ECLI:NL:RBMNE:2023:3715

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 juli 2023
Publicatiedatum
20 juli 2023
Zaaknummer
UTR 23/818
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaren tegen compensatie kinderopvangtoeslag

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 19 juli 2023, is het beroep van eiseres, een Belgische, behandeld. Eiseres heeft beroep ingesteld omdat de Belastingdienst/Toeslagen niet tijdig heeft beslist op haar bezwaren van 14 september 2021 en 19 november 2021 tegen de definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn is overschreden en dat eiseres meer dan twee weken na de ingebrekestelling beroep heeft ingesteld. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en draagt de verweerder op om alsnog binnen een termijn van uiterlijk 1 juli 2024 een besluit te nemen op de bezwaren van eiseres. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiseres krijgt een vergoeding voor de proceskosten van € 418,50 en het betaalde griffierecht van € 50,- moet door verweerder aan eiseres worden vergoed. De rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard voor zover het ziet op een specifiek besluit en een vooraankondiging, maar gegrond voor de overige bezwaren.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/818

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 juli 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] (België), eiseres

(gemachtigde: mr. A.H.A. Beijersbergen van Henegouwen),
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder(gemachtigde: mr. [A] ).

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres heeft ingesteld, omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar bezwaren van 14 september 2021 en 19 november 2021 tegen de definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag.
Op 13 maart 2023 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Partijen zijn gevraagd of zij gehoord willen worden op een zitting. Geen van partijen heeft verklaard gebruik te willen maken van dit recht. [1] Daarop heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Het beroep is ingediend bij de rechtbank Zeeland West-Brabant, die het vervolgens heeft doorgestuurd naar de rechtbank Midden-Nederland. Deze laatste rechtbank is namelijk de bevoegde rechtbank om op het beroep van eiseres te beslissen. [2]
2. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld. [3] Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen. [4]
3. De rechtbank stelt voorop dat uit de beroepsgronden van eiseres niet duidelijk valt af te leiden op welke besluiten (en het daartegen ingediende bezwaar) het beroep ziet. Uit de overgelegde stukken leidt de rechtbank af dat het beroep zich richt op de bezwaren van eiseres gericht tegen het besluit van 8 september 2021 (met kenmerk UHT-DC1A) betreffende de definitieve beschikking afwijzing compensatie kinderopvangtoeslag over het jaar 2009 en het besluit van 18 november 2021 (UHT-DC1) betreffende de definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag over de jaren 2010 tot en met 2013. Dit zijn de besluiten waar bezwaar tegen open stond en waar eiseres ook bezwaar tegen heeft gemaakt.
4. Tussen partijen is niet in geschil dat de beslistermijn is overschreden. Eiseres heeft meer dan twee weken na de ingebrekestelling, te weten bij brief van 1 februari 2023, ontvangen op 6 februari 2023, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar bezwaren
5. Het beroep is in zoverre gegrond.
6. De rechtbank merkt op dat de ingebrekestelling ook ziet op de brief van 1 september 2021 met kenmerk UHT-VC I. Dit is echter geen besluit in de zin van de Awb maar een vooraankondiging. Verweerder was dan ook niet gehouden om daar al een besluit op bezwaar op te nemen. Voor zover het beroep niet tijdig ook daartegen gericht was verklaart de rechtbank het in zoverre niet-ontvankelijk.
7. De rechtbank volgt verweerder tevens in het standpunt dat het beroep niet tijdig voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar gericht tegen het besluit van 1 september 2021 met kenmerk UHT-DH5 A, beschikking herbeoordeling kinderopvangtoeslag over 2009, niet-ontvankelijk is nu niet gebleken is dat eiseres daartegen bezwaar heeft gemaakt.
Verweerder moet alsnog een besluit nemen
8. Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Het bestuursorgaan moet dit in principe doen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak. [5] In bijzondere gevallen kan de bestuursrechter een andere termijn bepalen. [6]
9. Op 14 april 2023 [7] heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank uitspraak gedaan over de termijn waarop verweerder alsnog een besluit bekend moet maken in dit soort zaken. In deze uitspraak heeft de rechtbank uiteen gezet dat zij voortaan als uitgangspunt hanteert dat verweerder een nadere beslistermijn krijgt tot 1 juli 2024. In deze zaak ziet de rechtbank geen aanleiding om van dat uitgangspunt af te wijken. Zij verwijst naar de uitspraak van 14 april 2023 voor de daaraan ten grondslag liggende overwegingen.
10. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-. Dit is het uitgangspunt voor dit soort zaken en de rechtbank ziet geen reden om hier in dit geval van af te wijken.
Bestuurlijke dwangsom
10. Op 20 januari 2023 heeft verweerder verschillende dwangsombesluiten genomen met toepassing van paragraaf 4.1.3.2. van de Awb waarbij de maximale dwangsommen zijn toegekend. Verweerder verzoekt bij verweerschrift de rechtbank te bepalen dat nu eiser één verzoek/aanvraag heeft ingediend er ten aanzien van alle besluiten één dwangsom verschuldigd is. Nu verweerder reeds de maximale dwangsommen bij afzonderlijke besluiten heeft toegekend, acht de rechtbank zich niet bevoegd zich binnen dit kader hierover uit te laten.
Proceskosten en griffierecht
10. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,-), bij een wegingsfactor 0,5. Toegekend wordt € 418,50.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover dit ziet op het besluit met kenmerk UHT-DH5 A en de vooraankondiging met kenmerk UHT-VC I;
- verklaart het beroep voor het overige gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op uiterlijk 1 juli 2024 alsnog een besluit op de bezwaarschriften bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 418,50;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, rechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Bressers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2023.
griffier
De rechter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 8:57, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
2.Artikel 8:7, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
3.Artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.
4.Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
5.Artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
6.Artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.