ECLI:NL:RBMNE:2023:4046

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 augustus 2023
Publicatiedatum
2 augustus 2023
Zaaknummer
UTR 23/2757 en UTR 23/2938
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een verzoek om voorlopige voorziening inzake urgentie voor woonruimte op medische gronden

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 3 augustus 2023, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van eiseres beoordeeld. Eiseres had een aanvraag voor urgentie voor woonruimte ingediend, die door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht was afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelt dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom bepaalde algemene voorwaarden voor urgentiegronden niet gelden voor medische gronden. Eiseres, die recentelijk is verhuisd en kampt met ernstige medische problemen, heeft een verzoek om urgentie ingediend, maar het college stelde dat zij niet voldeed aan de voorwaarden van de Huisvestingsverordening. De voorzieningenrechter concludeert dat het college een medisch onderzoek had moeten verrichten en dat de afwijzing van de aanvraag onvoldoende gemotiveerd was. Het beroep van eiseres wordt gegrond verklaard, het bestreden besluit wordt vernietigd en het college wordt opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Tevens wordt het college veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.511,-. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt afgewezen, omdat de uitspraak op het beroep is gedaan.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 23/2757 en UTR 23/2938
uitspraak van de voorzieningenrechter van 3 augustus 2023 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats 1] , eiseres

(gemachtigde: mr. F. Mahboub),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [gemeente] , het college

(gemachtigde: M.W.A. Notenboom).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag. Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist hij ook op het beroep van eiseres daartegen. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht maakt dat mogelijk.
1.1.
Eiseres heeft een verzoek om urgentie voor woonruimte gedaan. Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 22 december 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 12 juni 2023 op het bezwaar van eiseres is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Daarnaast heeft zij een voorlopige voorziening ingediend.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 27 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, als tolk S.M. Razaghi, mr. D. Razaie als waarnemer van de gemachtigde van eiseres, en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Inleiding
2. Eiseres is op 10 september 2022 van [plaats 2] naar [plaats 1] verhuisd. Haar vriend bij wie zij in [plaats 2] verbleef overleed in maart 2022 en eiseres had geen sociaal netwerk in [plaats 2] . Dit had zij wel in [plaats 1] . Zij is in [plaats 1] bij vrienden gaan wonen. In december 2022 is bij haar een tumor in haar hoofd geconstateerd. Zij is geopereerd en haar tumor is verwijderd. Zij is hiervoor nog onder controle. Bij de operatie is echter een zenuw geraakt, waardoor zij haar voet niet meer goed kan bewegen. Ook is er door de tumor krachtsverlies in beide benen opgetreden en kan zij zich niet zonder begeleiding voortbewegen. Eiseres verblijft nu bij vrienden maar zij kunnen die zorg niet meer opbrengen. Bij mail van 28 juni 2023 hebben haar vrienden aangegeven dat eiseres uiterlijk 31 juli 2023 de woning moet verlaten. Als eiseres een eigen woning heeft, kan zij hulp van Thuiszorg inroepen. Bovendien kan zij dan ook haar partner laten overkomen die nu in Iran woont.
Bestreden besluit
3. Het college heeft de aanvraag om urgentie afgewezen. Eiseres voldoet niet aan de algemene voorwaarden zoals genoemd in artikel 2.5.1, tweede lid, van de Huisvestingsverordening Regio Utrecht 2019, Gemeente Utrecht (Huisvestingsverordening). Eiseres is geen ingezetene omdat zij zich pas op 10 september 2022 heeft ingeschreven in de gemeente Utrecht en daarom op de datum van aanvraag nog geen jaar ingeschreven stond. Daarnaast beschikt zij niet over zelfstandige woonruimte omdat zij bij vrienden verblijft. Het college vindt het gerechtvaardigd om als voorwaarde te stellen dat iemand minstens een jaar ingeschreven moet staan. Anders zou dat tot gevolg hebben dat reguliere woningzoekenden nog langer moeten wachten op een woning. Ook is het van belang om de verdeling van woningen zo efficiënt mogelijk te organiseren. Dat betekent dat een woningzoekende afkomstig van een andere gemeente, op die andere gemeente aangewezen is voor een oplossing van zijn of haar woonprobleem. Het college ziet geen aanleiding de hardheidsclausule toe te passen. Dit doet het college alleen bij levensbedreigende situaties. Eiseres heeft in september 2022 zelf haar woonruimte in [plaats 2] opgegeven om bij vrienden in [plaats 1] te gaan wonen, terwijl toen voor haar al duidelijk moest zijn geweest dat een zelfstandige woning in [plaats 1] vinden zeer moeilijk is. Het college begrijpt dat de tumor die in december 2022 is geconstateerd de situatie heeft veranderd. Er is echter geen sprake van een levensbedreigende situatie.
Onderscheid in toepassing algemene voorwaarden
4. Eiseres betoogt dat het college ten onrechte niet is ingegaan op haar argument dat het onderscheid tussen urgentie op maatschappelijke, volkshuisvestelijke en mantelzorggronden enerzijds en medische gronden anderzijds niet gerechtvaardigd is. Bij de eerste groep kan wel worden afgeweken van de algemene voorwaarden zoals die aan eiseres worden tegengeworpen, maar bij de tweede groep niet. Hier heeft het college in het besluit geen motivering voor gegeven. Het besluit is daarom onvoldoende gemotiveerd.
5. In artikel 2.5.1, tweede lid, van de Huisvestingsverordening staat een aantal algemene voorwaarden genoemd waar een aanvrager aan moet voldoen wil hij in aanmerking komen voor urgentie. Niet ter discussie staat dat eiseres niet aan de voorwaarden voldoet dat zij ingezetene is van de gemeente [plaats 1] (a) en dat zij niet over een zelfstandige woonruimte in de woningmarktregio beschikt (b). In het derde lid staan urgentiegronden genoemd waarbij niet aan (alle) algemene voorwaarden hoeft te worden voldaan. Dit zijn, voor zover voor deze zaak van belang, de volgende gronden:
  • Bij een urgentie op maatschappelijke gronden, een indicatie voor statushouders of een indicatie voor een gedupeerde aanbodsysteem zijn de algemene voorwaarden niet van toepassing.
  • Bij een urgentie om mantelzorg zijn de voorwaarden onder a en b niet van toepassing. De aanvrager dient wel te beschikken over zelfstandige woonruimte.
6. De voorzieningenrechter is het met eiser eens dat het college in het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de algemene voorwaarden voor bepaalde urgentiegronden niet gelden, maar voor bijvoorbeeld medische gronden wel. Het college heeft er in het besluit op gewezen dat de essentie van de Huisvestingsverordening is om te zorgen dat schaarse woonruimte zo efficiënt en eerlijk mogelijk wordt verdeeld en dat als bepaalde algemene voorwaarden niet zouden gelden, dit tot gevolg zou hebben dat reguliere woningzoekenden nog langer zouden moeten wachten op een woning. Daarmee heeft het college echter niet uitgelegd waarom de keus is gemaakt om die algemene voorwaarden bij bepaalde urgentiegronden niet tegen te werpen. De beroepsgrond slaagt.
7. Het beroep is om die reden gegrond en de voorzieningenrechter vernietigt het bestreden besluit. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen in stand te laten vanwege de motivering die het college op zitting heeft gegeven. De gemachtigde van het college heeft toegelicht dat de algemene voorwaarden niet gelden voor mensen die in een maatschappelijke instelling zitten, omdat zij nooit een zelfstandige woning zullen achterlaten en daardoor nooit aan de voorwaarden kunnen voldoen. Daarnaast zullen mantelzorgers nooit een zelfstandige woning in de regio achterlaten, aldus het college. Hiermee heeft het college echter niet voor alle uitzonderingscategorieën een uitleg gegeven. Bovendien heeft het college voor mensen die in een maatschappelijke instelling zitten alleen uitgelegd waarom voorwaarde b, het beschikken over een zelfstandige woonruimte, niet geldt en geen uitleg gegeven over de andere voorwaarden. Deze motivering acht de voorzieningenrechter daarom nog steeds onvoldoende.
Hardheidsclausule
8. Eiseres voert daarnaast aan dat het college de hardheidsclausule had moeten toepassen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft niet geoordeeld dat sprake moet zijn van een levensbedreigende situatie, maar dat er een zeer incidenteel noodgeval moet zijn. [1] Dat is hier het geval. Bovendien stelt de Afdeling slechts dat het beleid van het college op dit punt ‘niet onredelijk’ is. Dit biedt ruimte om de hardheidsclausule in het geval van eiseres toe te passen. Haar dreigende dakloosheid in samenhang met haar zeer fragiele en precaire medische situatie alsmede haar zorg- en hulpbehoevendheid maken dat de situatie van eiseres zich van veel andere gevallen onderscheidt. Dat eiseres korter dan twaalf maanden geleden haar woning in [plaats 2] heeft opgegeven en naar [plaats 1] is verhuisd doet hier niet aan af nu dit geen rol speelt bij het antwoord op de vraag of op dit moment sprake is van een zeer incidenteel noodgeval. Op zitting heeft eiseres hier nog aan toegevoegd dat het college voor een goede beoordeling van de vraag of de hardheidsclausule moet worden toegepast een medisch onderzoek had moeten verrichten. Het college heeft recent ook contact met de gemachtigde van eiseres opgenomen om dit in gang te zetten.
9. Het college is op grond van artikel 5.1 van de Huisvestingsverordening bevoegd om af te wijken van de Huisvestingsverordening. Dit is mogelijk in uitzonderlijke gevallen waarin de toepassing van een regel in de Huisvestingsverordening tot een bijzondere hardheid leidt. Bij het toepassen van deze hardheidsclausule komt het college beleidsruimte toe. De toepassing van deze bevoegdheid wordt door de voorzieningenrechter terughoudend getoetst. Het college voert beleid dat erop neer komt dat de hardheidsclausule alleen wordt toegepast in zeer uitzonderlijke noodsituaties, waarbij gedacht moet worden aan levensbedreigende of daarmee vergelijkbare situaties. De Afdeling heeft dit beleid niet onredelijk gevonden. [2]
10. Het college heeft op zitting toegelicht dat zij inderdaad contact met de gemachtigde heeft opgenomen om een medisch onderzoek voor eiseres in te plannen. Dit naar aanleiding van de mail die in beroep is overgelegd, waarin de vriendin van eiseres verklaart dat eiseres uiterlijk 31 juli 2023 de woning moet verlaten. Omdat er hierdoor een concrete dreiging van dakloosheid is, maakt dit de situatie anders en moet een medisch onderzoek worden verricht, aldus het college. Ook gaat het college onderzoeken of er nog andere mogelijkheden zijn waarop eiseres in haar huisvestingsproblemen kan voorzien. Omdat er op het moment van het bestreden besluit nog geen concrete dreiging van dakloosheid was, bestond volgens het college toen geen noodzaak om medisch onderzoek te verrichten.
11. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college hiermee onvoldoende heeft gemotiveerd waarom zij nu wel een noodzaak ziet tot het verrichten van medisch onderzoek, maar ten tijde van het bestreden besluit niet. Ook ten tijde van het bestreden besluit was immers al duidelijk dat eiseres over niet al te lange tijd de woning zou moeten verlaten omdat haar vrienden de zorg niet meer kunnen opbrengen. Het enige wat ontbrak was een concrete datum. Daar komt bij dat het college bij de motivering van het standpunt om de hardheidsclausule niet toe te passen in het besluit niet kenbaar heeft meegewogen dat eiseres op dit moment een dak boven haar hoofd heeft, en dat niet vaststaat dat zij die woning binnenkort zou moeten verlaten. Het college heeft slechts meegewogen dat eiseres er zelf voor heeft gekozen naar [plaats 1] te verhuizen, dat zij hulpbehoevend is, dat haar vrienden de zorg niet meer kunnen opbrengen en dat niet is gebleken dat er sprake is van een levensbedreigende situatie. Bovendien is de voorzieningenrechter van oordeel dat gezien het belang van de medische situatie voor de beoordeling van de hardheidsclausule, het college een medisch onderzoek had moeten laten verrichten. [3] Het besluit bevat daarom een zorgvuldigheidsgebrek. Ook deze beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is gegrond. Het college heeft onvoldoende gemotiveerd waarom bij bepaalde urgentiegronden wel algemene voorwaarden worden tegengeworpen en bij andere niet. Daarnaast had het college een medisch onderzoek moeten verrichten in het kader van de beoordeling van de hardheidsclausule. De voorzieningenrechter vernietigt het bestreden besluit. Zij ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen in stand te laten vanwege hetgeen gemotiveerd onder 7 en omdat het college eerst een medisch onderzoek moet verrichten voordat een zorgvuldig besluit kan worden genomen. Verder ziet de voorzieningenrechter geen reden om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Het college zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De voorzieningenrechter stelt hiervoor een termijn van zes weken.
13. De voorzieningenrechter veroordeelt het college in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.511,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1). Ook moet het college het griffierecht vergoeden.
14. Omdat op het beroep is beslist, is het treffen van een voorlopige voorziening niet meer nodig. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 12 juni 2023;
  • draagt het college op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.511,-.
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van 2 x € 184,- aan eiseres te vergoeden.
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. L. Ruizendaal-van der Veen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Afdeling 18 februari 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:493).
2.Afdeling 18 februari 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:493).
3.Zie in dit kader bijvoorbeeld Afdeling 10 augustus 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:2308).