Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 4 die op 23 juni 2022 aan [gedaagde] is betekend;
- de conclusie van antwoord, tevens (voorwaardelijke) eis in reconventie met producties 1 tot en met 4;
- de conclusie van antwoord in reconventie;
- de akte verhoging eis in (voorwaardelijke) reconventie met productie 4.
2.De feiten
Voor het gebruik van de verdieping als zelfstandige kantoorfunctie in afwijking van het bestemmingsplan is na ingang van de huurovereenkomst door [eiser] een omgevingsvergunning ter legalisatie aangevraagd. De begane grond van het gehuurde heeft [gedaagde] met goedvinden van [eiser] in gebruik gegeven aan [B] , de jongere broer van [A] , voor de bedrijfsvoering van zijn kledingwebshop ‘ [onderneming 2] ’.
3.Het geschil
4.De beoordeling
vanafapril 2022 voorlopig althans ‘totdat de gemeente uitslag zal geven’ een bedrag van € 1.000,00 per maand mocht betalen in plaats van € 1.900,00 per maand. [eiser] heeft deze stelling van [gedaagde] gemotiveerd betwist. Hij verwijst daarvoor naar zijn e-mail van 4 juli 2022 waarin hij direct heeft gereageerd op de e-mail van 4 juli 2022 van [A] dat de korting van € 900,00 slechts eenmalig door hem is gegeven voor de maand april 2022 zoals hij ook op 29 april 2022 heeft geappt. Niet gesteld of gebleken is dat [A] vóór het nemen van de conclusie van antwoord tevens voorwaardelijke eis in reconventie hierop heeft gereageerd met de mededeling aan [eiser] dat dit niet klopt. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [A] namens [gedaagde] nog wel aangegeven dat zij een geluidsopname kon laten horen waaruit de afspraak zoals die door haar is gesteld zou blijken, maar dit heeft de kantonrechter geweigerd wegens strijd met het beginsel van de goede procesorde. [eiser] werd hiermee overvallen en daardoor in zijn procesbelang van hoor- en wederhoor geschaad. Het verweer van [gedaagde] dat zij op basis van een afspraak met [eiser] vanaf april 2022 slechts € 1.000,00 in plaats van € 1.900,00 aan huur verschuldigd is, slaagt daarom alleen voor de maand april 2022. Tussen partijen staat vast dat [gedaagde] het bedrag van € 1.000,00 voor de maand april 2022 aan [eiser] heeft betaald. Over de maand april 2022 bestaat derhalve geen betalingsachterstand.