 augustus 2022 en 17 januari 2023 heeft Heineken aan [gedaagde sub 1] c.s. bevestigd dat de in die brieven weergegeven betalingsregeling is gemaakt. Heineken heeft elk van deze betalingsregelingen beëindigd omdat [gedaagde sub 1] c.s. niet meer aan de gemaakte afspraken voldeed. De laatste betalingsregeling heeft Heineken op 13 april 2023 beëindigd.
2.15.
Bij e-mail van 20 april 2023 heeft Heineken aan [gedaagde sub 1] c.s. onder meer gemeld dat op dat moment de huurachterstand € 69.129,18 bedroeg met verwijzing naar het hieronder weergegeven overzicht van de huurfacturen die niet betaald zijn.
2.16.
[gedaagde sub 1] c.s. heeft drank bij Heineken afgenomen, maar een deel daarvan niet betaald.
2.17.
[gedaagde sub 1] c.s. heeft drank bij horeca groothandel [onderneming 2] afgenomen.
2.18.
Op 25 mei 2023 is [onderneming 3] B.V. opgericht, waarvan [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] aandeelhouders alsook bestuurders zijn.
2.19.
Bij akte van 5 juli 2023 heeft Heineken de financieringsovereenkomst beëindigd.

3.Het geschil

3.1.
Heineken vordert, na wijziging van eis, bij wege van voorlopige voorziening om:
I. [gedaagde sub 1] c.s. te veroordelen om binnen vijf dagen na betekening van het te dezen te wijzen vonnis het gehuurde gelegen aan de [adres] te ( [postcode] ) [plaats] met al het hare en de haren te ontruimen en, doch onder achterlating van wat aan Heineken toebehoort, onder afgifte van de sleutels, ter algehele en vrije beschikking van Heineken te stellen;
II. [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] hoofdelijk te veroordelen om aan Heineken een totaalbedrag van € 94.012.62 inclusief btw [2] aan:
- huurachterstand,
- achterstand in leveranties en
- achterstand in terugbetaling van de financieringsovereenkomst
te betalen, te vermeerderen met de contractuele rente van één procent per maand, althans de wettelijke handelsrente, althans de wettelijke rente, vanaf de opvolgende vervaldata van de huurachterstand tot de dag der algehele voldoening;
III. [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] hoofdelijk te veroordelen om aan Heineken een bedrag van € 5.750,33 exclusief btw (€ 6.957,90 inclusief btw) per maand te betalen zolang [gedaagde sub 1] het gehuurde niet zal hebben ontruimd, te vermeerderen met de contractuele rente van één procent per maand, althans de wettelijke handelsrente, althans de wettelijke rente, vanaf de vervaldata tot de dag der volledige voldoening;
IV. [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] hoofdelijk te veroordelen om aan Heineken een bedrag van € 1.715,13 aan buitengerechtelijke incassokosten te betalen;
V. [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] hoofdelijk te veroordelen om aan Heineken de kosten van onderhavige procedure te betalen, waaronder de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na de betekening van het te dezen te wijzen vonnis tot de dag van algehele voldoening.
3.2.
[gedaagde sub 1] c.s. voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering.

4.De beoordeling

4.1.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4.2.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorzieningen. De kantonrechter moet daarom beoordelen of Heineken bij die voorzieningen een spoedeisend belang heeft.
4.3.
Voorts moet de kantonrechter in kort geding aan de hand van de door partijen gepresenteerde feiten, zonder nader onderzoek naar de feiten, beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop en gelet op de wederzijdse belangen, toewijzing van de gevorderde voorlopige voorzieningen op dit moment gerechtvaardigd is.
De ontruiming
4.4.
De kantonrechter acht het spoedeisend belang bij de gevorderde ontruiming voldoende aanwezig, gelet op hetgeen Heineken daarover heeft gesteld. Het onbetwiste deel van de huurachterstand bedraagt inmiddels ruim veertien maanden en de huurachterstand wordt iedere maand hoger doordat [gedaagde sub 1] c.s. naar eigen zeggen niet meer in staat is om de lopende termijnen te betalen omdat zij sinds september 2022 geen/onvoldoende inkomsten uit de exploitatie van het gehuurde genereert, terwijl Heineken zelf wel iedere maand de volledige huur aan de pandeigenaar moet voldoen. Dit brengt met zich dat het bedrijfseconomische verlies voor Heineken met betrekking tot het gehuurde oploopt en van Heineken in redelijkheid niet gevergd kan worden dat zij de uitkomst van een bodemprocedure ter ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde afwacht. Welke omzet en inkomsten Heineken als multinational genereert is in dit kader niet relevant.
4.5.
De kantonrechter stelt vast dat er sprake is van een aanzienlijke huurachterstand die door [gedaagde sub 1] c.s. niet wordt betwist. Ter zitting is gebleken dat de huurachterstand – ook als [gedaagde sub 1] c.s. over bepaalde maanden recht zou hebben op de zogenoemde Coronahuurprijsvermindering – inmiddels qua tijdsduur
veertien maandenbedraagt.
[gedaagde sub 1] c.s. komt haar betalingsverplichting dus al een geruime tijd niet na. Weliswaar heeft [gedaagde sub 1] c.s. over een periode – van ongeveer een jaar, te weten over de periode van maart 2022 tot en met februari 2023 – de contractuele huurtermijnen wel weten te voldoen, maar sinds februari van dit jaar heeft [gedaagde sub 1] c.s. wederom geen huur meer betaald. De huurachterstand vormt een tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst die de bevoegdheid tot ontbinding van de huurovereenkomst doet ontstaan. Hierbij heeft de kantonrechter in aanmerking genomen dat [gedaagde sub 1] c.s. met betrekking tot vorenbedoelde maandelijkse betalingsverplichtingen in verzuim verkeert. [3]
4.6.
De kantonrechter onderschrijft niet de stelling van [gedaagde sub 1] c.s. dat de huurachterstand de ontbinding van de huurovereenkomst (alsook in het verlengde daarvan de ontruiming van het gehuurde) niet rechtvaardigt. Het beroep van [gedaagde sub 1] c.s. op de in artikel 6:265 lid 1 BW neergelegde tenzij-bepaling slaagt dus niet. Daartoe overweegt de kantonrechter het volgende.
4.6.1.
In de eerste plaats heeft [gedaagde sub 1] c.s. aangevoerd dat zij door diverse omstandigheden niet in staat was om de huur te betalen. Zo heeft zij te kampen gehad met de gevolgen van de coronapandemie en geluidsoverlastklachten van omwonenden na een verbouwing van het gehuurde in 2019. Na metingen, verricht na de eerste verbouwing in 2019, bleek het gehuurde niet te voldoen aan de geldende geluidsnormen. Hierdoor was [gedaagde sub 1] c.s. genoodzaakt om het gehuurde wederom te verbouwen en van (betere) geluidsisolatie te voorzien. Dit maakte dat [gedaagde sub 1] c.s. onder financiële druk is komen te staan. Daarnaast heeft [gedaagde sub 1] c.s. betoogd dat Heineken zich een onbetrouwbare zakenpartner heeft getoond doordat zij haar op geen enkele wijze tegemoet gekomen is en zij geen coulance heeft getoond zoals in het verleden, terwijl de benodigde geluidsisolatie immers voor risico van Heineken kwam, aldus [gedaagde sub 1] c.s.
4.6.2.
Deze verweren kunnen [gedaagde sub 1] c.s. echter niet baten. Daartoe overweegt de kantonrechter het volgende. De door haar gestelde betalingsonmacht ontslaat [gedaagde sub 1] c.s. niet van haar uit de huurovereenkomst voortvloeiende betalingsverplichtingen. Anders dan
[gedaagde sub 1] c.s. heeft aangevoerd komen de in het kader van de verrichte verbouwingen gemaakte kosten om te voldoen aan de geldende geluidsnormen voor haar rekening en risico. Van belang is artikel 9.1 van de huurovereenkomst. Met het ondertekenen van de huurovereenkomst erkent [gedaagde sub 1] c.s. immers bekend te zijn met het maximaal toegestane brongeluid binnen het gehuurde. En in het licht van artikel 6.6 van de huurovereenkomst moet zij er zelf op toezien dat het gehuurde na de door gewenste aanpassingen blijft voldoen aan de dan geldende voorschriften van (overheids)instanties. Dat [gedaagde sub 1] c.s. bij de verbouwing (in het kader van de door haar gewenste “make over” van het gehuurde met het oog op een andere doelgroep en/of het nieuwe bedrijfsexploitatieconcept van het gehuurde onder de naam “ [.] ”) kennelijk onvoldoende acht op de geldende geluidsnormen heeft geslagen als gevolg waarvan zij meer verbouwingen heeft moeten verrichten en dus extra kosten heeft moeten maken om wel aan de geldende geluidsnormen te voldoen, is een omstandigheid die binnen haar bedrijfsrisicosfeer ligt en niet in die van Heineken. Het beroep van [gedaagde sub 1] c.s. op artikel 7.8 van de huurovereenkomst maakt dit niet anders. Deze bepaling ziet niet op de situatie waarin een huurder zelf het gehuurde gaat verbouwen als gevolg waarvan hij geconfronteerd wordt met meer te maken kosten dan de door hem aanvankelijk beraamde verbouwingskosten.
4.6.3.
Ook het betoog van [gedaagde sub 1] c.s. dat Heineken nogmaals coulance dient te tonen, kan niet worden gevolgd. Al in 2019 waren er aan de zijde van [gedaagde sub 1] c.s. betalingsproblemen. Om te bewerkstelligen dat [gedaagde sub 1] c.s. het gehuurde als café kon blijven exploiteren zijn partijen toen een financieringsovereenkomst aangegaan. Desondanks zijn er later weer betalingsproblemen aan de zijde van [gedaagde sub 1] c.s. ontstaan, betalingsproblemen die voor rekening en risico van [gedaagde sub 1] c.s. komen. Voorts heeft Heineken met [gedaagde sub 1] c.s. tot drie maal toe, zij het steeds tevergeefs, een betalingsregeling getroffen
opdattelkenmale de huurachterstand kon worden ingelopen en de contractuele relatie tussen partijen kon blijven bestaan. Gelet op het voorgaande kan niet worden geoordeeld dat Heineken, mede gezien het sinds 2011 tussen partijen bestaande contractuele samenwerkingsverband, onvoldoende coulance jegens [gedaagde sub 1] c.s. heeft getoond. Voorts is de kantonrechter van oordeel dat van Heineken niet mag worden gevergd dat zij, gegeven de huidige huurachterstand van veertien maanden, [gedaagde sub 1] c.s. nog langer in het genot van het gehuurde laat en de thans door [gedaagde sub 1] c.s. gewenste coulance, namelijk nonbetaling van de lopende huurtermijnen (bij voorkeur voor de komende drie jaar) om haar nieuw bedrijfsexploitatieconcept een kans te geven aan te slaan, toont.
4.6.4.
Over het eerst in deze procedure jegens Heineken gedane beroep van [gedaagde sub 1] c.s. op de zogenaamde Corona-huurprijsvermindering, overweegt de kantonrechter het volgende. Op degene die huurprijsvermindering wil, rust de stelplicht (en de bewijslast) ten aanzien van feiten en/of omstandigheden die tot huurprijsvermindering moeten leiden. Ter verkrijging van huurprijsvermeerdering moet een vordering bij de rechter worden ingediend. Zelfs als in een te voeren bodemprocedure zou blijken dat er ten aanzien van een gedeelte van de maandelijkse huurbetalingsverplichting over (een) bepaalde periode(s) sprake zou zijn van een aan [gedaagde sub 1] c.s. toekomend recht op Corona-huurprijsvermindering, dan nog is de huurachterstand zowel qua tijdsduur (namelijk 14 maanden) als qua hoogte groot. Zie in dit verband ook wat onder 4.11. tot en met 4.13 staat, dat hier als herhaald en ingelast moet worden beschouwd. Voorts is niet gebleken dat de huidige huurachterstand op korte termijn ingelopen kan worden. Het gestelde recht op Corona-huurprijsvermindering legt dus ook onvoldoende gewicht in de schaal om het beroep op de tenzij-bepaling te doen slagen.
4.6.5.
De kantonrechter beseft dat de ontruiming – en een ontbinding van de huurovereenkomst – ertoe leidt dat [gedaagde sub 1] c.s. niet de mogelijke vruchten kan plukken van de “make over” van het gehuurde en van haar nieuw bedrijfsexploitatieconcept alsook dat dit financieel gevolgen heeft voor [gedaagde sub 1] c.s. Het belang van [gedaagde sub 1] c.s. om haar nieuw bedrijfsexploitatieconcept een kans te geven opdat zij haar gemaakte verbouwingskosten en andere investeringen terug kan verdienen weegt echter niet zwaarder dan het belang van Heineken om het verder oplopen van haar bedrijfseconomische verlies een halt toe te roepen en het gehuurde aan een derde te verhuren die wel in staat is aan de maandelijkse huurbetalingsverplichtingen te voldoen.
4.7.
Gezien het voorgaande is naar het oordeel van de kantonrechter voorshands voldoende aannemelijk geworden dat de omvang van de huidige huurachterstand in een te voeren bodemprocedure zal leiden tot ontbinding van de huurovereenkomst. In het kader van dit kort geding wordt daarom vooruitlopend daarop de gevorderde ontruiming van het gehuurde, op een termijn van 14 dagen na betekening van het vonnis, toewijsbaar geacht.
De gevorderde veroordeling tot betaling van de achterstanden
4.8.
Volgens vaste jurisprudentie kunnen geldvorderingen in kort geding worden toegewezen als het bestaan van de vordering in kwestie voldoende aannemelijk is – hetgeen betekent dat met een grote mate van waarschijnlijkheid te verwachten moet zijn dat de bodemrechter haar zal toewijzen –, sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist en in de afweging van de belangen van partijen het restitutierisico betrokken wordt. Geen vereiste voor toewijzing maar algemeen uitgangspunt hierbij is dat met het oog op het restitutierisico, terughoudendheid op zijn plaats is. [4]
4.9.
De kantonrechter volgt [gedaagde sub 1] c.s. niet in haar stelling dat het spoedeisend belang bij deze vordering(en) tot betaling ontbreekt. Het gaat om substantieel bedragen. Net als
[gedaagde sub 1] c.s. heeft ook Heineken een onderneming overeind te houden. Dat het hier om een multinational gaat, maakt dat niet anders. Dat er omstandigheden zijn die mogelijk een onaanvaardbaar restitutierisico opleveren, is niet gebleken.
De huurachterstand
4.10.
Hierboven is vastgesteld dat [gedaagde sub 1] c.s. een aanzienlijke huurachterstand heeft laten ontstaan.
4.11. De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde sub 1] c.s. haar stelling, dat zij
doorCorona-overheidsmaatregelen gedurende bepaalde maanden te maken heeft (gehad) met een flinke omzetteruggang zodat een huurprijsvermindering gerechtvaardigd is, onvoldoende heeft gemotiveerd en onderbouwd. [gedaagde sub 1] c.s. heeft weliswaar als productie 14 berekeningen overgelegd van de huurkortingen over respectievelijk het jaar 2020 en het jaar 2021, waarop zij stelt recht te hebben. Echter, deze berekeningen heeft [gedaagde sub 1] c.s. niet met (financiële) gegevens onderbouwd. Bij deze berekeningen heeft [gedaagde sub 1] c.s. bovendien geen onderscheid gemaakt tussen periodes waarin het gehuurde
vanwegebestuursdwang en verbouwingen niet geëxploiteerd kon worden en periodes waarin het gehuurde vanwege
secde Corona-overheidsmaatregelen niet dan wel beperkt geëxploiteerd kon worden. Immers, omzetderving dat sec
het gevolg is vanvorenbedoelde Corona-overheidsmaatregelen biedt grondslag voor Corona-huurprijsvermindering. Voor zover [gedaagde sub 1] c.s. over bepaalde periodes in 2020 en 2021 geen inkomsten heeft kunnen genereren vanwege sec deze Corona-overheidsmaatregelen dan had zij dit moeten specificeren en onderbouwen. Dit heeft zij echter nagelaten.
4.12.
Niet in geschil is dat [gedaagde sub 1] c.s. contractueel een huurprijs verschuldigd is die gelijk is aan de huurprijs die Heineken met de eigenaar van het gehuurde is overeengekomen. Niet gesteld en gebleken is dat partijen de afspraak hebben gemaakt dat ingeval Heineken in haar contractuele relatie met de eigenaar haar recht op (Corona-)huurprijsvermindering kan effectueren zij die vermindering zal doorvoeren in haar rechtsrelatie met [gedaagde sub 1] c.s. Daarom kunnen de door Heineken verkregen Coronahuurprijsverminderingen [gedaagde sub 1] c.s. niet baten en dus ook niet leiden tot vermindering van haar huurachterstand.
4.13.
Gelet op het voorgaande kan thans niet worden geoordeeld dat voldoende aannemelijk is dat in een bodemprocedure een vordering van [gedaagde sub 1] c.s. tot Corona-huurprijsvermindering zal worden toegewezen.
4.14.
De enkele stelling van [gedaagde sub 1] c.s. dat niet duidelijk is wat [gedaagde sub 1] c.s. aan huurpenningen nog aan Heineken verschuldigd is, is voor de kantonrechter geen reden om niet uit te gaan van de door Heineken opgegeven huurachterstand. Daartoe overweegt de kantonrechter het volgende. Niet in geschil is dat [gedaagde sub 1] c.s. over bepaalde maanden geen of (wat betreft de maanden februari 2021, januari 2023 en februari 2023) niet de volledige huurpenningen heeft betaald. Weliswaar kan [gedaagde sub 1] c.s. de door haar verschuldigde huurpenningen verrekenen met vorderingen inzake bonuskortingen waarop [gedaagde sub 1] c.s. aanspraak jegens Heineken kan maken ingeval zij aan bepaalde voorwaarden inzake de drankafname voldoet. Echter, het ligt op de weg van [gedaagde sub 1] c.s. die een beroep doet op verrekening, zijnde een vorm van betaling, om haar impliciet ingenomen stelling dat zij een deel van de huurachterstand kan verrekenen met andere bonuskortingen (dan de reeds door Heineken in de berekening van de huurachterstand betrokken kortingen) te motiveren en te onderbouwen. Zo lag het op haar weg om te concretiseren en te onderbouwen dat zij vanwege de afname van een bepaalde hoeveelheid drank recht heeft op een bonuskorting van een bepaalde omvang en dat die korting
ookin mindering strekt op de huurachterstand. Dit alles heeft [gedaagde sub 1] c.s. echter niet gedaan. Daarom heeft zij onvoldoende gesteld om de opgave van Heineken over de huurachterstand in twijfel te trekken.
4.15.
Gelet op het voorgaande is het door Heineken gevorderde bedrag van (€ 94.012,62 [5] - € 8.745,03 (restant drankrekening; zie onder 4.16.) - € 5.615,68 [6] (niet afgeloste 2e termijnbedrag in het kader van de financieringsovereenkomst ) =) € 79.651,91 inclusief btw aan huurachterstand toewijsbaar. Hierbij heeft de kantonrechter in aanmerking genomen dat Heineken, gezien het gewijzigde petitum in samenhang met haar productie 9, de door [gedaagde sub 1] c.s. betaalde waarborgsom van € 15.600,00 kennelijk wel met de tot en met juli 2023 berekende huurachterstand van € 95.251,91 heeft verrekend.
De drankenleveranties
4.16.
Tegen het gevorderde bedrag van (€ 8.780,95 - € 35,92 =) € 8.745,03 inclusief btw aan achterstallige betalingen met betrekking tot leveringen van drank die reeds hebben plaatsgevonden, heeft [gedaagde sub 1] c.s. qua omvang en verschuldigdheid geen verweer gevoerd. De kantonrechter wijst dit bedrag toe.
De financieringsovereenkomst
4.17.
Naast de gevorderde huurachterstand en achterstallige betalingen met betrekking tot drankenleveranties heeft Heineken ook gesteld dat nog een betalingsachterstand bestaat vanwege het niet nakomen van verplichtingen uit de financieringsovereenkomst die is gesloten op 24 juli 2019. Heineken heeft met toepassing van artikel 5.2, onder het 1e bulletpoint, van die overeenkomst deze overeenkomst beëindigd, omdat [gedaagde sub 1] c.s. haar verplichtingen jegens Heineken niet nakomt. Hierdoor is het krachtens de financieringsovereenkomst verschuldigde saldo opeisbaar geworden. Weliswaar voert [gedaagde sub 1] c.s. dat zij alle bepalingen uit de financieringsovereenkomst is nagekomen, maar dit is onjuist gebleken. In artikel 3.1. sub b van de financieringsovereenkomst is een drankenafnameplicht bij Heineken of een door haar aan te wijzen derde overeengekomen. Niet is in geschil dat [gedaagde sub 1] c.s. op een gegeven moment drank bij horeca groothandel [onderneming 2] is gaan afnemen, niet zijnde een door Heineken aangewezen derde. Naar het oordeel van de kantonrechter is deze afname bij [onderneming 2] als zodanig in strijd met de financieringsovereenkomst en dus reden waarom Heineken gerechtigd is de financieringsovereenkomst te beëindigen. Dat Heineken gestopt is met het leveren van drank aan [gedaagde sub 1] c.s. omdat dat [gedaagde sub 1] c.s. de openstaande bedragen voor reeds plaatsgevonden leveringen niet aan Heineken heeft betaald doet daar niet aan af. Daartoe was Heineken immers gerechtigd en ligt dus in de risicosfeer van [gedaagde sub 1] c.s. Overigens is het de keuze van [gedaagde sub 1] c.s. zelf geweest om de achterstallige drankrekening van Heineken niet te betalen om vervolgens wel drank bij [onderneming 2] af te nemen. Zonder nadere motivering, die ontbreekt, valt niet in te zien waarom [gedaagde sub 1] c.s. Heineken niet had kunnen bewegen om weer tot levering van drank over te gaan door achterstallige dankrekeningen te betalen.
Het resterende bedrag dat [gedaagde sub 1] c.s. aan Heineken in het kader van de financieringsovereenkomst terug moet betalen, is door het niet nakomen van de drankenafnameverplichting en de beëindiging van de financieringsovereenkomst opeisbaar geworden en dient volgens artikel 5.2. binnen zeven dagen na beëindiging van de financieringsovereenkomst te zijn betaald. Een ingebrekestelling is niet vereist.
4.18.
De kantonrechter stelt gezien het gewijzigde petitum in samenhang met productie 9 van Heineken vast, dat Heineken in deze procedure veroordeling van [gedaagde sub 1] c.s. tot betaling van het niet afgeloste 2e termijnbedrag van € 5. 615,68 vordert.
4.19.
Afgesproken was dat [gedaagde sub 1] c.s. per jaar een termijnbedrag van € 5.615,68 zou betalen. Voor het eerst op 1 januari 2020 en daarna op 1 januari van ieder jaar. Dit is bepaald in artikel 2.1. van de financieringsovereenkomst. Vervolgens is in artikel 2.2 bepaald dat Heineken ieder jaar op de hiervoor genoemde datum vaststelt wat [gedaagde sub 1] c.s. op grond van kortingsafspraken eventueel heeft te vorderen. Het kortingsbedrag dient Heineken dan te verrekenen met het overeengekomen termijnbedrag van € 5.615,68. Op 4 februari 2021 wordt door Heineken vastgesteld dat door [gedaagde sub 1] c.s. een bedrag van € 5.615,68 verschuldigd is. Kennelijk is het termijnbedrag dat [gedaagde sub 1] c.s. op 1 januari 2021 aan Heineken moest terugbetalen niet verrekend met een korting omdat in het jaar 2020 geen extra drank was afgenomen. [gedaagde sub 1] c.s. heeft aangevoerd dat zij wel een korting heeft gegenereerd, maar zij verzuimt haar verweer op dit punt te onderbouwen met stukken waaruit dit voldoende kan worden afgeleid, althans die haar verweer op dit punt voldoende aannemelijk maken. Het verweer op dit punt wordt dus verworpen. Het door Heineken gevorderde bedrag met betrekking tot de financieringsovereenkomst is dus toewijsbaar.
Nakoming – toerekenbaarheid en eigen schuld
4.20.
De vorderingen tot veroordeling van [gedaagde sub 1] c.s. tot betaling van verschillende bedragen zijn vorderingen tot veroordeling van [gedaagde sub 1] c.s. tot
nakoming. Voor het toewijzen van die vorderingen is anders dan [gedaagde sub 1] c.s. lijkt te betogen, niet nodig dat aan de zijde van [gedaagde sub 1] c.s. sprake is van toerekenbaarheid dan wel dat aan de zijde van Heineken sprake is van “eigen schuld”.
Het te betalen bedrag
4.21.
De conclusie is dat [gedaagde sub 1] c.s. het door Heineken gevorderde bedrag van € 94.012.62 inclusief btw aan Heineken dient te betalen. Dit bedrag bestaat uit:
- tot en met juli 2023 berekende huurachterstand € 79.651,91
- achterstallige drankrekening € 8.745,03
- 2 e termijnbedrag inzake de financieringsovereenkomst
€ 5.615,68
Totaal € 94.012,62
De rente
4.22.
Tegen de gevorderde rente als zodanig heeft [gedaagde sub 1] c.s. geen verweer gevoerd en is toewijsbaar zoals onder de beslissing is vermeld.
De huurtermijnen tot aan ontruiming
4.23.
De vordering van Heineken om [gedaagde sub 1] c.s. te veroordelen tot betaling van de (toekomstige) huurtermijnen tot aan het moment van ontruiming van het gehuurde, wordt afgewezen. Bij dit gedeelte van de vordering heeft [gedaagde sub 1] c.s. in deze kort gedingprocedure immers onvoldoende belang omdat dit een contractuele verplichting betreft en de overeenkomst in deze procedure niet wordt ontbonden en ook in deze procedure niet kan worden ontbonden. Een ontbinding heeft immers een constitutief karakter.
De buitengerechtelijke incassokosten
4.24.
Heineken maakt aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Nu voldoende is gesteld en gebleken dat het gaat om verrichtingen die meeromvattend zijn dan de verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling een vergoeding toekent, is ook de vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten toewijsbaar.
De proceskosten
4.25.
[gedaagde sub 1] c.s. wordt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van de procedure. Dit betekent dat [gedaagde sub 1] c.s. haar eigen proceskosten moet dragen en de proceskosten van Heineken aan haar moet betalen. De proceskosten van Heineken worden tot vandaag begroot op:
- dagvaarding € 134,38
- griffierecht € 1.384,00
- salaris gemachtigde €
793,00
Totaal € 2.311,38
4.26.
De door Heineken gevorderde nakosten zijn toewijsbaar als na te melden.
4.27.
De gevorderde wettelijke rente over de door Heineken gevorderde proces- en nakosten wordt toegewezen met inachtneming van de hierna te bepalen termijn.
Hoofdelijkheid veroordeling
4.28.
De veroordeling tot betalingen wordt, zoals gevorderd, hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat van iedere veroordeelde kan worden verlangd dat hij of zij aan de veroordelingen tot betalingen voldoet. Als de één aan (een deel van) die veroordelingen voldoet, hoeft de ander niet meer aan dat (deel van) die veroordelingen te voldoen.
Uitvoerbaar bij voorraad
4.29.
Heineken heeft gevorderd het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Daartegen is [gedaagde sub 1] c.s. niet opgekomen. Evenmin zijn feiten en/of omstandigheden gebleken die deze vordering in de weg staan. Gezien de hiervoor gemaakte belangenafweging in het kader van de gevorderde ontruiming vooruitlopend op de ontbinding, wegen de belangen van [gedaagde sub 1] c.s. om de uitkomst van een eventueel hoger beroep af te wachten niet zwaarder dan de belangen van Heineken om direct over te kunnen gaan tot uitvoering van het vonnis. Op grond van het bepaalde in artikel 233, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt die vordering toegewezen. Dit betekent dat [gedaagde sub 1] c.s. moet voldoen aan de veroordelingen en dat Heineken het vonnis ten uitvoer kan leggen, ongeacht of hiertegen hoger beroep wordt ingesteld.

5.De beslissing

De kantonrechter:
geeft, recht doende in kort geding, de volgende onmiddellijke voorzieningen:
5.1.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. om het gehuurde aan de [adres] te ( [postcode] ) [plaats] binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis met al het hare en de haren te ontruimen en, met achterlating van wat Heineken toebehoort, onder afgifte van de sleutels en onder achterlating van dat wat van Heineken is, ter algehele en vrije beschikking van Heineken te stellen;
5.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. hoofdelijk om aan Heineken te betalen € 94.012.62, te vermeerderen met:
  • de contractuele rente van één procent per maand over € 79.651,91 vanaf de opvolgende vervaldata van de huurachterstand tot de dag der algehele voldoening van voormeld bedrag,
  • de wettelijke handelsrente over € 8.745,03 met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving tot de dag der algehele voldoening van voormeld bedrag;
  • de wettelijke handelsrente over € 5.615,68 met ingang van de achtste dag na 5 juli 2023 tot de dag der algehele voldoening van voormeld bedrag;
5.3.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. hoofdelijk om te betalen aan Heineken een bedrag van € 1.715,13 aan buitengerechtelijke incassokosten;
5.4.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. hoofdelijk in de kosten; zij moet de proceskosten van Heineken aan haar betalen, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 2.311,38, vermeerderd met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.5.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. hoofdelijk, onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door Heineken volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op
:
 € 132,00 € 132,00 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving tot de voldoening,
 € 132,00 te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de voldoening;
5.6.
verklaart dit vonnis wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.7. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Ramsaroep, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 21 juli 2023.
BIJLAGE
(* De gegevens in de kolommen onder Account zijn ivm anonimiseren verwijderd)

Voetnoten

1.Zie achtereenvolgend:
2.Zie voor de opbouw van dit totaalbedrag de bijlage bij dit vonnis, zijnde productie 9 van Heineken.
3.Zie artikel 6:265 BW.
4.Zie de conclusie van A-G mr. L. Timmerman (ECLI:NL:PHR:2019:261) voor het arrest van de Hoge Raad van 8 december 2019 (ECLI:NL:HR:2019:508).
5.Zie in dit kader productie 9 van Heineken, waarin dit totaalbedrag staat.
6.Zie onder 4.18. en dit bedrag van € 5.615,68 in productie 9 van Heineken.