ECLI:NL:RBMNE:2023:3418

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 juli 2023
Publicatiedatum
10 juli 2023
Zaaknummer
C/16/548941 / HA ZA 22-629
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Goederenrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbod tot gebruik omgevingsvergunning wegens onrechtmatige hinder door uitbouw van buren

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 4 juli 2023, hebben eisers, buren van gedaagden, een verbod gevorderd tegen het gebruik van een omgevingsvergunning die aan gedaagden was verleend voor de uitbouw van hun woning. Eisers, vertegenwoordigd door advocaat mr. D.D. Senders, stelden dat de uitbouw onrechtmatige hinder zou veroorzaken, met name door vermindering van uitzicht, zonlicht en daglicht in hun woning. Gedaagden, vertegenwoordigd door advocaat mr. W.H.J. Luijer, voerden aan dat de vergunning in overeenstemming was met het bestemmingsplan en dat de hinder niet onrechtmatig was.

De rechtbank oordeelde dat de uitbouw inderdaad zou leiden tot onrechtmatige hinder voor eisers, aangezien de hinder de grenzen van wat buren van elkaar moeten dulden zou overschrijden. De rechter baseerde zijn oordeel op artikel 5:37 van het Burgerlijk Wetboek, dat bepaalt dat een eigenaar hinder mag veroorzaken aan andere eigenaren, tenzij deze hinder onrechtmatig is. De rechtbank verbood gedaagden om gebruik te maken van de omgevingsvergunning en legde een dwangsom op van € 50.000,00 indien gedaagden zich niet aan dit verbod zouden houden. Daarnaast werden gedaagden veroordeeld in de proceskosten van eisers, die op € 1.947,89 werden vastgesteld, te vermeerderen met wettelijke rente.

De uitspraak benadrukt de noodzaak om bij burenrelaties rekening te houden met de belangen van elkaar, vooral in dichtbevolkte gebieden waar woningen dicht op elkaar staan. De rechter concludeerde dat de bouwplannen van gedaagden in deze omvang onrechtmatige hinder zouden veroorzaken, en dat het gevorderde verbod tot het gebruikmaken van de omgevingsvergunning terecht was toegewezen.

Uitspraak

proces-verbaal

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/548941 / HA ZA 22-629
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 4 juli 2023
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

2.
[eiseres sub 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. D.D. Senders te Leusden,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

2.
[gedaagde sub 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. W.H.J. Luijer te Loosdrecht.
Partijen worden hierna [eiser c.s.] (in mannelijk enkelvoud) en [gedaagde c.s.] . (in mannelijk enkelvoud) genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding,
  • de conclusie van antwoord,
  • de op verzoek van de rechtbank nagezonden productie 9 van [eiser c.s.]
1.2.
De mondelinge behandeling heeft op 4 juli 2023 in het gebouw van deze rechtbank plaatsgevonden. Voorafgaande aan de mondelinge behandeling heeft een plaatsopneming plaatsgevonden in en bij de woningen van partijen. Tijdens de plaatsopneming en de mondelinge behandeling waren beide partijen, bijgestaan door hun advocaten aanwezig. Van wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken heeft de griffier aantekeningen gemaakt. Van de plaatsopneming is geen aantekening of proces-verbaal opgemaakt.
1.3.
Na afloop van de zitting heeft de rechter met toepassing van artikel 29a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering mondeling uitspraak gedaan. De beslissing en de motivering van de beslissing zijn hierna onder 2 en onder 3.5 en verder weergegeven. Voor de duidelijkheid is hierna onder 3.1 tot en met 3.4 toegevoegd waar de zaak over gaat.
2. De beslissing
De rechtbank:
2.1.
verbiedt [gedaagde c.s.] . gebruik te maken van de omgevingsvergunning, verleend door Burgemeester en Wethouders van [gemeente] bij besluit van 12 juli 2022, verzonden op 12 juli 2022, met het nummer [nummer] ,
2.2.
veroordeelt [gedaagde c.s.] . om aan [eiser c.s.] een dwangsom van € 50.000,00 te betalen indien [gedaagde c.s.] . zich niet aan de onder 2.1 uitgesproken veroordeling houdt,
2.3.
veroordeelt [gedaagde c.s.] . in de proceskosten, aan de zijde van [eiser c.s.] tot dit vonnis vastgesteld op € 1.947,89 , te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
2.4.
veroordeelt [gedaagde c.s.] . in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 131,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen met € 68,00 aan salaris advocaat en met de explootkosten als [gedaagde c.s.] . niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden,
2.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
2.6.
wijst af het meer of anders gevorderde.

3.De beoordeling

Waar gaat deze zaak over?

3.1.
[eiser c.s.] en [gedaagde c.s.] . zijn buren en wonen aan de [straat] in [woonplaats] . [eiser c.s.] is sinds 1979 eigenaar van zijn woning (nr. [huisnummer 1] ) en [gedaagde c.s.] . is sinds 2008 eigenaar van zijn woning (nr. [huisnummer 2] ). Beiden woningen hebben aan de achterzijde (in de tuin) op dit moment een aanbouw (niet over de gehele breedte van de woning), waarin de keuken staat.
3.2.
[gedaagde c.s.] . heeft drie opgroeiende kinderen en vindt dat zijn woning te krap wordt. Hij is daarom voornemens zijn woning uit te bouwen. Hij wil de aanbouw aan zijn woning over de hele breedte van de woning doortrekken en daarop de eerste verdieping gedeeltelijk uitbouwen met een balkon, waarop nog een verdieping met vliering komt. Daartoe heeft hij een omgevingsvergunning aangevraagd die aan hem op 12 juli 2022 is afgegeven.
3.3.
[eiser c.s.] kan zich niet vinden in de verbouwingsplannen van [gedaagde c.s.] .. Hij heeft bezwaar gemaakt tegen de afgegeven vergunning, maar dat bezwaar is afgewezen. [eiser c.s.] vindt dat door de uitbouw zijn uitzicht zal worden verminderd en de hoeveelheid zonlicht op de ramen van zijn woonkamer en keuken en daglicht in zijn woonkamer en keuken sterk zal afnemen. [eiser c.s.] heeft twee onderzoeken naar bezonning, daglicht en uitzicht laten verrichten door ir. [A] (hierna: [A] ) van [websitenaam] en de rapporten overgelegd ter onderbouwing van zijn standpunt. [eiser c.s.] is van menig dat als [gedaagde c.s.] . zijn bouwplannen realiseert sprake zal zijn van onrechtmatige hinder.
3.4.
[eiser c.s.] vordert in deze procedure primair een verklaring voor recht dat [gedaagde c.s.] . tegenover hem onrechtmatig handelt indien hij gebruik maakt van zijn omgevingsvergunning en dat [gedaagde c.s.] . wordt verboden gebruik te maken van die vergunning, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50.000,00.
Het oordeel van de rechtbank
3.5.
Uitgangspunt bij de beoordeling van de vordering van [eiser c.s.] is artikel 5:37 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De regel is dat een eigenaar van een erf hinder mag veroorzaken aan eigenaren van andere erven, tenzij die hinder te ver gaat, en daarom als onrechtmatig moet worden aangemerkt. Een van de voorbeelden van hinder die expliciet wordt genoemd is het onthouden van licht. Of sprake is van onrechtmatige hinder, en de hinder dus te ver gaat, hangt volgens de Hoge Raad af van de aard, de ernst en de duur van de hinder en de daardoor toegebrachte schade in verband met de verdere omstandigheden van het geval, waaronder de plaatselijke omstandigheden. [1]
3.6.
De uitbouw die [gedaagde c.s.] . wil realiseren zorgt voor minder uitzicht, minder zonlicht en minder daglicht bij [eiser c.s.] De uitbouw zal dus hinder veroorzaken. De vraag is, of die hinder ook geldt als onrechtmatige hinder, dus of hier een grens zou worden overschreden. Om die vraag te beantwoorden, moet worden gekeken naar de door de Hoge Raad genoemde punten.
  • Vast staat dat de duur van de hinder in dit geval permanent zal zijn, omdat de uitbouw permanent aanwezig zal zijn.
  • Partijen verschillen van mening over de ernst van de hinder en van de veroorzaakte schade. Volgens [gedaagde c.s.] . valt dat reuze mee, terwijl [eiser c.s.] vindt dat hij in onacceptabele zin veel woongenot zou moeten inleveren.
  • De plaatselijke omstandigheden zijn dat de woningen van partijen klein zijn, met kleine tuinen. De huizen staan dicht op elkaar. Een flinke uitbouw heeft dan relatief veel impact bij de buren, en dat maakt dat relatief sneller sprake is van hinder.
3.7.
Bij de beoordeling van de ernst van de hinder en de daardoor veroorzaakte schade zijn de drie door [eiser c.s.] genoemde omstandigheden relevant. Dat zijn als al gezegd:
  • verminderd uitzicht,
  • minder zonlicht op de gevels achter en
  • minder daglicht in de woonkamer en keuken.
Uitzicht
3.8.
[A] heeft ter vergelijking van het uitzicht van [eiser c.s.] vanuit zijn woonkamerraam en keukenraam in de huidige situatie (0s) en de vergunde situatie (3s) de volgende plaatjes gemaakt [2] :
Uit deze plaatjes blijkt duidelijk dat in de vergunde situatie het uitzicht significant minder zal zijn. De rechter heeft bij de plaatsopneming geconstateerd dat deze plaatjes vanuit een voor [gedaagde c.s.] . ongunstige hoek zijn gemaakt. Als je op een andere plaats voor hetzelfde raam gaat staan en naar opzij kijkt, zal er meer uitzicht zijn. De plek en hoek van waaruit de plaatjes zijn gemaakt zijn echter niet onrealistisch en slechts uitgekozen vanwege hun effect. De plaatsen van waaruit de plaatjes zijn gemaakt zijn plaatsen waar [eiser c.s.] veel aanwezig is: het aanrecht in de keuken en de eettafel in de woonkamer. Dat op die plaatsen het uitzicht significant slechter wordt is daarom relevant.
Zonlicht, afname gemiddelde bezonningsduur
3.9.
In de rapportage van [A] valt te lezen (pagina 6) dat de gemiddelde bezonningsduur op de gevels van de woonkamer, de keuken en in de tuin van [eiser c.s.] significant afneemt, met name in de zomerperiode. Op de achtergevel van de woonkamer ter hoogte van het raam is sprake van, afhankelijk van het moment in het jaar, een afname van de gemiddelde bezonningsduur tussen de 14% en 38% en bij de keuken neemt de gemiddelde bezonningsduur af met 0 tot 29%.
Daglichtfactor
3.10.
[A] heeft in zijn rapportage ook een vergelijking gemaakt van de hoeveelheid daglicht die binnenvalt in de woonkamer en keuken in de huidige situatie en de vergunde situatie en/of deze voldoet aan de norm die daarvoor geldt. De woonkamer van [eiser c.s.] voldoet op dit moment al niet aan het minimale aanbevelingsniveau voor daglichttoetreding. Dat zal bij realisatie van de uitbouw maar heel beperkt verslechteren. Maar in de keuken is het verschil wel significant. De keuken voldoet op dit moment net aan de norm (>50% oppervlakte met een daglichtfactor van minimaal 2,1 %) en dat zal dalen naar 25%.
Conclusie
3.11.
Die drie punten van verslechtering maken, zeker samen, dat de van de uitbouw te verwachten hinder over de grens gaat van wat buren van elkaar te dulden hebben. De hinder zou daarmee onrechtmatig zou zijn tegenover [eiser c.s.]
3.12.
Het oordeel dat de vergunde uitbouw zou leiden tot onrechtmatige hinder, betekent voor de goede orde niet dat [gedaagde c.s.] . niet mag uitbouwen. Uitbouw naar boven toe (extra verdieping en vliering) veroorzaakt bij [eiser c.s.] geen hinder. Een uitbouw in de tuin op de begane grond zou hinder veroorzaken, omdat die uitbouw hoger zou worden dan de schutting in de huidige situatie, en daarmee zou zorgen voor minder uitzicht en vermoedelijk minder zonlicht en daglicht. Het valt echter te verwachten dat die hinder wel binnen de grenzen zou blijven van wat acceptabel is, en dus niet onrechtmatig is.
De argumenten van [gedaagde c.s.] .
3.13.
[gedaagde c.s.] . heeft een aantal argumenten naar voren gebracht om zich tegen de vordering van [eiser c.s.] te verweren die hierna worden besproken.
3.14.
[gedaagde c.s.] . zegt dat, zoals door de Commissie Bezwaarschriften in de bezwaarschriftprocedure bij de gemeente is overwogen, bij de vaststelling van het bestemmingsplan al rekening is gehouden met de belangen van [eiser c.s.] met betrekking tot lichttoetreding. Dat is hoogstens waar in zeer abstracte zin. In het bestemmingsplan is bepaald wat de maximaal toegestane hoogte van daken en dakgoten is en dat je niet meer dan 50% van een bestaand erf mag volbouwen. Maar binnen die grenzen kan je nog steeds de meest gruwelijke hinder veroorzaken. Dat het bouwplan voldoet aan het bestemmingsplan, betekent daarom niet dat [eiser c.s.] civielrechtelijk niet meer mag klagen. Dit is vaste rechtspraak van de Hoge Raad. [3]
3.15.
[gedaagde c.s.] . heeft gewezen op de aanwezigheid van een boom achter in de tuin van [eiser c.s.] Die zou volgens [gedaagde c.s.] . ook zon- en daglicht blokkeren. Een boom kan echter voor wat betreft de beleving van en de invloed op de toetreding van licht en het uitzicht niet worden vergleken met een blinde muur. [4] Het is ook niet gebleken dat de aanwezigheid van die boom relevant is voor de discussie of de uitbouw van [gedaagde c.s.] . voor minder dag- en zonlicht in woonkamer en keuken zou zorgen. De boom staat achterin de tuin; de uitbouw zou vooral effect hebben op het voorste deel van de tuin van [gedaagde c.s.] ., waar de woonkamer en keuken van [eiser c.s.] aan grenzen.
3.16.
Verder heeft [gedaagde c.s.] . erop gewezen dat een strook aan de rechterkant van het keukenraam door [eiser c.s.] aan de binnenkant is dicht gezet en het feit dat [eiser c.s.] voor zijn ramen, zowel die in de woonkamer als die in de keuken, spullen heeft neergezet en rolgordijnen heeft opgehangen. Dat klopt, maar het is niet relevant. Het plaatsen van spullen bij of voor het raam is een vrije keuze en dat er wat minder zonlicht en daglicht binnentreedt omdat er wat spullen in het raam staan is qua beleving (net als bij de boom) heel anders dan wanneer er flink minder zonlicht en daglicht binnentreedt omdat de buren een enorme blinde muur plaatsen. Die omstandigheden zijn qua invloed niet met elkaar te vergelijken.
3.17.
Ten slotte heeft [gedaagde c.s.] . gewezen op zijn belang bij de uitbouw vanwege zijn opgroeiende kinderen en de behoefte aan meer ruimte, zoals dat dat de kinderen een bureau in hun kamer moeten kunnen hebben. Die behoefte is zonder meer invoelbaar en begrijpelijk. Dit belang van [gedaagde c.s.] . speelt echter geen rol bij de beoordeling van de vraag of de vergunde uitbouw onrechtmatige hinder zou veroorzaken. Het belang van [gedaagde c.s.] . is ingebakken in de regel van artikel 5:37 BW dat hij tot een bepaalde grens hinder mag veroorzaken bij buren door uit te bouwen, vanwege die behoefte aan meer ruimte. Bij de vraag of [gedaagde c.s.] . de grens van onrechtmatige hinder overgaat wordt echter alleen gekeken naar het effect van de hinder op [eiser c.s.] En juist het feit dat het gaat om kleine woningen en kleine tuinen maakt dat het moeilijker is om uit te bouwen zonder over de grenzen heen te gaan van wat de buren hebben te dulden.
De slotsom
3.18.
De conclusie is dat de bouwplannen van [gedaagde c.s.] . in deze omvang onrechtmatige hinder zouden veroorzaken. Het gevorderde verbod tot het gebruikmaken van de omgevingsvergunning door [gedaagde c.s.] . wordt daarom toegewezen, op straffe van een dwangsom. De gevorderde verklaring voor recht dat [gedaagde c.s.] . onrechtmatig handelt tegenover [eiser c.s.] zal worden afgewezen nu [eiser c.s.] daar geen afzonderlijk belang bij heeft, naast het toegewezen verbod.
3.19.
[gedaagde c.s.] . is de partij die ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiser c.s.] als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding € 138,89
- griffierecht € 314,00
- salaris advocaat
€ 1.495,00(2,5 punten × € 598,00)
Totaal € 1.947,89
De over de proceskosten gevorderde wettelijke rente zal op de in de beslissing te noemen manier worden toegewezen.
3.20.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
Deze mondelinge uitspraak is gedaan door mr. N.A.J. Purcell rechter, in tegenwoordigheid van mr. A. Safi, de griffier, op 4 juli 2023.

Voetnoten

1.Hoge Raad 3 mei 1991,
2.Productie 9 van [eiser c.s.] : Pagina 8 van het aanvullend rapport van [A] van 29 augustus 2022.
3.HR 21 oktober 2005,
4.Zie ook, Rechtbank Den Haag, 2 oktober 2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:10406.