ECLI:NL:RBMNE:2023:3886

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 juli 2023
Publicatiedatum
26 juli 2023
Zaaknummer
UTR 22/5921
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar tegen grondtransacties door gemeente

In deze zaak heeft eiser op 31 maart 2022 bezwaar gemaakt tegen alle door de gemeente gedane grondtransacties gedurende de zes weken voorafgaande aan de dagtekening van het bezwaarschrift. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente heeft op 28 november 2022 het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft in deze uitspraak geoordeeld dat het beroep kennelijk ongegrond is en heeft de zaak zonder zitting behandeld, zoals mogelijk is op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank heeft overwogen dat het aan- en verkopen van gronden door de gemeente niet is gebaseerd op een publiekrechtelijke grondslag, maar op een privaatrechtelijke. Dit betekent dat er geen sprake is van een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb, waardoor het bezwaar van eiser kennelijk niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het college terecht heeft besloten om eiser niet te horen, omdat het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk was.

De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, en is openbaar uitgesproken op 26 juli 2023.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/5921

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 juli 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [gemeente], verweerder.

Inleiding

Op 31 maart 2022 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen alle door de gemeente [gemeente] gedane grondtransacties gedurende de zes weken voorafgaande aan dagtekening van het bezwaarschrift.
Bij besluit van 28 november 2022 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en heeft dit nadien aangevuld.
In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van het college van 28 november 2022.
Omdat het beroep kennelijk ongegrond is, doet de rechtbank uitspraak zonder de zaak op een zitting te behandelen. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Overwegingen

6. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
7. Eiser heeft op 31 maart 2022 bezwaar gemaakt tegen alle door de gemeente gedane grondtransacties gedurende de zes weken voorafgaande aan dagtekening van het bezwaarschrift. In zijn bezwaar geeft eiser aan dat hij graag wil worden gehoord. Het college heeft het bezwaar van eiser voorgelegd aan de commissie bezwaarschriften. De commissie heeft geadviseerd het bezwaarschrift van eiser kennelijk niet-ontvankelijk te verklaren. Volgens de commissie is het doen van grondtransacties geen besluit waar bezwaar tegen kan worden gemaakt. Het college neemt het advies van de commissie over en heeft het bezwaar daarom kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Omdat het bezwaar volgens het college kennelijk niet-ontvankelijk is, heeft het college eiser niet gehoord.
8. Artikel 7:3 van de Awb bepaalt dat van het horen van een belanghebbende kan worden afgezien indien – voor zover hier van belang – het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is. Als een adviescommissie is ingesteld, beslist de commissie over – onder meer – de toepassing van artikel 7:3 van de Awb. [1] Een bezwaar is kennelijk niet-ontvankelijk als er geen sprake is van een besluit. De rechtbank dient dus de vraag te beantwoorden of het doen van grondtransacties een besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
9. Op grond van artikel 1:3 van de Awb is er pas sprake van een (appellabel) besluit als er een schriftelijke beslissing is genomen door een bestuursorgaan die een publiekrechtelijke rechtshandeling inhoudt. Een rechtshandeling is publiekrechtelijk, als het bestuursorgaan de bevoegdheid daartoe ontleent aan een speciaal voor het openbaar bestuur bij of krachtens de wet geschapen publiekrechtelijke grondslag. De rechtbank stelt vast dat het aan- en verkopen van gronden door de gemeente, waar het in deze zaak om gaat, niet is gebaseerd op een publiekrechtelijk maar op een privaatrechtelijke grondslag.
10. Uit rechtspraak van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State (RvS) volgt dat in sommige situaties, ondanks het ontbreken van een publiekrechtelijke wettelijke grondslag, toch sprake kan zijn van een publiekrechtelijke rechtshandeling. [2] Een bevoegdheid die haar basis vindt in het private recht, kan alsnog als publiekrechtelijk worden beschouwd, als deze bevoegdheid wordt gehanteerd in het kader van een aan het bestuursorgaan opgedragen publiekrechtelijke taak. De volgende vraag die voorligt is dus of het college het aan- of verkopen van de gronden met gemeenschapsgeld, heeft gedaan in het kader van een aan het college opgedragen publieke taak.
11. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. Het aan- of verkopen van gronden kan niet als een zodanige taak worden gezien. Dat de gemeente daar gemeenschapsgeld voor gebruikt, maakt dat niet anders. Het aanwenden van gemeenschapsgeld is immers inherent aan het functioneren van gemeenten in Nederland.
12. Dit betekent dat het college het bezwaar naar het oordeel van de rechtbank terecht kennelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard. Daarom hoefde het college eiser in bezwaar ook niet te horen. Wat eiser heeft aangevoerd is geen reden om hier anders over te denken.
13. Het beroep van eiser tegen het bestreden besluit is kennelijk ongegrond. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van mr. B.M.M. Tijink, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit is terug te vinden in artikel 7:13 lid 4 van de Awb.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de RvS van 9 januari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BY7987.