ECLI:NL:RBMNE:2023:3704

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 juli 2023
Publicatiedatum
19 juli 2023
Zaaknummer
UTR 22/5969
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen kapvergunning door de gemeente Hilversum

Op 12 juli 2023 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum. De zaak betreft een omgevingsvergunning die op 7 november 2022 door het college is verleend voor het kappen van 18 bomen op verschillende locaties in Hilversum. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze vergunning, maar het college heeft dit bezwaar op 7 december 2022 niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser niet als belanghebbende werd aangemerkt.

De rechtbank heeft op zitting de ontvankelijkheid van het bezwaar beoordeeld. Eiser stelde dat de vergunningverlening onzorgvuldig was, omdat deze niet de exacte locaties van de bomen vermeldde, wat volgens hem de rechtsbescherming in het geding bracht. De rechtbank oordeelde echter dat eiser geen persoonlijk belang had bij de vergunning, aangezien hij niet in de nabijheid van de bomen woonde en geen zicht op de bomen had. Het afstands- en zichtcriterium, dat bepaalt wie als belanghebbende kan worden aangemerkt, werd niet voldaan.

De rechtbank concludeerde dat eiser zich niet onderscheidde van andere inwoners van Hilversum en dat zijn bezwaren niet voldoende waren om hem als belanghebbende aan te merken. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van het college om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren. Eiser kreeg geen griffierecht terug en kwam niet in aanmerking voor proceskostenvergoeding. Partijen werden gewezen op de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/5969
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juli 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum,verweerder (het college)
(gemachtigde: mr. J.C. Bartelsman).

Inleiding

Op 7 november 2022 heeft het college aan de gemeente Hilversum een omgevingsvergunning verleend voor het kappen van 18 bomen op diverse locaties in Hilversum.
Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 7 december 2022 heeft het college het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser niet als belanghebbende kan worden aangemerkt.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 12 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van het college en [naam] , werkzaam bij de gemeente.
Na afloop van de behandeling van het beroep op de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk op de zitting uitspraak gedaan. De motivering van die uitspraak vermeldt de rechtbank hierna onder de beslissing.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. De vraag die hier voorligt, is of het college eiser in bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
3. Eiser heeft aangevoerd dat het vergunnen voor meerdere adressen tegelijk zonder vermelding van de exacte vergunde locatie onzorgvuldig is en een tekortkoming van het openbare proces. Eiser stelt dat daarom niet is voldaan aan de zorgvuldigheidspremisse waarmee zijn belang bij afgifte van de vergunning uit het oogpunt van rechtsbescherming een direct belang is geworden. Onvoldoende is nu gewaarborgd dat hij en andere inwoners op eenvoudige wijze kennis moeten kunnen nemen van de feitelijke inhoud van een vergunning om tijdig bezwaar te kunnen maken tegen de verlening daarvan.
4. Om in bezwaar ontvankelijk te zijn, is noodzakelijk dat eiser als belanghebbende kan worden aangemerkt bij het primaire besluit. Volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet onder belanghebbende worden verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. [1] Daarmee wordt een zekere begrenzing beoogd. Ook een persoon van wie misschien nog gezegd kan worden dat hij enig belang heeft, maar die zich op dat punt niet onderscheidt van grote aantallen anderen, kan niet beschouwd worden als een persoon met een rechtstreeks betrokken belang. Eiser moet dus een persoonlijk belang hebben.
5. In dit geval gaat het om de verlening van een kapvergunning. In de regel is belanghebbende bij een besluit over een kapvergunning degene die op geringe afstand van de te kappen bomen woont of vanuit zijn woning daarop zicht heeft. Dit wordt ook wel het afstands- en zichtcriterium genoemd. In dit geval wordt niet aan dat criterium voldaan: eiser heeft geen zicht op de bomen waar het om gaat en de bomen staan ook niet dicht bij zijn woning. Op de zitting heeft eiser toegelicht dat de afstand minimaal 200 meter zal zijn en dat hij geen zicht heeft op de bomen.
6. Het feit dat eiser als inwoner van Hilversum er belang bij heeft dat besluiten over kapvergunningen in zijn algemeenheid voldoende duidelijk zijn - hoe begrijpelijk ook - maakt niet dat eiser een persoonlijk belang heeft dat rechtstreeks bij de verlening van de kapvergunning is betrokken. In dat belang onderscheidt eiser zich immers niet van grote aantallen anderen, te weten andere inwoners van Hilversum.
7. Eiser geeft aan dat hij in dit kader opkomt voor het algemeen belang dat inwoners van Hilversum hebben bij een juiste bekendmaking van dit soort besluiten. Natuurlijke personen kunnen echter alleen in rechte opkomen voor algemene belangen als deze belangen nauw verweven zijn met een (eigen) persoonlijk belang. [2] Dat is hier niet het geval. Van een dergelijk (eigen) persoonlijk belang is als gezegd geen sprake.
8. De rechtbank merkt ten overvloede nog op dat uit het verweerschrift en de toelichting op de zitting blijkt dat het college de bezwaren van eiser ter harte heeft genomen en concrete stappen heeft gezet om in de toekomst te voorkomen dat er bij verlening van kapvergunningen onduidelijkheid bestaat over de vraag om welke bomen het precies gaat.
In de vergunningen alsook in de publicatie daarvan zal voortaan specifiek duidelijk worden gemaakt om welke bomen het precies gaat, in plaats van alleen de betreffende straatnaam te benoemen.
9. De conclusie is dat eiser geen belanghebbende is bij dit besluit in de zin van de Awb. Om die reden kan in deze procedure niet worden toegekomen aan de toetsing van dat besluit. Het college heeft eiser dus terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom niet zijn griffierecht terug en komt niet in aanmerking voor vergoeding van zijn proceskosten.
10. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid van het instellen van hoger beroep. Onder aan dit proces-verbaal staat omschreven op welke wijze dit kan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.W.A. Schimmel, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.S.D. de Weerd, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.
2.Zie bijvoorbeeld Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 29 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:3020.