In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 11 juli 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een woning. Eiser, vertegenwoordigd door P. Loijen, had bezwaar aangetekend tegen de vastgestelde WOZ-waarde van € 261.000,- voor het belastingjaar 2022, welke waarde was vastgesteld door de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap. Eiser stelde dat de waarde te hoog was en bepleitte een lagere waarde van maximaal € 245.000,-. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een digitale zitting op 30 mei 2023, waar zowel de gemachtigde van eiser als de gemachtigde van verweerder aanwezig waren, evenals een taxateur van verweerder.
De rechtbank overwoog dat de WOZ-waarde de waarde in het economisch verkeer vertegenwoordigt en dat deze waarde wordt vastgesteld aan de hand van vergelijkingen met recent verkochte woningen. De heffingsambtenaar had een taxatiematrix overgelegd ter onderbouwing van de vastgestelde waarde. Eiser had verschillende beroepsgronden ingediend, waaronder het verzoek om aanvullende informatie over de taxatiekaart en de indexering van verkoopcijfers. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende inzicht had gegeven in de waardebepaling en dat de beroepsgronden van eiser niet voldoende onderbouwd waren.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, waardoor de uitspraak op bezwaar in stand bleef. Eiser kreeg geen griffierecht terug en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, in aanwezigheid van griffier mr. D. Burggraaf, en is openbaar uitgesproken op 11 juli 2023.