ECLI:NL:RBMNE:2023:3750

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 juli 2023
Publicatiedatum
24 juli 2023
Zaaknummer
C-16-555571 - FO RK 23-479 (bodem) C-16-555573 - FO RK 23-480 (provisionele voorziening)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om ruimere omgangsregeling tussen donor en moeders na donorovereenkomst

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 20 juli 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een man, die als donor heeft gefungeerd, en twee moeders die samen een kind hebben gekregen. De man verzocht om een ruimere omgangsregeling met het kind dan in de eerder opgestelde donorovereenkomst was vastgelegd. De rechtbank heeft de verzoeken van de man afgewezen en bepaald dat hij eens per twee maanden gedurende drie uur omgang heeft met het kind. De rechtbank oordeelde dat er sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de man en het kind, maar dat de afspraken in de donorovereenkomst de grenzen van de omgangsregeling bepaalden. De rechtbank benadrukte dat de belangen van het kind voorop staan en dat de huidige regeling in het belang van het kind is. De rechtbank heeft ook de mogelijkheid van mediation tussen de partijen besproken, maar de moeders gaven aan daar momenteel niet voor open te staan. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat er snel duidelijkheid is voor alle betrokkenen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer: C/16/555571 / FO RK 23-479 (bodem)
C/16/555573/ FO RK 23-480 (provisionele voorziening)
Omgang
Beschikking van 20 juli 2023
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende in [woonplaats 1] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. J.F.M. van Weegberg,
tegen
[verweerster 1],
[verweerster 2] ,
wonende in [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: [verweerster 1] en [verweerster 2] , tezamen ‘de moeders’,
advocaat mr. K.M. Lans.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft in de bodemprocedure en de provisionele voorziening de volgende stukken ontvangen:
  • het verzoekschrift van de man (met bijlagen), binnengekomen op 14 april 2023;
  • het verweerschrift van de moeders (met bijlagen);
1.2.
De bodemprocedure en de provisionele voorziening zijn gelijktijdig behandeld.
De verzoeken zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van 26 juni 2023. Daarbij waren aanwezig:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de moeders, bijgestaan door hun advocaat.
1.3.
De Raad voor de Kinderbescherming was ook uitgenodigd voor de zitting, maar heeft voorafgaand aan de zitting laten weten dat zij niet aanwezig kunnen zijn vanwege personeelstekort.

2.Waar de procedure over gaat

2.1.
[verweerster 1] en [verweerster 2] zijn met elkaar gehuwd.
2.2.
Nadat de moeders en de man elkaar tijdens een groepsreis in 2016 hadden ontmoet, ontstond er een vriendschap tussen de drie. In april 2018 vroegen de moeders aan de man of hij donor wilde zijn, in verband met hun kinderwens. De man heeft daarop geantwoord dat hij dolgraag de donor/papa wil zijn van hun kind(eren). Daarna zijn partijen met elkaar in overleg gegaan over de vraag, hoe een en ander formeel vormgegeven moest worden.
2.3.
Op 11 oktober 2018 hebben de man en de moeders een donorovereenkomst getekend. Deze overeenkomst hebben zij vast laten leggen door een notaris. In deze donorovereenkomst zijn partijen voor zover hier van belang het navolgende overeengekomen:
“Artikel 4
1. Partijen verklaren dat het hun uitdrukkelijke bedoeling is dat er geen familierechterlijke betrekking zal ontstaan tussen de donor en het kind.
2. Partijen verklaren dat het hun uitdrukkelijke bedoeling is er ook geen andere juridische banden ontstaan tussen de donor en het kind, zodat er geen rechten en geen plichten van de donor ontstaan uit hoofde van ouderschap of gezag. De donor heeft wel recht op een bezoekregeling, zoals hierna in artikel 5 is omschreven.
3. De donor verklaart dat hij op geen enkele wijze aanspraak zal maken op ouderschap, gezag of soortgelijke rechten (anders dan die zijn overeengekomen in dit contract), ook niet als die rechten hem op grond van huidige of toekomstige (Nederlandse en/of Europese) wet- en regelgeving of jurisprudentie wel zouden toekomen.(…)”
Artikel 51. Partijen verklaren dat zij de identiteit van de donor aan derden bekend mogen maken.
2. De donor en de wensouders zijn met elkaar bevriend en hebben uit dien hoofde contact met elkaar. Naar verwachting zal de donor daardoor regelmatig contact met het kind hebben.
3. Daarnaast verklaren partijen dat het hun bedoeling is dat de donor van meet af aan contact met het kind zal hebben, zodat het kind en donor beiden de kans krijgen om elkaar te leren kennen.De intensiteit en de vorm van dit contact zal in onderling overleg door partijen worden bepaald, mede afhankelijk van de ontwikkeling en van ieders wensen.De belangen van het kind worden in dit kader door de wensouders beoordeeld en behartigd. Aan deze partij bedoeling kan de donor derhalve ‘in het belang van het kind’ geen rechten ontlenen.In zijn eigen belang heeft de donor het recht om het kind minimaal eens per twee maanden gedurende drie aansluitende uren te bezoeken.4. Partijen verklaren dat het contact tussen de donor en het kind slechts op vriendschappelijke basis zal plaatsvinden en nimmer zal leiden tot rechten of verplichtingen van de donor ten aanzien van het kind, anders dan gemeld bezoekrecht van de donor.Het contact tussen de donor en het kind zal dus op geen enkele wijze van invloed zijn op het geldigheid van deze overeenkomst en het zal derhalve geen verandering brengen in de afspraken tussen partijen zoals die in deze overeenkomst zijn vastgelegd, ongeacht de intensiteit van het contact.
5. Zolang het kind de leeftijd van zestien jaar nog niet heeft bereikt, zal er – afgezien van het bezoekrecht – slechts contact kunnen zijn tussen de donor en het kind, indien en voor zover de donor en de wensouders daarmee allen instemmen.
(…)
Artikel 8
1. Partijen verklaren dat zij ermee bekend zijn dat contractuele regelingen van afstammingsrechtelijke, gezagsrechtelijke en omgangsrechtelijke aard onder omstandigheden en/of in het belang van het kind geheel of gedeeltelijk nietig of vernietigbaar kunnen worden verklaard. Partijen verklaren zich daarvan bewust te zijn en aanvaarden de daaruit voortvloeiende risico’s. Partijen verklaren bovenstaande afspraken en verklaringen in deze overeenkomst te willen vastleggen, zodat hun intenties vaststaan.
(…)
2.4.
De man heeft sperma gedoneerd aan [verweerster 1] en zij is zwanger geraakt van de hierna vermelde [minderjarige (voornaam)] .
2.5.
Op [geboortedatum] 2021 is uit [verweerster 1] de minderjarige
[minderjarige]geboren.
2.6.
[verweerster 2] heeft [minderjarige (voornaam)] erkend. De moeders hebben samen het gezag over [minderjarige (voornaam)] .
2.7.
In de eerste zes maanden na de geboorte van [minderjarige (voornaam)] heeft de man haar circa tien keer gezien. Daarna zag de man haar tussen eind februari en september 2022 twee keer per maand, te weten één keer per maand gedurende drie uur bij de moeders thuis en één keer per maand een hele dag van 9.00 uur tot 18.00 uur, ook in zijn huis in [plaats] . In september 2022 werd dat door de moeders teruggebracht tot eens in de twee maanden gedurende drie uur bij de moeders thuis. Die regeling wordt tot op heden uitgevoerd.
2.8.
De man verzoekt:
vooruitlopend op de definitieve beslissing als provisionele voorziening
voorlopig een zorgregelingvast te stellen, waarbij de man recht heeft op omgang met/ zorg voor [minderjarige (voornaam)] :
  • 12 mei (vrijdag) minstens drie uur;
  • 27 of 28 mei 9.00 uur tot 18.00 uur;
  • 2 juni 9.00 uur tot 18.00 uur;
  • 14 juni minstens drie uur;
  • 24 of 25 juni 9.00 uur tot 18.00 uur;
  • 7 juli minstens 3 uur;
  • 15 of 16 juli 9.00 uur tot 18.00 uur;
  • 26 juli minstens 3 uur;
  • 5 of 6 augustus 9.00 uur tot 18.00 uur;
  • 18 augustus minstens 3 uur;
  • 26 of 27 augustus 9.00 uur tot 18.00 uur;
  • 1 september minstens 3 uur;
  • 9 of 10 september 9.00 uur tot 18.00 uur;
  • 23 of 24 september 9.00 uur tot 18.00 uur;
  • 4 oktober minstens 3 uur;
  • 14 of 15 oktober 9.00 uur tot 18.00 uur;
  • 27 oktober 9.00 uur tot 18.00 uur;
  • 11 november 9.00 uur tot 18.00 uur;
  • 18 of 19 november 9.00 uur tot 18.00 uur;
  • 29 november minstens 3 uur;
  • 9 of 10 december 9.00 uur tot 18.00 uur;
  • 13 december minstens 3 uur;
  • 27 december 9.00 uur tot 18.00 uur;
  • en minimaal 15 vrij te plannen dagen met overnachting. Zo kan de omgang in het weekend aangevuld worden van zaterdag 9.00 uur tot 18.00 uur of gedurende de vakantie periode vrij in te plannen,
  • waarbij de man in ieder geval voorlopig zal zorgdragen voor het halen en brengen van [minderjarige (voornaam)] ;
Daarnaast verzoekt de vader een
definitieve zorgregeling, waarbij de man recht heeft op omgang met/ zorg voor [minderjarige (voornaam)] :
  • wekelijks 4 x op zaterdag van 10.00 uur tot 19.30 uur;
  • vervolgens wekelijks 4x van zaterdag 10.00 uur tot zondag 13.00 uur;
  • vervolgens wekelijks 4x van vrijdag 16.00 uur tot zondag 13.00 uur;
  • vervolgens 1 weekend per 3 weken van vrijdag 16.00 uur tot zondag 19:00 uur;
  • 3 weken van de zomervakantie en 1 week van de kerstvakantie;
  • de verjaardag van [minderjarige (voornaam)] (om en om);
  • de verjaardag van de man;
  • 10 losse dagen per jaar;
  • met bepaling dat de regeling ingaat met ingaan van het tweede weekend, nadat de beschikking is gegeven;
  • en daarbij te bepalen dat partijen bij helfte zorgen voor het brengen en halen in het kader van de zorgregeling;
  • althans een definitieve zorgregeling te bepalen die de rechtbank in goede justitie in het belang van [minderjarige (voornaam)] acht.
2.9.
De moeders zijn het niet eens met de verzoeken van de vader en verzoeken om deze af te wijzen.

3.Standpunten man en moeders

3.1.
De man heeft het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd. Van meet af aan was de intentie van partijen dat de man een band zou opbouwen met een toekomstig kind, en dat hij betrokken zou worden bij de belangrijke momenten in het leven van het kind. Dat was voor de man ook belangrijk, gelet op zijn eigen kinderwens. Uit alle correspondentie tussen de moeders en de man blijkt die intentie. In de donorovereenkomst zijn de afspraken over omgang van de man weliswaar beperkt, maar hij is er altijd van uitgegaan dat het vertrouwen tussen hen drieën voldoende zou zijn om de band tussen hem en het kind daadwerkelijk vorm te geven. Gelet op wat de moeders daarover hebben gezegd tegen hem mocht hij daar ook vanuit gaan.
De man houdt heel veel van [minderjarige (voornaam)] , ‘zijn kleine boef’. Met haar geboorte is zijn grootste wens uitgekomen. De man meent dat de huidige omgang te weinig is om met [minderjarige (voornaam)] een band op te bouwen. Partijen konden dat niet voorzien toen de donorovereenkomst werd gesloten. De man wil de erkenning, dat ze ook door haar vader gezien, gehoord en begrepen wordt, ondanks dat hij elders woont.
De man stelt zich op het standpunt dat de rechter op grond van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) gehouden is om zich in te spannen om een omgangsregeling tot stand te brengen met de man, nu de ouders met gezag zich weigerachtig opstellen.
3.2.
De moeders zijn het niet met de man eens. De moeders hebben er destijds voor gekozen om hun kinderwens te proberen te realiseren met een bekende donor, omdat zij het van belang vonden dat hun kind zou weten van wie het afstamt. Liefst wilden zij twee kinderen, één gedragen door ieder van hen, met dezelfde donor, zodat de kinderen onderling verbonden zouden zijn door het DNA van de donor.
Toen zij de man vroegen of hij donor wilde zijn, hebben zij de man steeds duidelijk gemaakt dat zijn rol beperkt zou zijn. In aanloop naar het sluiten van de donorovereenkomst bleek dat de man meer verwachtingen had over zijn rol in het leven van hun toekomstige kind. Daarop hebben de moeders steeds geprobeerd om rekening te houden met zijn gevoel, maar zijn zij ook duidelijk geweest dat zij die grotere rol in ieder geval niet in een contract wensten vast te leggen.
In aanloop naar, en na de geboorte van [minderjarige (voornaam)] heeft de man zich steeds meer opgedrongen. De moeders liepen op eieren omdat zij graag de band met de man goed wilden houden, voor [minderjarige (voornaam)] , en ook vanwege de wens om nog een tweede kind met hulp van de man te krijgen. Dat is ook de reden geweest dat ze begin 2022 zijn meegegaan in de wens van de man om [minderjarige (voornaam)] vaker te zien. In de zomer van dat jaar hebben ze zich echter gerealiseerd dat ze hun grenzen ver over waren gegaan, omwille van de verstandhouding met de man, en dat de man een veel grotere rol in het leven van [minderjarige (voornaam)] had dan de moeders wensten. Zij hebben de regeling toen teruggebracht naar de minimum-regeling zoals die in de donorovereenkomst overeengekomen was.
De moeders zijn primair van mening dat de verzoeken van de man moeten worden afgewezen omdat de afspraken tussen partijen al vastgelegd zijn in de donorovereenkomst. Subsidiair vinden zij dat de vader niet ontvankelijk is in zijn verzoek tot omgang, omdat in artikel 4, eerste lid, van de donorovereenkomst is opgenomen dat de uitdrukkelijke bedoeling is dat er geen familierechtelijke betrekking zal ontstaan tussen de donor en het kind. Een nauwe persoonlijke betrekking bestaat volgens hen, gelet op de feiten en omstandigheden, ook niet tussen [minderjarige (voornaam)] en de man. Mocht de rechtbank de verzoeken wel inhoudelijk beoordelen, dan zijn de moeders van mening dat de omgang beperkt moet zijn tot de in de donorovereenkomst afgesproken drie uur per twee maanden. Ruimere omgang is in strijd met de geestelijke en lichamelijke ontwikkeling van [minderjarige (voornaam)] , en ook anderszins in strijd met de zwaarwegende belangen van [minderjarige (voornaam)] . De reden daarvan is dat de moeders de afgelopen jaren bijzonder veel stress hebben gehad van de manier waarop de vader zich heeft gemengd in hun (gezins)leven.

4.Beslissing

4.1.
De rechtbank wijst het provisionele verzoek af. Nu zij een beslissing neemt in de bodemprocedure heeft de man geen belang meer bij een provisionele voorziening.
4.2.
In de bodemprocedure zal de rechtbank beslissen dat de man eens per twee maanden gedurende drie uur omgang heeft met [minderjarige (voornaam)] . Dat betekent dat een deel van de verzoeken van de man wordt afgewezen. De rechtbank zal hierna uitleggen hoe zij tot deze beslissing komt.

5.Beoordeling

Ontvankelijkheid5.1. Op grond van het bepaalde in artikel 1:377a, lid 1, BW heeft een kind recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. De rechtbank dient daarom eerst de vraag te beantwoorden of tussen de man en [minderjarige (voornaam)] sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking zoals hiervoor genoemd. Met andere woorden of er sprake is van
family lifeals bedoeld in artikel 8 EVRM. De rechtbank wijst er volledigheidshalve daarbij op dat het feit dat partijen in de donorovereenkomst hebben opgenomen dat de intentie was dat geen familierechtelijke betrekking zou ontstaan tussen de man en het kind, niet betekent dat er geen
family lifeis of kan, dan wel zal ontstaan tussen de man en [minderjarige (voornaam)] .
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat tussen de man en [minderjarige (voornaam)] sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking. Daartoe overweegt zij het volgende. Wanneer er van een nauwe persoonlijke betrekking sprake is, is niet vast gedefinieerd. Volgens de rechtspraak is het enkele bestaan van bloedverwantschap onvoldoende; er dienen bijkomende omstandigheden te zijn waaruit de nauwe persoonlijke betrekking kan worden afgeleid. Die bijkomende omstandigheden moeten zijn gelegen in hetzij de aard van de relatie met de moeder en in zijn betrokkenheid bij het kind voor en na de geboorte, hetzij de band die na de geboorte tussen de donor en het kind is ontstaan.
5.3.
De man en [minderjarige (voornaam)] hebben in ieder geval eens per twee maanden gedurende drie uur omgang. Die frequentie leidt, in combinatie met het biologisch vaderschap, op zichzelf al tot het bestaan van een nauwe persoonlijke betrekking. De frequentie is in de praktijk in periodes – de periode na de geboorte van [minderjarige (voornaam)] en de periode tussen maart en september 2022 – nog vaker geweest. Dat betekent dat de man ontvankelijk is in zijn verzoek.
Inhoudelijke beoordeling5.4. De rechtbank zal bepalen dat de man en [minderjarige (voornaam)] omgang met elkaar hebben volgens de door de man en de moeders overeengekomen minimum-regeling, te weten eens per twee maanden gedurende drie uur. Die omgang hoeft niet onder toezicht plaats te vinden, noch van (één van) de moeders, noch van een derde. De rechtbank is van oordeel dat uit de donorovereenkomst, en hetgeen partijen over en weer aan elkaar hebben verklaard, geen ruimer recht op omgang kan worden afgeleid dan de minimum-regeling. Verder is zij van oordeel dat die minimum-regeling passend is en in het belang van [minderjarige (voornaam)] . De rechtbank zal dat hieronder uitleggen.
Recht op omgang van de man
Donorovereenkomst
5.5.
In artikel 5, lid 3, laatste zin, van de donorovereenkomst is de minimumregeling opgenomen, te weten eens per twee maanden gedurende drie uur. De overeenkomst biedt ruimte voor meer contact. Het tweede lid, en ook het overige deel van het derde lid van artikel 5 brengen dat tot uiting. Het betreft daar echter geen afdwingbare rechten, gelet op de bewoordingen. Het gaat daar immers over verwachtingen en intenties, waarbij de ontwikkelingen en ieders wensen bepalend zijn voor de vraag in hoeverre er daadwerkelijk meer contact zal zijn. Daarbij bepaalt de overeenkomst ook dat de moeders de belangen van het kind beoordelen en behartigen.
Intenties van partijen
5.6.
De rechtbank volgt de man niet in zijn stelling, dat hij erop mocht vertrouwen dat hij meer omgang met [minderjarige (voornaam)] zou hebben dan de minimum-regeling, gelet op de betwisting door de moeders. De rechtbank baseert dat oordeel zowel op de intenties van partijen in aanloop naar het sluiten van de donorovereenkomst, als de intenties tijdens de zwangerschap en na de geboorte van [minderjarige (voornaam)] . De rechtbank legt dat hieronder uit.
1. Intenties bij de donorovereenkomst
5.7.
De rechtbank is, op basis van alle overgelegde correspondentie tussen partijen en de toelichting tijdens de zitting, van oordeel dat de moeders steeds duidelijk (genoeg) zijn geweest over de constructie die zij voor ogen hadden, en waar de man mee heeft ingestemd toen hij de donorovereenkomst tekende. De moeders wilden samen een gezin stichten, met hulp van een bekende donor, die ook voor het toekomstige kind dan wel kinderen bekend zou zijn. Zij hebben niet iemand gezocht om het ouderschap mee te delen. Dat blijkt uit hun oorspronkelijke insteek bij de bezoekregeling: een vastgelegde minimumregeling van vier bezoekmomenten per jaar, met ruimte voor meer, als de situatie daarnaar was. Of dat het geval was zou worden bepaald op basis van gevoel, vertrouwen en afhankelijk zijn van hoe de toekomst zich zou ontvouwen.
5.8.
De overeengekomen regeling is het compromis geweest tussen wat de man wilde en wat de moeders wilden. De correspondentie tussen partijen in die periode laat het verschil in verwachtingen goed zien. De vader wilde graag meer afspraken vastleggen omwille van de duidelijkheid van zijn positie. Hij mailt op enig moment aan de moeders: “voor mij blijft het heel erg vaag en krijg daarbij het gevoel, dat ik straks niets te willen heb,” en, in dezelfde mail, “inmiddels heb ik mijn wensen behoorlijk bijgesteld en weet al dat ik ze straks moet gaan missen. In alle opzichten. Daar hebben we het al over gehad. Ik zal het moeten doen met het idee, dat ze bestaan, als het zover is. (…).” De moeders mailden enkele weken daarna onder andere: “Je weet nooit hoe het leven loopt en we willen niks afspreken wat we niet met zekerheid kunnen zeggen.” En in dezelfde mail: “Het kind is nog niet geboren, het is daarmee voor ons nu niet te overzien wat de gevoelens daarbij zullen zijn. We praten over een situatie die we ons alleen nog maar kunnen voorstellen.”
5.9.
Uiteindelijk kwamen de man en de moeders in onderling overleg tot drie scenario’s voor het bezoekrecht: een scenario waarin alles heel voorspoedig zou lopen, een scenario waarin het minder voorspoedig zou lopen (bijvoorbeeld wanneer de man zich niet zou houden aan afspraken), en een scenario voor het geval er omstandigheden zouden zijn die zouden nopen tot het vervallen van het bezoekrecht (bijvoorbeeld bij het plegen van strafbare feiten door de man). In het meest positieve scenario zou de man acht keer per jaar een bezoekrecht hebben, waarbij voor de duur en de begeleiding daarvan zou gelden dat dat in overleg met de moeders gebeurt. In het minder positieve scenario zou het gaan om vier keer per jaar, maximaal drie uur per keer, onder toezicht van één of beide ouders. De notaris raadde partijen af om in de donorovereenkomst verschillende scenario’s op te nemen en raadde hen aan een compromis te zoeken. Het compromis werd gevonden in het bezoekrecht dat werd neergelegd in artikel 5, lid 3 van de donorovereenkomst, met als gezegd zes bezoekmomenten per jaar.
5.10.
In aanvulling daarop namen partijen de overige leden van artikel 5 op, waarin als gezegd de ruimte werd gegeven voor meer contact. Uit de bewoordingen blijkt echter dat partijen de intentie hadden om zich daarop niet op voorhand vast te leggen.
2. Intenties van partijen tijdens zwangerschap en daarna
5.11.
De rechtbank is van oordeel dat de moeders voldoende hebben onderbouwd dat ook tijdens de zwangerschap en na de geboorte van [minderjarige (voornaam)] hun intentie steeds is geweest, en nog steeds is, om de rol van de man beperkt te houden.
5.12.
De rechtbank leidt dat onder meer af uit de correspondentie rondom het geboortekaartje en de bevalling. De man vraagt op enig moment of zijn naam ook op het geboortekaartje mag staan. Daarnaast zegt de man dat hij ervan uitgaat dat hij bij de bevalling weliswaar niet aanwezig zal zijn in de ruimte zelf, maar dat hij wel in de buurt zal zijn, nu de geboorte een belangrijke gebeurtenis in het leven van het kind is.
De moeders reageren begripvol op zijn wensen. Tegelijkertijd geven ze ook aan dat het voor hen niet passend voelt als hij op het geboortekaartje wordt vermeld. Over de bevalling melden ze dat ze die echt met zijn tweeën willen delen, maar dat ze de man als één van de eersten zullen bellen en dat hij in beginsel binnen drie dagen na de geboorte op bezoek kan komen. Dat leidt tot grote teleurstelling bij de man. Hetzelfde geldt voor de naam, die de moeders hebben gekozen voor het kind en waarover ze de man na de geboorte informeren. Hij zou die naam zelf nooit gekozen hebben.
5.13.
De rechtbank constateert dat het patroon van het aftasten en uitspreken van verwachtingen en van het zoeken naar compromissen zich voortzet na de geboorte van [minderjarige (voornaam)] . Dit leidt in februari 2022 tot de genoemde afspraak dat de man twee keer per maand omgang heeft met [minderjarige (voornaam)] , nu de man die frequentie nodig vindt om een band met haar op te kunnen bouwen. Partijen verschillen van mening of dit, zoals de moeders het noemen, een pilotperiode betrof, of dat dit nieuwe vaste afspraken waren. Vast staat dat de man in februari 2022 had verklaard niet bereid te zijn om mee te werken aan een tweede kind onder dezelfde voorwaarden als de voorwaarden uit de donorovereenkomst.
5.14.
De rechtbank vindt dat de moeders gelet op het voorgaande voldoende hebben onderbouwd dat zij zijn meegegaan in de wens van de man om [minderjarige (voornaam)] vaker te zien, omdat zij de verhouding met de man goed wilden houden. Zij hebben daarmee de ruimte die de donorovereenkomst bood, om te komen tot uitgebreider contact dan de minimum-regeling, benut. Dat doet echter niet af aan de consequent door de moeders aan de man geuite intentie en wens om zijn rol te beperken tot een rol op afstand.
Welke omgang is in het belang van [minderjarige (voornaam)] ?
5.15.
Artikel 3 van het Internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind bepaalt dat bij alle maatregelen betreffende kinderen, waaronder die van rechterlijke instanties, de belangen van het kind de eerste overweging vormen. Dat betekent dat de belangen van [minderjarige (voornaam)] voorop staan bij het bepalen van de aard en frequentie van de omgang tussen haar en de man. Ook als de man geen ruimere omgang mocht afleiden uit de donorovereenkomst en de door partijen geuite intenties, kan de rechtbank niettemin bepalen dat een ruimere omgangsregeling moet gelden, wanneer het belang van [minderjarige (voornaam)] daartoe noopt. De rechtbank is echter van oordeel dat de minimum-regeling uit de donorovereenkomst het meest in het belang is van [minderjarige (voornaam)] . Dat legt zij hieronder uit.
5.16.
[minderjarige (voornaam)] groeit op in het gezin van de moeders. Voor haar identiteitsontwikkeling is het van belang dat zij weet wie haar biologische vader is, van wie zij afstamt. Het in de donorovereenkomst opgenomen bezoekrecht biedt daar naar het oordeel van de rechtbank voldoende ruimte toe. Een ruimere omgangsregeling is naar het oordeel van de rechtbank niet in het belang van [minderjarige (voornaam)] . De omgang die de man verzoekt heeft de frequentie die past bij iemand met een ouderrol. Dat is een wezenlijk andere rol dan een bezoekrecht van een donor dat ertoe strekt om te borgen dat het kind weet van wie het afstamt (en dat de donor weet wie er van hem afstamt). De jurisprudentie waarnaar de man verwijst is hier dan ook niet onverkort van toepassing. In die zaken gaat het immers om een ouder met gezag die na een scheiding omgang met de ouder zonder gezag tegenwerkt. Van zo’n situatie is hier geen sprake.
5.17.
Voor de frequentie van de omgang, met als doel dat [minderjarige (voornaam)] weet van wie ze afstamt en dat zij diegene kent, zoekt de rechtbank aansluiting bij twee andere uitspraken waarin omgang tussen een donor en een kind werd vastgesteld. In een uitspraak van deze rechtbank van 3 juli 2019 (ECLI:NL:RBMNE:2019:2992) werd een omgangsregeling bepaald van drie keer per jaar gedurende zes uur. In een uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 27 januari 2015 (ECLI:NL:GHAMS:2015:606) in een zaak waarin het kind en de donor elkaar tot dat moment niet hadden gezien, werd een omgangsregeling bepaald van (minimaal) eens per jaar.
In lijn met die uitspraken vindt de rechtbank de door partijen overeengekomen minimum-regeling passend. Dat de omgang enkele maanden vaker is geweest, doet aan dat oordeel niet af, nog daargelaten dat de omgang alweer geruime tijd eens in de twee maanden is. De rechtbank merkt daarbij nog het volgende op. [minderjarige (voornaam)] is nu nog op een leeftijd dat een periode van twee maanden tussen de bezoekmomenten betekent dat zij zich de man vermoedelijk niet herinnert van een vorig bezoekmoment, wanneer een volgend moment zich aandient. Dat vindt de rechtbank niet bezwaarlijk, nu [minderjarige (voornaam)] nu ook nog geen bewust besef heeft of hoeft te hebben van de positie van de man in haar leven. Tegen de tijd dat dat besef meer komt, is eens in de twee maanden voldoende om ook tussen de bezoekmomenten een beeld te behouden van de man.
5.18.
De rechtbank betrekt bij het oordeel over de frequentie van de omgang het feit dat de verhoudingen tussen partijen nu bijzonder slecht zijn. Meer omgang in de nabije toekomst zou een te grote factor van spanning en stress zijn voor de moeders. De moeders hebben naar het oordeel van de rechtbank, met alle overgelegde communicatie waaruit dat blijkt, voldoende gesteld dat de afgelopen jaren een zware wissel hebben getrokken op hun mentale welzijn. Partijen hebben daarnaast geschetst hoe de situatie nu is als de man [minderjarige (voornaam)] bezoekt: zij wisselen geen woord met elkaar, de man neemt zijn eigen drinken mee, en er is veel spanning tussen de man en de moeders. Die spanning heeft zijn weerslag op [minderjarige (voornaam)] en dat komt haar niet ten goede.
5.19.
De rechtbank zal ten slotte niet bepalen dat de omgang onder toezicht van (één van) de moeders dan wel iemand anders dient plaats te vinden. Dat toezicht staat niet expliciet in de donorovereenkomst, en de rechtbank ziet daartoe ook geen aanleiding. De rechtbank denkt dat het juist rustiger is voor alle betrokkenen als de man letterlijk en figuurlijk wat ruimte heeft met [minderjarige (voornaam)] tijdens de omgang.
Hoe verder?5.20. Wat begon als een bijzonder traject voor drie mensen samen, is uitgemond in een situatie met veel emoties, pijn en verdriet. [minderjarige (voornaam)] is een meisje dat heel gewenst en geliefd is door zowel de moeders als de man. Zij ontwikkelt zich tot vreugde van hen alle drie goed. De verhoudingen tussen de moeders en de man is echter niet zoals zij die voor ogen hadden toen zij aan dit traject begonnen. Integendeel. Dat heeft er onder andere toe geleid dat de man niet meer als donor zal fungeren voor een eventueel tweede kind, waarvoor de moeders nu in zee zijn gegaan met een andere donor. Dat, terwijl de oorspronkelijke wens juist was dat [minderjarige (voornaam)] en een toekomstig broertje of zusje het DNA van de man zouden delen.
5.21.
Tijdens de zitting zeiden zowel de man als de moeders dat zij zich, met de kennis van nu, bedrogen en om de tuin geleid voelen door de ander. Dat is van beide kanten invoelbaar. De indruk van de rechtbank is echter dat beide partijen lange tijd precies het tegenovergestelde hebben getracht te doen. Zij zijn bepaald niet over één nacht ijs gegaan bij het maken van afspraken. In de lange correspondentie, leidend tot de donorovereenkomst en vervolgens de geboorte van [minderjarige (voornaam)] , valt op dat zowel de man als de moeders steeds inlevend en zorgvuldig communiceren. Daarbij hebben zij respect voor de ander en diens positie, en zoeken zij steeds naar een uitkomst die recht doet aan de verschillende posities en die voor alle drie goed voelt. De rechtbank heeft veel waardering voor de manier waarop zij dat proces zijn doorgegaan. Het maakt het extra wrang dat de situatie nu is zoals die is.
5.22.
Tijdens de zitting is gesproken over de mogelijkheid van bijvoorbeeld mediation tussen partijen. De moeders hebben aangegeven dat nu niet te kunnen. De rechtbank kan zich voorstellen dat het, wanneer deze procedure is geëindigd en er duidelijkheid is over de omgang tussen de man en [minderjarige (voornaam)] , raadzaam is dat de man en de moeders afzonderlijk van elkaar tijd nemen en dat doen wat nodig is om te verwerken wat er is gebeurd, met de daarbij eventueel benodigde hulp. Wellicht ontstaat er zowel bij de man als bij de moeders daarna ruimte om alsnog een traject met elkaar aan te gaan, om de onderlinge verhoudingen enigszins te normaliseren. Dat zou niet alleen voor [minderjarige (voornaam)] heel fijn zijn, maar het is ook partijen zeer gegund.
De uitvoerbaarheid bij voorraad
5.23.
De rechtbank zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht. De rechtbank vindt het belangrijk dat er nu op korte termijn duidelijkheid is voor [minderjarige (voornaam)] en voor partijen over de omgang tussen de man en [minderjarige (voornaam)] . Daarbij komt dat de moeders als gezegd voldoende hebben onderbouwd dat zij mentaal veel last hebben van deze situatie, en dat zij rust nodig hebben voor hun gezin. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de rechtbank geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.
De kosten van deze procedure
5.24.
De rechtbank zal beslissen dat iedere ouder de eigen proceskosten betaalt, omdat zij geen reden ziet om één van de partijen in de proceskosten te veroordelen.
Hierna volgt de beslissing. De rechtbank gebruikt hier de begrippen uit de wet.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
In de provisionele voorziening met zaaknummer C/16/555573/ FO RK 23-480:
wijst de verzoeken af.
In de bodemprocedure met zaaknummer C/16/555571 / FO RK 23-479:
6.2.
stelt de volgende omgangsregeling vast: de man heeft eens per twee maanden gedurende drie uur omgang met [minderjarige (voornaam)] ;
6.3.
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
bepaalt dat de ouders hun eigen proceskosten betalen;
6.5.
wijst de verzoeken voor het overige af.
Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. T. Dopheide, (kinder)rechter, in samenwerking met de griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2023.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.