In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 10 juli 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een woning in de gemeente Noordoostpolder. De heffingsambtenaar had in een beschikking van 19 februari 2022 de waarde van de woning vastgesteld op € 631.000,- per 1 januari 2021. Eiser, de eigenaar van de woning, ging in bezwaar tegen deze waarde, maar de heffingsambtenaar handhaafde de vastgestelde waarde in de uitspraak op bezwaar van 27 oktober 2022. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de woning een vrijstaande bungalow is, gebouwd in 2017, met een gebruiksoppervlakte van 228 m2 en een kaveloppervlakte van 812 m2. De rechtbank heeft de heffingsambtenaar belast met de bewijslast om aan te tonen dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. De heffingsambtenaar heeft een taxatiematrix overgelegd waarin de woning wordt vergeleken met vijf referentiewoningen in de omgeving.
Na beoordeling van de taxatiematrix en de argumenten van eiser, concludeert de rechtbank dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde van de woning correct is vastgesteld. De rechtbank oordeelt dat de argumenten van eiser, waaronder de ligging van de woning en de aanpassingen voor rolstoeltoegankelijkheid, niet voldoende onderbouwd zijn om de vastgestelde waarde te betwisten. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de uitspraak op bezwaar in stand blijft en eiser het griffierecht niet terugkrijgt.