Uitspraak
RECHTBANK Midden-Nederland
1.[eiser sub 1] ,
2.
[eiser sub 2],
3.
[eiser sub 3],
1.De procedure
- de conclusie van antwoord met als bijlagen producties 1 tot en met 6;
2.Waar gaat deze zaak over?
- schade uit hoofde van de per saldo betaalde premie voor de renteswaps, inclusief rente en de afwikkelingskosten ter hoogte van € 2.921.962,-;
- schade uit hoofde van de onderhandse verkoop van de onroerende zaken ter hoogte van € 12.334.390,-;
- te veel betaalde rente over de geldleningen ter hoogte van € 192.389,-;
- wettelijke rente ter hoogte van € 794.455,-.
- Als Rabobank zou hebben voldaan aan haar zorgplicht dan zou [onderneming 1] hebben geopteerd voor leningen met alleen maar variabele rente, gelijk aan het 1-maands Euribortarief, verhoogd met een opslag van 1%.
- Als Rabobank geen rentederivaten aan de vier leningen had gekoppeld, zou [onderneming 1] niet in liquiditeitsproblemen zijn gekomen, waardoor aan de contractuele rente- en aflossingsverplichtingen zou zijn voldaan en de onderhandse verkoop van de onroerende zaken door Rabobank in 2017 niet aan de orde was geweest. In het rapport wordt ervan uitgegaan dat [onderneming 1] de onroerende zaken in dat geval zelf had verkocht in 2021 tegen een gunstigere verkoopprijs.
- Rabobank te veroordelen tot vergoeding van de schade, begroot op € 16.135.667,-, te vermeerderen met de kosten van de deskundige [onderneming 2] en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 augustus 2021, en betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van € 6.775,-;
- Rabobank te veroordelen tot betaling van de proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.Wat oordeelt de rechtbank?
Causaal verband’:
In haar conclusie van antwoord, onder 8.1-8.2 voert FGH aan dat als [onderneming 1] meer of anders was geïnformeerd zij niet tot een andere keuze was gekomen. Dat betoog faalt. Zoals hiervoor al overwogen, heeft [onderneming 1] naar het oordeel van het hof voldoende aannemelijk gemaakt dat zij, indien zij adequaat was geïnformeerd, (gedeeltelijk) tot andere keuzes zou zijn gekomen.”
betaalt nu bij ons de vaste rente in de swaps en niet de nu gewenste lage Euribors (…). Hij komt zelf tot de conclusie dat hij net goed voor een vaste rente had kunnen gaan. (…) De klant geeft nu aan dat hij alleen de marktwaarde had willen hebben en dat hij vanaf dat moment gelijk een vaste rente had willen gaan betalen.”
hoog tot gemiddeld”, het vastgoedrisico op “
gemiddeld/hoog tot gemiddeld”, en het cashflowrisico op “
hoog”. Bij het cashflowrisico is hier vervolgens aan toegevoegd: “
(…) maar het renterisico is afgedekt middels een vaste rente en er worden borgstellingen afgegeven ter dekking van de leninglasten”. In de conclusies en aanbevelingen staat dat het een zeer hoge financiering met een hoog aanvangsrisico betreft. Dit hoge risico blijkt verder uit het besluitvormingsformulier van 6 juli 2007 van de kredietcommissie van Rabobank (die de financiering moest goedkeuren) over lening II. In dit formulier wordt ingegaan op de negatieve cashflow en de risico’s daarvan voor het kunnen dragen van de leninglasten. Aangegeven wordt dat de B.V. zelf “
geen comfort” biedt en dat de borgen “
wisselend van kwaliteit” zijn en de “
negatieve CF niet volledig [dekken]”. Hieruit volgt dat er voor Rabobank, ook in de hypothetische situatie dat de normschendingen worden weggedacht, grote financiële risico’s bestonden en dat (onder meer) een vaste rente geboden was om die risico’s tegen te gaan. Het ligt daarom niet voor de hand dat Rabobank een variabele rente had aangeboden bij de (overige) leningen.