4.3Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen ten aanzien van de feiten 1 en 2:
[slachtoffer 2] heeft op 7 juli 2022
aangiftegedaan waarin onder meer, zakelijk weergegeven, de volgende verklaring van aangever is opgenomen:
Op 7 juli 2022 was ik in Almere en stond ik naast een voor mij onbekende man. Ik zal deze man verder aanduiden als NN1. Ik hoorde NN1 zeggen 'ik ga je dood slaan'. Toen hij dit zei stond NN1 een meter van mij af en keek hij mij aan. Ik was niet bang voor de bedreiging, maar dacht wel dat hij de bedreiging ten uitvoer zou brengen. Ik zag dat NN1 op mij af kwam. Ik zag dat NN1 zijn rechterhand tot een vuist balde. Ik zag dat NN1 zijn rechterhand naar achteren trok en vervolgens met kracht in mijn richting bewoog. Ik zag en voelde dat de rechterhand van NN1 op mijn linkerschouder terechtkwam. Vervolgens herhaalde NN1 deze beweging. Ik zag en voelde toen dat zijn rechterhand op de linkerzijde van mijn hoofd terechtkwam. Ik werd vervolgens door meerdere mensen naar de overzijde van de busbaan geduwd om bij NN1 weg te zijn. Ik zag dat NN1 een fles op de busbaan kapot sloeg. Ik hoorde NN1 wederom roepen 'ik ga je doodmaken'. Terwijl hij dit riep keek hij mij aan en had hij de kapotgeslagen fles in zijn rechterhand. Ik zag dat NN1 op mij af kwam rennen.
Ik voel een stekende pijn op de plaats waar ik door NN1 geslagen ben. Ik voel daar nu ook een zwelling. Ook mijn bril is kapot.
Bij de rechter-commissaris heeft aangever op 12 januari 2023 verder nog verklaard, zakelijk weergegeven:
Ik was wel bang dat hij mij echt zou steken.
Verdachteheeft
ter terechtzitting van 14 juni 2023onder meer, zakelijk weergegeven, het volgende verklaard:
Ik heb een fles kapotgeslagen en ben hiermee naar [slachtoffer 2] toe gelopen, omdat ik hem bang wilde maken. Hij bleef mij namelijk maar uitschelden.
Ik heb hem met mijn rechterhand op zijn arm geslagen en daarna op zijn gezicht.
In een proces-verbaal van
verhoor van getuige [getuige] van 7 juli 2022heeft deze getuige onder meer, zakelijk weergegeven, het volgende verklaard:
Ik hoorde de man schreeuwen "ik ga jullie dood maken.” Ineens zag ik dat de man [slachtoffer 2] sloeg met een rechter gebalde vuist. Ik zag dat de man twee keer sloeg, de eerste was raak maar niet hard, de tweede raakte de man [slachtoffer 2] op zijn gezicht. Nadat de man [slachtoffer 2] geslagen had liep [slachtoffer 2] achteruit en zag ik dat de man op [slachtoffer 2] afliep en hem met een fles wilde slaan, dit lukte niet omdat hij te ver weg was. Ik zag dat [slachtoffer 2] naar de overkant van de weg liep en de man naar hem toe liep, onderweg zag ik dat de man zijn fles stuk sloeg en hij met een scherp stuk glas achter [slachtoffer 2] aanliep.
G
etuige [getuige]heeft bij de rechter-commissaris op 12 januari 2023, verder nog onder meer, zakelijk weergegeven, het volgende verklaard:
Die man sloeg de fles op de reling kapot en die ging met stekende bewegingen achter [slachtoffer 2] aanrennen.
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
Bewijsmiddelen ten aanzien van de feiten 3 en 4:
[slachtoffer 1] heeft op 1 juli 2020
aangiftegedaan waarin onder meer, zakelijk weergegeven, de volgende verklaring van aangever is opgenomen en waarbij foto’s van het letsel zijn toegevoegd:
Ik verblijf in de PI [verblijfplaats 2] in de ISD maatregel. De mishandeling vond plaats op 5 juni 2020 in de loopgang. Ik werd aangevallen door [verdachte] . Ik hoorde een stem iets zeggen. Ik zag niet wie het was aangezien het geluid van achteren kwam. Ik zag een flits en ik viel op de grond. Ik voelde een helse pijn. Ik voelde mij draaierig in mijn hoofd. Het werd zwart voor mijn ogen en ik werd op een gegeven moment wakker in het ziekenhuis. Ik heb een hersenschudding gehad. Mijn jukbeenderen zijn gebroken, mijn neus is gebroken, ik heb vermoedelijk een breuk in mijn bovenkaak en moet terug naar de chirurg. Ik had drie hechtingen in mijn rechter wenkbrauw, linkerzijde lip aan de binnenzijde van mijn mond. Het doet nog steeds veel pijn.
In een
proces-verbaal van bevindingenvan verbalisant [verbalisant] is onder meer, zakelijk weergegeven, het volgende gerelateerd:
Op 16 juli 2020 bekeek ik een verslag van de inrichtingsmedewerkers van PI [verblijfplaats 2] van de centrale post. Ik las dat onderwerp van het verslag was de gedetineerde: [slachtoffer 1] , geboortedatum [geboortedatum 2] /1985. Ik zag dat de datum waarover het verslag was gemaakt 5 juni 2020 betrof. Ik zag dat de rapporteur verklaarde dat hij een harde knal gehoord zou hebben bij de deur naar de centrale hal. Rapporteur zou daar vervolgens gezien hebben dat [verdachte] aan het inslaan was op [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] zou op de grond gevallen zijn en [verdachte] zou meerdere malen op het hoofd geschopt hebben van [slachtoffer 1] . Ik zag dat rapporteur verklaarde dat [slachtoffer 1] daarna geprobeerd had om rechtop te gaan zitten, maar hij weer onderuit gezakt was. [slachtoffer 1] zou zware verwondingen aan zijn hoofd hebben op dat moment en hevig gebloed hebben.
Brief van [A] , chirurgie, en [B] , traumachirurg van Erasmus MC van 5 juni 2020, inhoudende:
Conclusie:
Gedetineerde man met blanco voorgeschiedenis status na mishandeling door een andere gedetineerde met daarbij:
1. Orbitabodem fractuur (de rechtbank begrijpt: oogkasbodem); mogelijk glasvochtbloeding, echter niet goed te beoordelen waarvoor controle Oogarts over 1 week.
2. Processus spinosus fractuur 74,16 (oud) waarvoor iom Orthopeed expectatief beleid.
3. Minimaal gedisloceerde zygomafractuur (de rechtbank begrijpt: jukbeen) beiderzijds waarvoor snuitverbod 3 weken; over 1 week poliklinische controle bij de Kaakchirurg.
4. Multipele hyperdense configuraties bifrontaal li>re DD calficificaties/microbloedingen (de rechtbank begrijpt: microbloedingen in de hersenen) waarvoor iom Neurologie expectatief beleid.
5. Os nasale fractuur (de rechtbank begrijpt: neusfractuur) waarvoor expectatief beleid; behoeft geen poliklinische controle behalve bij problemen met doorgankelijkheid/scheefstand van de neus - dan poli KNO over 1 week.
6. Wondje re wenkbrauw, onderlip links wv hechten op SEH; na 1 week hechtingen verwijderen bij eigen arts/huisarts.
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1:
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht dan wel met zware mishandeling onder meer is vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou verliezen dan wel zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen en dat het opzet van verdachte daarop was gericht.
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij zich niet bedreigd voelde door de woorden van verdachte. Voor een bewezenverklaring van een bedreiging is echter niet vereist dat de bedreiging in het concrete geval op de bedreigde een zodanige indruk heeft gemaakt dat daadwerkelijk vrees is opgewekt. Voldoende is dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat zij in het algemeen geschikt is om de vrees teweeg te brengen. Aan dat vereiste wordt voldaan. Verdachte heeft [slachtoffer 2] namelijk bedreigd met de woorden ‘ik ga je doodmaken’ en vervolgens heeft hij een fles kapot geslagen en is hij daarmee achter [slachtoffer 2] aan gerend. Overigens heeft aangever ook verklaard dat hij wel bang was dat verdachte met de fles zou steken en blijkt uit de verklaring van getuige [getuige] dat [slachtoffer 2] van verdachte wegliep toen hij met de kapotgeslagen fles achter hem aan ging, waaruit tevens blijkt dat daadwerkelijk angst is veroorzaakt. Het standpunt van de verdediging dat geen sprake kon zijn van een bedreiging toen verdachte met een kapotgeslagen fles achter [slachtoffer 2] aanliep vanwege de grote afstand tussen hen, deelt de rechtbank dus niet.
De rechtbank acht de bedreiging van [slachtoffer 2] wettig en overtuigend bewezen.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van de feiten 3 en 4:
Schriftelijke medische stukken bij vordering benadeelde partij aan dossier voegen
De rechtbank zal, gelet op het in voetnoot 1 vermelde arrest van de Hoge Raad van 22 januari 2019, het door benadeelde partij [slachtoffer 1] voor de aanvang van de terechtzitting ingediende “Verzoek tot schadevergoeding met bijlagen op de voet van art. 344, eerste lid aanhef en onder 5°, Sv” voor het bewijs van de tenlastegelegde feiten gebruiken.
Verklaring aangever of verdachte
De verklaring van aangever wordt ondersteund door het geconstateerde letsel zoals omschreven door de artsen van het Erasmus MC en door de verklaring van de getuige, die ook het letsel waarneemt direct na het incident en die ziet dat aangever niet rechtop kon zitten. De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat hij werd aangevallen door aangever en zich toen verdedigde door aangever een paar keer te slaan, niet aannemelijk omdat die verklaring geen steun vindt in het dossier. De rechtbank gaat ook voorbij aan het verweer van verdachte dat het letsel zou zijn veroorzaakt door de val van [slachtoffer 1] . Nog daargelaten dat het zeer onaannemelijk is dat [slachtoffer 1] dusdanig ernstig letsel heeft opgelopen door een val, acht de rechtbank de verklaring van verdachte ongeloofwaardig gelet op het soort letsel in het gezicht van [slachtoffer 1] en het bloed op de voorkant van de schoen van verdachte.
Bewezenverklaring poging doodslag (feit 3)
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van een poging tot doodslag is vereist dat de verdachte, al dan niet in voorwaardelijke zin, opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer, waarmee sprake zou zijn van een poging tot doodslag. Er is sprake van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer, indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De getuige heeft gezien dat verdachte [slachtoffer 1] tegen het hoofd/gezicht schopte terwijl hij op de grond lag. [slachtoffer 1] kon na de mishandeling niet rechtop blijven zitten, waaruit volgt wat voor impact de mishandeling op hem heeft gehad. Uit de letselbeschrijving van de artsen van het Erasmus MC blijkt dat het slachtoffer meerdere botbreuken in zijn gezicht had en microbloedingen in zijn hersenen. Hieruit leidt de rechtbank af dat verdachte niet alleen meermaals, maar ook met kracht tegen het hoofd/gezicht van het slachtoffer heeft geschopt.
Op de vraag of de geweldshandelingen van verdachte tot de dood van aangever [slachtoffer 1] hadden kunnen leiden, overweegt de rechtbank dat, door meermalen met kracht tegen het hoofd/gezicht van [slachtoffer 1] te schoppen, verdachte zich heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer 1] daardoor zodanig letsel zou oplopen dat hij als gevolg daarvan zou komen te overlijden. Verdachte heeft die kans, blijkens de uiterlijke verschijningsvorm van zijn handelen, ook welbewust aanvaard en op de koop toegenomen. Daarom acht de rechtbank opzet in voorwaardelijke zin op het van het leven beroven van [slachtoffer 1] aanwezig. Dat die kans zich niet heeft verwezenlijkt en [slachtoffer 1] – gelukkig – niet nog ernstiger letsel heeft opgelopen, doet daar niet aan af. Verdachte is gestopt met schoppen toen hij werd overmeesterd door meerdere PI-medewerkers. Dat het letsel van [slachtoffer 1] niet nog ernstiger is, is daarom geenszins te danken geweest aan het handelen van verdachte.
Bewezenverklaring zware mishandeling (feit 4 primair)
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de zware mishandeling, zoals onder 4 primair tenlastegelegd, kan worden bewezen. Uit het dossier blijkt voldoende dat het letsel, de microbloedingen in de hersenen, de breuken in de oogkasbodem, in beide jukbenen en het neusbeen, is ontstaan door de handelingen van verdachte. De rechtbank is van oordeel dat deze letsels in samenhang bezien zwaar lichamelijk letsel is, (mede) omdat [slachtoffer 1] nog steeds klachten in het aangezicht ervaart en hij daar nog een operatie voor moet ondergaan. Er is geen sprake van een medische eindtoestand. Het standpunt van de verdediging het medisch ingrijpen beperkt kon blijven tot het plaatsen van enkele hechtingen, deelt de rechtbank niet.
Omdat het schoppen tegen het hoofd zowel een poging doodslag als een zware mishandeling oplevert, is sprake van eendaadse samenloop.