ECLI:NL:RBMNE:2023:3653

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 juni 2023
Publicatiedatum
19 juli 2023
Zaaknummer
16.171718.22
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van bedreiging, mishandeling, poging doodslag en zware mishandeling met gevangenisstraf en tbs

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 28 juni 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van bedreiging, mishandeling, poging tot doodslag en zware mishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 7 juli 2022 in Almere [slachtoffer 2] heeft bedreigd en mishandeld. De bedreiging bestond uit de woorden 'ik ga je dood maken' en het achtervolgen van het slachtoffer met een kapotgeslagen fles. De rechtbank oordeelde dat de bedreiging wettig en overtuigend bewezen was, ondanks dat het slachtoffer zelf aangaf zich niet bedreigd te voelen. De rechtbank concludeerde dat de omstandigheden van de bedreiging in het algemeen geschikt waren om vrees teweeg te brengen.

Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van een poging tot doodslag en zware mishandeling van [slachtoffer 1] op 5 juni 2020 in Rotterdam. De rechtbank oordeelde dat de verdachte [slachtoffer 1] meermalen met kracht tegen het hoofd had geschopt, wat leidde tot ernstig letsel, waaronder microbloedingen in de hersenen en breuken in het gezicht. De rechtbank achtte de poging tot doodslag en zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van 18 maanden op, met aftrek van het voorarrest, en daarnaast tbs met verpleging van overheidswege. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een gevaar voor de maatschappij vormde en dat behandeling noodzakelijk was. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] werd toegewezen tot een bedrag van € 5.000,- voor immateriële schade, terwijl de vordering van [slachtoffer 2] niet werd toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummers: 16.171718.22; 10.283985.20 (gev. ttz); 22.000140.19 (vord. tul) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 28 juni 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1989 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [woonplaats] ,
gedetineerd in P.I. [verblijfplaats 1] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 juni 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. R.E. Craenen en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. R.C. Fransen, gevestigd te Amsterdam, alsmede van hetgeen mr. S. Kara, gevestigd te Dordrecht, namens benadeelde partij [slachtoffer 1] , naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt erop neer dat verdachte:
Ten aanzien van parketnummer 16.171718.22:
1: op 7 juli 2022 in Almere [slachtoffer 2] heeft bedreigd door de woorden toe te voegen: "ik ga je dood maken", door een kapotte fles in de richting van die [slachtoffer 2] te richten en met die kapotte fles achter die [slachtoffer 2] aan te rennen,
2: op 7 juli 2022 in Almere [slachtoffer 2] heeft mishandeld door [slachtoffer 2] in/tegen het gezicht/het hoofd, althans het lichaam, te slaan.
Ten aanzien van parketnummer 10.283985.20:
1: op 5 juni 2020 in [verblijfplaats 2] Rotterdam heeft geprobeerd om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, door deze opzettelijk (meermalen) tegen het hoofd en/of tegen het lichaam te schoppen en/of slaan,
2
primair: op 5 juni 2020 in [verblijfplaats 2] Rotterdam [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, te weten microbloedingen in de hersenen, breuken in de oogkasbodem, beide jukbenen en het neusbeen, door opzettelijk tegen het hoofd en/of het lichaam te schoppen en te slaan,
subsidiairten laste gelegd als poging tot zware mishandeling,
meer subsidiairten laste gelegd als mishandeling.
De rechtbank nummert de bij de dagvaardingen met de parketnummers 16.171718.22 en 10.283985.20 ten laste gelegde feiten respectievelijk als de feiten 1 en 2 en de feiten 3, 4 primair, 4 subsidiair en 4 meer subsidiair.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1, 2, 3 en 4 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
Ten aanzien van feit 3 heeft de officier van justitie aangegeven dat het slachtoffer weerloos op de grond lag toen er door verdachte meermalen tegen zijn hoofd werd geschopt. Gelet hierop en op het feit dat in het hoofd vitale delen zitten, acht de officier van justitie een poging doodslag wettig en overtuigend te bewijzen. In voorwaardelijke zin heeft verdachte hier ook opzet op gehad.
De officier van justitie verzoekt de schriftelijke medische stukken die namens benadeelde partij [slachtoffer 1] aan de vordering zijn gehecht, te gebruiken voor het bewijs van feit 4. De officier van justitie verwijst hierbij naar het arrest van de Hoge Raad van 22 januari 2019. [1] Samen met de verklaring van aangever bij de rechter-commissaris dat hij nog altijd last heeft van het letsel, levert dit zwaar lichamelijk letsel op.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 en 2 tenlastegelegde. Daarvoor heeft de raadsman aangegeven dat het slachtoffer geen pijn of letsel had en dat de afstand tussen verdachte en aangever te groot was om echt bedreigend te zijn.
Ten aanzien van de feiten 3 en 4 heeft de raadsman gesteld dat deze feiten niet bewezen kunnen worden verklaard. Verdachte ontkent dat hij tegen het hoofd van [slachtoffer 1] heeft geschopt. Volgens verdachte is het letsel van [slachtoffer 1] ontstaan door zijn val. De kracht van het geweld in deze zaak is niet goed vast te stellen en [slachtoffer 1] heeft geen zwaar letsel opgelopen als bedoeld in artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht. Het medisch ingrijpen kon volgens de verdediging beperkt blijven tot het plaatsen van enkele hechtingen.
De raadsman stelt zich op het standpunt dat de schriftelijke medische stukken die namens benadeelde partij [slachtoffer 1] aan de vordering zijn gehecht, niet dienen te worden gebruikt voor het bewijs van feit 4.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen ten aanzien van de feiten 1 en 2 [2] :
[slachtoffer 2] heeft op 7 juli 2022
aangiftegedaan waarin onder meer, zakelijk weergegeven, de volgende verklaring van aangever is opgenomen:
Op 7 juli 2022 was ik in Almere en stond ik naast een voor mij onbekende man. Ik zal deze man verder aanduiden als NN1. Ik hoorde NN1 zeggen 'ik ga je dood slaan'. Toen hij dit zei stond NN1 een meter van mij af en keek hij mij aan. Ik was niet bang voor de bedreiging, maar dacht wel dat hij de bedreiging ten uitvoer zou brengen. Ik zag dat NN1 op mij af kwam. Ik zag dat NN1 zijn rechterhand tot een vuist balde. Ik zag dat NN1 zijn rechterhand naar achteren trok en vervolgens met kracht in mijn richting bewoog. Ik zag en voelde dat de rechterhand van NN1 op mijn linkerschouder terechtkwam. Vervolgens herhaalde NN1 deze beweging. Ik zag en voelde toen dat zijn rechterhand op de linkerzijde van mijn hoofd terechtkwam. Ik werd vervolgens door meerdere mensen naar de overzijde van de busbaan geduwd om bij NN1 weg te zijn. Ik zag dat NN1 een fles op de busbaan kapot sloeg. Ik hoorde NN1 wederom roepen 'ik ga je doodmaken'. Terwijl hij dit riep keek hij mij aan en had hij de kapotgeslagen fles in zijn rechterhand. Ik zag dat NN1 op mij af kwam rennen.
Ik voel een stekende pijn op de plaats waar ik door NN1 geslagen ben. Ik voel daar nu ook een zwelling. Ook mijn bril is kapot. [3]
Bij de rechter-commissaris heeft aangever op 12 januari 2023 verder nog verklaard, zakelijk weergegeven:
Ik was wel bang dat hij mij echt zou steken. [4]
Verdachteheeft
ter terechtzitting van 14 juni 2023onder meer, zakelijk weergegeven, het volgende verklaard:
Ik heb een fles kapotgeslagen en ben hiermee naar [slachtoffer 2] toe gelopen, omdat ik hem bang wilde maken. Hij bleef mij namelijk maar uitschelden.
Ik heb hem met mijn rechterhand op zijn arm geslagen en daarna op zijn gezicht.
In een proces-verbaal van
verhoor van getuige [getuige] van 7 juli 2022heeft deze getuige onder meer, zakelijk weergegeven, het volgende verklaard:
Ik hoorde de man schreeuwen "ik ga jullie dood maken.” Ineens zag ik dat de man [slachtoffer 2] sloeg met een rechter gebalde vuist. Ik zag dat de man twee keer sloeg, de eerste was raak maar niet hard, de tweede raakte de man [slachtoffer 2] op zijn gezicht. Nadat de man [slachtoffer 2] geslagen had liep [slachtoffer 2] achteruit en zag ik dat de man op [slachtoffer 2] afliep en hem met een fles wilde slaan, dit lukte niet omdat hij te ver weg was. Ik zag dat [slachtoffer 2] naar de overkant van de weg liep en de man naar hem toe liep, onderweg zag ik dat de man zijn fles stuk sloeg en hij met een scherp stuk glas achter [slachtoffer 2] aanliep. [5]
G
etuige [getuige]heeft bij de rechter-commissaris op 12 januari 2023, verder nog onder meer, zakelijk weergegeven, het volgende verklaard:
Die man sloeg de fles op de reling kapot en die ging met stekende bewegingen achter [slachtoffer 2] aanrennen. [6]
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
Bewijsmiddelen ten aanzien van de feiten 3 en 4 [7] :
[slachtoffer 1] heeft op 1 juli 2020
aangiftegedaan waarin onder meer, zakelijk weergegeven, de volgende verklaring van aangever is opgenomen en waarbij foto’s van het letsel zijn toegevoegd:
Ik verblijf in de PI [verblijfplaats 2] in de ISD maatregel. De mishandeling vond plaats op 5 juni 2020 in de loopgang. Ik werd aangevallen door [verdachte] . Ik hoorde een stem iets zeggen. Ik zag niet wie het was aangezien het geluid van achteren kwam. Ik zag een flits en ik viel op de grond. Ik voelde een helse pijn. Ik voelde mij draaierig in mijn hoofd. Het werd zwart voor mijn ogen en ik werd op een gegeven moment wakker in het ziekenhuis. Ik heb een hersenschudding gehad. Mijn jukbeenderen zijn gebroken, mijn neus is gebroken, ik heb vermoedelijk een breuk in mijn bovenkaak en moet terug naar de chirurg. Ik had drie hechtingen in mijn rechter wenkbrauw, linkerzijde lip aan de binnenzijde van mijn mond. Het doet nog steeds veel pijn. [8]
In een
proces-verbaal van bevindingenvan verbalisant [verbalisant] is onder meer, zakelijk weergegeven, het volgende gerelateerd:
Op 16 juli 2020 bekeek ik een verslag van de inrichtingsmedewerkers van PI [verblijfplaats 2] van de centrale post. Ik las dat onderwerp van het verslag was de gedetineerde: [slachtoffer 1] , geboortedatum [geboortedatum 2] /1985. Ik zag dat de datum waarover het verslag was gemaakt 5 juni 2020 betrof. Ik zag dat de rapporteur verklaarde dat hij een harde knal gehoord zou hebben bij de deur naar de centrale hal. Rapporteur zou daar vervolgens gezien hebben dat [verdachte] aan het inslaan was op [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] zou op de grond gevallen zijn en [verdachte] zou meerdere malen op het hoofd geschopt hebben van [slachtoffer 1] . Ik zag dat rapporteur verklaarde dat [slachtoffer 1] daarna geprobeerd had om rechtop te gaan zitten, maar hij weer onderuit gezakt was. [slachtoffer 1] zou zware verwondingen aan zijn hoofd hebben op dat moment en hevig gebloed hebben. [9]
Brief van [A] , chirurgie, en [B] , traumachirurg van Erasmus MC van 5 juni 2020, inhoudende:
Conclusie:
Gedetineerde man met blanco voorgeschiedenis status na mishandeling door een andere gedetineerde met daarbij:
1. Orbitabodem fractuur (de rechtbank begrijpt: oogkasbodem); mogelijk glasvochtbloeding, echter niet goed te beoordelen waarvoor controle Oogarts over 1 week.
2. Processus spinosus fractuur 74,16 (oud) waarvoor iom Orthopeed expectatief beleid.
3. Minimaal gedisloceerde zygomafractuur (de rechtbank begrijpt: jukbeen) beiderzijds waarvoor snuitverbod 3 weken; over 1 week poliklinische controle bij de Kaakchirurg.
4. Multipele hyperdense configuraties bifrontaal li>re DD calficificaties/microbloedingen (de rechtbank begrijpt: microbloedingen in de hersenen) waarvoor iom Neurologie expectatief beleid.
5. Os nasale fractuur (de rechtbank begrijpt: neusfractuur) waarvoor expectatief beleid; behoeft geen poliklinische controle behalve bij problemen met doorgankelijkheid/scheefstand van de neus - dan poli KNO over 1 week.
6. Wondje re wenkbrauw, onderlip links wv hechten op SEH; na 1 week hechtingen verwijderen bij eigen arts/huisarts. [10]
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1:
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht dan wel met zware mishandeling onder meer is vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou verliezen dan wel zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen en dat het opzet van verdachte daarop was gericht.
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij zich niet bedreigd voelde door de woorden van verdachte. Voor een bewezenverklaring van een bedreiging is echter niet vereist dat de bedreiging in het concrete geval op de bedreigde een zodanige indruk heeft gemaakt dat daadwerkelijk vrees is opgewekt. Voldoende is dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat zij in het algemeen geschikt is om de vrees teweeg te brengen. Aan dat vereiste wordt voldaan. Verdachte heeft [slachtoffer 2] namelijk bedreigd met de woorden ‘ik ga je doodmaken’ en vervolgens heeft hij een fles kapot geslagen en is hij daarmee achter [slachtoffer 2] aan gerend. Overigens heeft aangever ook verklaard dat hij wel bang was dat verdachte met de fles zou steken en blijkt uit de verklaring van getuige [getuige] dat [slachtoffer 2] van verdachte wegliep toen hij met de kapotgeslagen fles achter hem aan ging, waaruit tevens blijkt dat daadwerkelijk angst is veroorzaakt. Het standpunt van de verdediging dat geen sprake kon zijn van een bedreiging toen verdachte met een kapotgeslagen fles achter [slachtoffer 2] aanliep vanwege de grote afstand tussen hen, deelt de rechtbank dus niet.
De rechtbank acht de bedreiging van [slachtoffer 2] wettig en overtuigend bewezen.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van de feiten 3 en 4:
Schriftelijke medische stukken bij vordering benadeelde partij aan dossier voegen
De rechtbank zal, gelet op het in voetnoot 1 vermelde arrest van de Hoge Raad van 22 januari 2019, het door benadeelde partij [slachtoffer 1] voor de aanvang van de terechtzitting ingediende “Verzoek tot schadevergoeding met bijlagen op de voet van art. 344, eerste lid aanhef en onder 5°, Sv” voor het bewijs van de tenlastegelegde feiten gebruiken.
Verklaring aangever of verdachte
De verklaring van aangever wordt ondersteund door het geconstateerde letsel zoals omschreven door de artsen van het Erasmus MC en door de verklaring van de getuige, die ook het letsel waarneemt direct na het incident en die ziet dat aangever niet rechtop kon zitten. De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat hij werd aangevallen door aangever en zich toen verdedigde door aangever een paar keer te slaan, niet aannemelijk omdat die verklaring geen steun vindt in het dossier. De rechtbank gaat ook voorbij aan het verweer van verdachte dat het letsel zou zijn veroorzaakt door de val van [slachtoffer 1] . Nog daargelaten dat het zeer onaannemelijk is dat [slachtoffer 1] dusdanig ernstig letsel heeft opgelopen door een val, acht de rechtbank de verklaring van verdachte ongeloofwaardig gelet op het soort letsel in het gezicht van [slachtoffer 1] en het bloed op de voorkant van de schoen van verdachte.
Bewezenverklaring poging doodslag (feit 3)
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van een poging tot doodslag is vereist dat de verdachte, al dan niet in voorwaardelijke zin, opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer, waarmee sprake zou zijn van een poging tot doodslag. Er is sprake van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer, indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De getuige heeft gezien dat verdachte [slachtoffer 1] tegen het hoofd/gezicht schopte terwijl hij op de grond lag. [slachtoffer 1] kon na de mishandeling niet rechtop blijven zitten, waaruit volgt wat voor impact de mishandeling op hem heeft gehad. Uit de letselbeschrijving van de artsen van het Erasmus MC blijkt dat het slachtoffer meerdere botbreuken in zijn gezicht had en microbloedingen in zijn hersenen. Hieruit leidt de rechtbank af dat verdachte niet alleen meermaals, maar ook met kracht tegen het hoofd/gezicht van het slachtoffer heeft geschopt.
Op de vraag of de geweldshandelingen van verdachte tot de dood van aangever [slachtoffer 1] hadden kunnen leiden, overweegt de rechtbank dat, door meermalen met kracht tegen het hoofd/gezicht van [slachtoffer 1] te schoppen, verdachte zich heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer 1] daardoor zodanig letsel zou oplopen dat hij als gevolg daarvan zou komen te overlijden. Verdachte heeft die kans, blijkens de uiterlijke verschijningsvorm van zijn handelen, ook welbewust aanvaard en op de koop toegenomen. Daarom acht de rechtbank opzet in voorwaardelijke zin op het van het leven beroven van [slachtoffer 1] aanwezig. Dat die kans zich niet heeft verwezenlijkt en [slachtoffer 1] – gelukkig – niet nog ernstiger letsel heeft opgelopen, doet daar niet aan af. Verdachte is gestopt met schoppen toen hij werd overmeesterd door meerdere PI-medewerkers. Dat het letsel van [slachtoffer 1] niet nog ernstiger is, is daarom geenszins te danken geweest aan het handelen van verdachte.
Bewezenverklaring zware mishandeling (feit 4 primair)
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de zware mishandeling, zoals onder 4 primair tenlastegelegd, kan worden bewezen. Uit het dossier blijkt voldoende dat het letsel, de microbloedingen in de hersenen, de breuken in de oogkasbodem, in beide jukbenen en het neusbeen, is ontstaan door de handelingen van verdachte. De rechtbank is van oordeel dat deze letsels in samenhang bezien zwaar lichamelijk letsel is, (mede) omdat [slachtoffer 1] nog steeds klachten in het aangezicht ervaart en hij daar nog een operatie voor moet ondergaan. Er is geen sprake van een medische eindtoestand. Het standpunt van de verdediging het medisch ingrijpen beperkt kon blijven tot het plaatsen van enkele hechtingen, deelt de rechtbank niet.
Omdat het schoppen tegen het hoofd zowel een poging doodslag als een zware mishandeling oplevert, is sprake van eendaadse samenloop.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1:hijopof omstreeks7 juli 2022 te Almere, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gerichten/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 2] de woorden toe te voegen: "ik ga je dood maken",althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekkingen/ofeen fles kapot te slaan en/ofdie kapotte fles in de richting van die [slachtoffer 2] te richten en/ofmet die kapotte fles achter die [slachtoffer 2] aan te rennen;
feit 2:hijopof omstreeks7 juli 2022 te Almere, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2]één ofmeerdere malenin/tegen het gezicht/het hoofd, althans het lichaam, te stompen/te slaan.
feit 3:hijopof omstreeks5 juni 2020 te [verblijfplaats 2] Rotterdam, gemeente Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet (meermalen) (met kracht) tegen het hoofden/of het lichaamvan die [slachtoffer 1] heeft geschopten/of geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 4 primair:hijopof omstreeks5 juni 2020 te [verblijfplaats 2] Rotterdam, gemeente Rotterdam aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten microbloedingen in de hersenen en/ofbreuken in de oogkasbodem en/ofbeide jukbenen en/ofhet neusbeen, heeft toegebracht door deze opzettelijk (meermalen) (met kracht) tegen het hoofden/of tegen het lichaamte schoppen en/ofslaan.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

6.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van het onder 3 en 4 primair en subsidiair ten laste gelegde op het standpunt gesteld dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer, zodat hij ten aanzien van dit feit moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat met het door [slachtoffer 1] met een stofzuigerslang slaan tegen het lichaam van verdachte en daarna aan de haren trekken van verdachte, sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding waartegen verdachtes verdediging van zijn lijf noodzakelijk en geboden was.
6.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van het onder 3 en 4 primair en subsidiair ten laste gelegde op het standpunt gesteld dat verdachte geen beroep op noodweer(exces) toekomt, omdat niet is gebleken van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding waartegen verdachtes verdediging noodzakelijk was. Het handelen van verdachte kan dus ook niet worden aangemerkt als het onmiddellijke gevolg van een door die aanranding bij hem veroorzaakte hevige gemoedsbeweging.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweer dient sprake te zijn van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding of een onmiddellijk dreigend gevaar voor een wederrechtelijke aanranding, waartegen de verdachte zich noodzakelijkerwijs diende te verdedigen.
De rechtbank overweegt dat de verklaring van verdachte dat sprake was van een noodweersituatie niet aannemelijk is geworden. Nu niet aannemelijk is geworden dat sprake was van een noodweersituatie, wordt het beroep op noodweer verworpen.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
feit 2:
mishandeling
feiten 3 en 4 primair:
de eendaadse samenloop van poging tot doodslag enz
ware mishandeling

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

De verdediging heeft subsidiair een beroep gedaan op noodweerexces. Aangezien naar het oordeel van de rechtbank geen sprake was van een noodweersituatie, kan ook het beroep op noodweerexces niet slagen.
Er is ook overigens geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot
  • een gevangenisstraf van 36 (zesendertig) maanden, met aftrek van het voorarrest;
  • de (niet gemaximeerde) maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege (hierna: tbs);
  • oplegging van de maatregel van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht.
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het bewezen geachte verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om bij een op te leggen straf verdachte geen hogere gevangenisstraf op te leggen dan de tijd die hij al in voorarrest heeft doorgebracht, mede gelet op de overschrijding van de redelijke termijn, artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht dat van toepassing is en de verminderde toerekenbaarheid van verdachte. De raadsman verzoekt daarnaast de tbs niet aan verdachte op te leggen. De raadsman benadrukt dat het opleggen van tbs als ultimum remedium dient te gelden.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag en een zware mishandeling door uit het niets [slachtoffer 1] meermalen tegen het hoofd te schoppen en te slaan. Door zijn handelen heeft verdachte op zeer grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] is ernstig gewond geraakt en de fysieke en psychische gevolgen voor hem zijn groot en langdurig. De rechtbank neemt dit verdachte zeer kwalijk. Het feit heeft niet alleen grote impact op het slachtoffer. Geweldsmisdrijven, zoals dit feit, dragen ook bij aan algemene gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij. Nog altijd rechtvaardigt verdachte zijn - beperkt toegegeven - handelen onder verwijzing naar wat het slachtoffer zou hebben gedaan. Verdachte neemt geen verantwoordelijkheid voor wat hij heeft misdaan. De rechtbank rekent dit de verdachte aan.
Ook heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan bedreiging en mishandeling van [slachtoffer 2] . Verdachte heeft met zijn handelen op grove wijze een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van [slachtoffer 2] . Bovendien zijn omstanders getuige geweest van de bedreiging en de mishandeling op straat. Dit zijn ernstige misdrijven die gevoelens van onrust en onveiligheid bij het slachtoffer in het bijzonder, bij omstanders en in de samenleving teweegbrengen.
Persoon van verdachte en zijn omstandigheden
Bij haar beslissing heeft de rechtbank acht geslagen op:
- een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 9 mei 2023;
- een Pro Justitia Rapportage van het Pieter Baan Centrum van 6 april 2023, opgemaakt door M. Fluit, psychiater en T. ’t Hoen, GZ-psycholoog;
- een reclasseringsadvies van 25 april 2023, opgemaakt door M.I. de Wilde.
Uit het uittreksel Justitiële documentatie blijkt dat verdachte op 9 mei 2022 eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten tot een gevangenisstraf van vier weken waarvan twee weken voorwaardelijk. Aan verdachte zijn eerder diverse gevangenisstraffen, voorwaardelijke straffen en een ISD-maatregel opgelegd. Deze veroordelingen hebben verdachte er kennelijk niet van weerhouden om opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank houdt bij het opleggen van de straf er rekening mee dat verdachte na het plegen van het bewezenverklaarde nog meermaals onherroepelijk is veroordeeld. De rechtbank heeft de voorschriften toegepast die gelden voor de situatie waarin verdachte een straf/maatregel zou zijn opgelegd voor alle feiten tegelijk.
Door M. Fluit, psychiater, en T. ’t Hoen, GZ-psycholoog, is op 6 april 2023 een Pro Justitia rapport opgemaakt betreffende verdachte. Geadviseerd wordt het tenlastegelegde in verminderde mate toe te rekenen. Dat geldt voor de ten laste gelegde feiten van 5 juni 2020 en voor die van 7 juli 2022. De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen over en is van oordeel dat het ten laste gelegde op beide dagen in verminderde mate aan verdachte is toe te rekenen. De rechtbank zal daar bij de strafoplegging rekening mee houden.
Op te leggen straf
Gelet op de aard en ernst van de feiten, zoals hiervoor uiteengezet, kan niet worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming met zich brengt. Bij de op te leggen straf heeft de rechtbank gelet op straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd. Ook heeft de rechtbank er rekening mee gehouden dat de bewezenverklaarde feiten in verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend. Daarnaast heeft de rechtbank er rekening mee gehouden dat ten aanzien van de feiten 3 en 4 primair sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen de strafzaak afgedaan kon worden.
Naar het oordeel van de rechtbank is de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf gelet op deze omstandigheden niet passend. De rechtbank houdt er daarbij rekening mee dat aan verdachte ook tbs met verpleging van overheidswege zal worden opgelegd, zoals hieronder verder wordt gemotiveerd. De rechtbank acht het opleggen van een gevangenisstraf van 18 (achttien) maanden, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden.
Op te leggen tbs-maatregel
De rechtbank bepaalt verder dat aan de verdachte tbs met verpleging van overheidswege moet worden opgelegd. De rechtbank kan hiertoe besluiten als iemand een misdrijf heeft gepleegd waar volgens de wet een gevangenisstraf van vier jaar of meer op staat of als het gaat om een misdrijf waarvoor de wet specifiek bepaalt dat oplegging van terbeschikkingstelling mogelijk is. Daarnaast moet die persoon toen hij de feiten pleegde een gebrekkige ontwikkeling of een ziekelijke stoornis van de geestvermogens hebben gehad. Tot slot moet de veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen of goederen eisen dat aan die persoon tbs wordt opgelegd. Voor oplegging van de maatregel is voorts vereist dat de rechter beschikt over een advies van ten minste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, onder wie een psychiater, die de verdachte hebben onderzocht.
De rechtbank heeft in dat kader, en met betrekking tot de persoon van verdachte in het algemeen, acht geslagen op de volgende stukken:
  • een Pro Justitia rapport van 6 april 2023, opgemaakt door M. Fluit, psychiater, en T. ’t Hoen, GZ-psycholoog;
  • een reclasseringsadvies van 25 april 2023, opgemaakt door M.I. de Wilde.
Rapportage onderzoek Pieter Baan Centrum
De Pro Justitia rapportage van 6 april 2022 van Fluit en ‘t Hoen houden – zakelijk weergegeven – de volgende conclusies en bevindingen in.
Bij observatie in het PBC overheerst het gedesorganiseerd denken waarbij verdachte eigenaardige overtuigingen heeft, waanachtige belevingen en complot-denken. Het verward denken maakt deel uit van positieve symptomen en is een psychotisch verschijnsel. Verdachte voldoet aan alle criteria van een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis. Het niveau van functioneren op belangrijke levensgebieden, zoals maatschappelijk functioneren, sociaal en relationeel functioneren, ligt al jaren duidelijk onder het niveau van wat op basis van zijn mogelijkheden verwacht kan worden. Daarnaast bestaat een pervasief wantrouwen en achterdocht over racisme/discriminatie tegenover andere mensen en de overheid, waarbij dit door hem wordt geïnterpreteerd als kwaadwillend. De vervolgcognities zoals betrokkene die oppakt zijn abnormaal. Hij ziet in alles en verwijt iedereen het door hem omschreven "institutioneel racisme". Een rode draad door het leven van betrokkene, en op te vatten als majeure disfunctie, vormt de agressieregulatieproblematiek.
Zowel de paranoïde vertekening en de disfunctionele agressieregulatie als de stoornis in alcoholgebruik werkten aanzienlijk door in het handelen van verdachte ten tijde van de ten laste gelegde feiten.
De deskundigen schatten het recidiverisico op vergelijkbaar agressief delictgedrag, zonder passende interventie, in als hoog. Volgens de deskundigen dient een langer durend behandeltraject ingezet te worden. De ernst en de combinatie van de gebrekkige ontwikkeling met het middelengebruik vergen een langer durende behandeling. Nader uitgebreid neuropsychiatrisch onderzoek dient te worden ingezet om de invloed van hersenorganische oorzaken van de agressie- en impulsregulatieproblematiek verder in kaart te brengen. Eveneens kan de schizofreniespectrumstoornis verder gespecificeerd worden. In behandelopzicht wordt aan een meersporenbeleid gedacht: zowel farmacotherapie, een verslavingsbehandeling alsook trainingen om te leren omgaan met paranoïde assumpties en conflictsituaties.
Verdachte zal zich aan zorg onttrekken zolang deze niet dwingend wordt opgelegd. Hem zal lange tijd bescherming geboden moeten worden waarbinnen het nemen van medicatie een vaste plaats moet krijgen. De deskundigen achten daarbij een langdurig toezicht met begeleiding en structurering, om te voorkomen dat hij zich hieraan kan onttrekken, van groot belang. Gezien de mate van het klinische recidiverisico en de benodigde mate van beveiliging, begeleiding en behandeling biedt slechts de maatregel van de tbs met bevel tot verpleging alle mogelijkheden tot toezicht, structuur en medicatie.
Reclasseringsadvies
De reclassering kan zich vinden in het advies van het PBC. Verdachte is op dit moment een gevaar voor de maatschappij en neemt geen verantwoordelijkheid voor zijn gedrag. Mocht hij zich tijdens deze behandeling ontwikkelen en uiteindelijk toewerken naar re-integratie, dan is de reclassering van mening dat de 38z-maatregel op dat moment, dus na het afronden van een eventuele tbs maatregel, noodzakelijk is. Bij het onttrekken aan de klinische of ambulante behandeling kan er te zijner tijd vanuit dit kader worden geïntervenieerd op een wijze waarbij de recidive beperking primair blijft en kan de proeftijd worden opgeschorst tot alle (behandel)doelen zijn behaald.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen over en maakt die tot de hare. Dat betekent dat is voldaan aan de wettelijke eisen voor oplegging van een tbs-maatregel. Uit de rapportage maakt de rechtbank op dat bij verdachte sprake was een ziekelijke stoornis van de geestvermogens ten tijde van de bewezen verklaarde feiten en dat er zonder interventie een hoog recidiverisico is. Daarmee is de algemene veiligheid van personen en goederen in het geding.
Tbs ongemaximeerd
De tbs met verpleging van overheidswege zal worden opgelegd voor misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon. Dit betreffen de bewezenverklaarde feiten 1, 2, 3 en 4 primair. Bij dergelijke misdrijven is er geen maximale duur van de tbs. Dat betekent dat de tbs pas zal eindigen als de rechter van oordeel is dat verdachte niet langer een gevaar vormt voor de veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen of goederen.
38z-maatregel
De reclassering heeft de rechtbank geadviseerd om tevens een gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte op te leggen. Hiermee kan er na de tbs, indien nodig, hulp en behandeling worden gecontinueerd.
De rechtbank overweegt in dit verband het volgende. Aan verdachte wordt de maatregel van tbs met verpleging van overheidswege opgelegd die, vanwege de aard van het misdrijf, ongemaximeerd is. Omdat de duur van de tbs-maatregel met verpleging van overheidswege niet beperkt is, ziet de rechtbank geen noodzaak tot opleggen van een gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38z Wetboek van Strafrecht.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 7.000,-. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade, ten gevolge van de aan verdachte onder 3 en 4 primair ten laste gelegde feiten.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft de officier van justitie gevorderd om deze toe te wijzen tot een bedrag van € 5.000,-, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel en te vermeerderen met de wettelijke rente.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van benadeelde partij [slachtoffer 1] vanwege de bepleite ontslag van alle rechtsvervolging van verdachte en subsidiair vanwege de tegenstrijdige medische informatie. Meer subsidiair dient het bedrag te worden gematigd tot € 1.000,-, omdat het medisch ingrijpen beperkt is gebleven en niet duidelijk is of en, zo ja, wat voor soort medische behandeling nog nodig is.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Aangezien sprake is van lichamelijk letsel, komt de benadeelde partij [slachtoffer 1] in aanmerking voor vergoeding van immateriële schade. De rechtbank is het, gezien het meer subsidiaire verzoek van de raadsman, in zoverre met hem eens dat de verzochte schadevergoeding van € 7.000,- aan de hoge kant is, ook wanneer wordt gekeken naar vergoedingen die in vergelijkbare zaken worden toegekend. Er is wel in voldoende mate onderbouwd dat immateriële schade is geleden. De benadeelde partij heeft fors letsel opgelopen door het handelen van verdachte. Dit blijkt onder meer uit de later ingezonden voorlopige schadestaat. Hieruit blijkt dat [slachtoffer 1] nog steeds klachten ervaart in het aangezicht en hiervoor een operatie moet ondergaan. Deze operatie heeft nog niet plaatsgevonden. Er is dus geen sprake van een (volledige) medische eindtoestand. De rechtbank stelt het bedrag aan immateriële schade daarom naar billijkheid vast op een bedrag van € 5.000,-. Benadeelde partij [slachtoffer 1] zal voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De vordering kan voor dat deel worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

10.VORDERING TENUITVOERLEGGING

De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 22.000140.19 afwijzen. Reden daarvoor is dat de rechtbank in de onderhavige zaak aan verdachte de maatregel van tbs met verpleging van overheidswege en een gevangenisstraf zal opleggen, waardoor het toewijzen van de vordering, die ziet op twee weken gevangenisstraf, niet meer opportuun is.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 37a, 37b, 45, 55, 57, 63, 285, 287, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 primair tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 primair meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf en maatregel
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
18 (achttien) maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij
van overheidswege wordt verpleegd;
Benadeelde partij (parketnummer 10.283985.20)
  • wijst de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 5.000,
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan benadeelde partij [slachtoffer 1] van het toegewezen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 juni 2020 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart benadeelde partij [slachtoffer 1] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer 1] aan de Staat € 5.000,- te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 juni 2020 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 60 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op één van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 22.000140-19
- wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Danel, voorzitter, mrs. I. Helmich en W. Foppen, rechters, in tegenwoordigheid van mrs. N. Tressel en B.T. Feenstra, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 juni 2023.
Mr. N. Tressel is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
16.171718.22
feit 1
hij op of omstreeks 7 juli 2022 te Almere,[slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 2] de woorden toe te voegen: "ik ga je dood maken", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of een fles kapot te slaan en/of die kapotte fles in de richting van die [slachtoffer 2] te richten en/of met die kapotte fles achter die [slachtoffer 2] aan te rennen;
feit 2hij op of omstreeks 7 juli 2022 te Almere, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] één of meerdere malen in/tegen het gezicht/het hoofd, althans het lichaam, te stompen/te slaan;
10.283985.20
feit 1
hij op of omstreeks 5 juni 2020 te [verblijfplaats 2] Rotterdam, gemeente Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven,met dat opzet (meermalen) (met kracht) tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft geschopt en/of geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2hij op of omstreeks 5 juni 2020 te [verblijfplaats 2] Rotterdam, gemeente Rotterdam aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten microbloedingen in de hersenen en/of breuken in de oogkasbodem en/of beide jukbenen en/of het neusbeen, heeft toegebracht door deze opzettelijk (meermalen) (met kracht) tegen het hoofd en/of tegen het lichaam te schoppen en/of slaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 5 juni 2020 te [verblijfplaats 2] Rotterdam, gemeente Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (meermalen) (met kracht) tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft geschopt en/of geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 5 juni 2020 te [verblijfplaats 2] Rotterdam, gemeente Rotterdam [slachtoffer 1] . heeft mishandeld door deze opzettelijk (meermalen) (met kracht) tegen het hoofd en/of tegen het lichaam te schoppen en/of slaan, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten microbloedingen in de hersenen en/of breuken in de oogkasbodem en/of beide jukbenen en/of het neusbeen ten gevolge heeft gehad.

Voetnoten

2.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlage opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 13 april 2023, genummerd PL0900-2022197111, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerde pagina’s 1 t/m 36. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
3.Pagina’s 5 en 6.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 2] bij de rechter-commissaris, mr. M.S. Koppert, op 12 januari 2023, RC-nummer: 22/2556, pagina 2.
5.Pagina’s 8 en 9.
6.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] bij de rechter-commissaris, mr. M.S. Koppert, op 12 januari 2023, RC-nummer: 22/2556, pagina 1.
7.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlage opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 5 januari 2021, genummerd PL1700-2020205464, opgemaakt door politie Eenheid Rotterdam, doorgenummerde pagina’s 1 t/m 25. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
8.Pagina’s 3, 4 en 7 t/m 11.
9.Pagina 22.
10.Een geschrift, inhoudende een medische brief opgesteld op 5 juni 2020 door [A] en [B] , Traumachirurg van het Erasmus MC, pagina 20 van de vordering benadeelde partij.