ECLI:NL:RBMNE:2023:3649

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 juli 2023
Publicatiedatum
19 juli 2023
Zaaknummer
22_5721
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-beschikking door huurder ongegrond verklaard

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 13 juli 2023, is het beroep van eiser, een huurder van een woning, tegen de WOZ-beschikking van de gemeente ongegrond verklaard. De zaak betreft de vastgestelde waarde van de onroerende zaak, gelegen op [adres] in [plaats], die op 1 januari 2021 op € 291.000,- was vastgesteld. Eiser had bezwaar gemaakt tegen deze waarde, maar de gemeente verklaarde het bezwaar ongegrond. Tijdens de zitting, die via een beeldverbinding plaatsvond, werd het beroep behandeld door de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de gemeente.

De rechtbank beoordeelde allereerst de ontvankelijkheid van het beroep. De rechtbank oordeelde dat eiser, als huurder, procesbelang heeft bij de WOZ-beschikking, omdat deze op zijn naam is bekendgemaakt. Vervolgens werd het relativiteitsvereiste uit artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) besproken. Dit artikel stelt dat de bestuursrechter niet tot vernietiging van een besluit kan overgaan als de geschonden norm niet strekt tot bescherming van degene die de norm inroept. De rechtbank concludeerde dat het belang van eiser niet wordt beschermd door de rechtsregel van artikel 17 van de Wet WOZ, omdat hij geen direct financieel gevolg ondervindt van de vastgestelde WOZ-waarde.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk kreeg. Eiser heeft geen recht op terugbetaling van het griffierecht of vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om in hoger beroep te gaan bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden binnen zes weken na verzending van het proces-verbaal.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/5721

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: J. van Herk),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente]

(gemachtigde: T. Medemblik).

Zitting

De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van verweerder van 18 november 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van verweerder van 18 november 2022.
1.1.
Verweerder heeft de waarde van de onroerende zaak [adres] in [plaats] (de woning op 1 januari 2021 (de waardepeildatum) vastgesteld op € 291.000,- (de beschikking).
1.2.
Verweerder heeft het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
1.3.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.

Feiten

2. De woning is een in 1921 gebouwde rijwoning. De woning heeft een gebruiksoppervlakte van 74 m2 en is gelegen op een kavel van 144 m2. De woning beschikt over een aanbouw, een berging/schuur en een dakkapel.
3. Eiser is huurder (gebruiker) van de woning.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of het beroep van eiser –
als huurder van de woning – ontvankelijk is. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Als uitgangspunt geldt immers dat aangenomen mag worden dat eenieder aan wie op zijn naam een WOZ-beschikking is bekend gemaakt, bij de beschikking en dus bij de daarin vastgestelde waarde een procesbelang heeft. Dit betekent dat een bezwaar of beroep tegen een dergelijke beschikking niet niet-ontvankelijk mag worden verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. [1]
5. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of het relativiteitsvereiste uit artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in dit geval in de weg staat aan een inhoudelijke beoordeling van de vastgestelde WOZ-waarde.
6. Artikel 8:69a van de Awb verbiedt de bestuursrechter tot vernietiging van een besluit over te gaan, als het voorschrift dat is geschonden evident niet strekt tot bescherming van degene die de norm inroept. De bestuursrechter mag de vraag of de ingeroepen rechtsregel is geschonden in het midden laten en volstaan met de constatering dat de aangevoerde beroepsgrond er niet toe kan leiden dat het bestreden besluit wordt vernietigd omdat het belang van de belanghebbende geen bescherming vindt in de ingeroepen rechtsregel. [2]
7. In artikel 17 van de Wet WOZ is geregeld dat voor woningen de WOZ-waarde wordt bepaald op de waarde in het economische verkeer. Deze WOZ-waarde wordt vastgesteld bij beschikking. Belanghebbenden kunnen opkomen tegen de vastgestelde WOZ-waarde indien deze op een te hoog of te laag bedrag is bepaald. Het relativiteitsvereiste als vervat in artikel 8:69a Awb staat echter aan vermindering of verhoging van de vastgestelde WOZ-waarde in de weg, indien de indiener van het bezwaar of beroep geen direct financieel gevolg daarvan ondervindt. De rechtsregel van artikel 17 van de Wet WOZ strekt dan immers niet tot bescherming van het belang van deze indiener. Een direct financieel gevolg kan bijvoorbeeld worden ondervonden als de WOZ-waarde als heffingsmaatstaf wordt gebruikt voor belastingen die aan de indiener worden opgelegd of als de WOZ-waarde een rol speelt bij het bepalen van de huurprijs van de woning van de indiener.
8. In het onderhavige geval heeft de gemachtigde van eiser ter zitting desgevraagd verklaard dat hij het financiële belang van eiser niet kan toelichten, maar dat eiser de waarde van de woning kennelijk wel van belang vindt. Dit laatste is echter geen objectief belang, maar een subjectief motief. Dit brengt mee dat de rechtsregel van artikel 17 van de Wet WOZ niet strekt tot bescherming van het belang van eiser. Het beroep van eiser kan er dus niet toe leiden dat de vastgestelde waarde wordt verminderd. Nu toepassing wordt gegeven aan artikel 8:69a van de Awb en de WOZ-beschikking daarom niet wordt herroepen, dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van
mr.B.L. Kosterman-Meijer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
13 juli 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.De rechtbank verwijst in dit kader naar de uitspraak van de Hoge Raad van 20 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:467.
2.Zie onder andere de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van