ECLI:NL:RBMNE:2023:337

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 januari 2023
Publicatiedatum
31 januari 2023
Zaaknummer
9891085 LC EXPL 22-1047 A/45353
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over aansprakelijkheid en gebreken in pachtovereenkomst met betrekking tot besmetting van tulpenbollen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, gaat het om een geschil tussen een bloembollenbedrijf, [eiseres] B.V., en [gedaagde sub 1], die als verpachter fungeert. De zaak betreft de pachtovereenkomsten voor verschillende percelen grond die door [eiseres] zijn gepacht voor de teelt van tulpenbollen. De kern van het geschil is de vraag of de tulpenbollen van [eiseres] besmet zijn geraakt met stengelaaltjes, wat zou duiden op een gebrek in het gepachte. De mondelinge behandeling vond plaats op 7 november 2022, waarna partijen geen schikking hebben bereikt en om vonnis hebben verzocht. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van pachtovereenkomsten en dat de verpachter, [gedaagde sub 1], als contractuele wederpartij moet worden beschouwd. De rechtbank heeft de zaak aangehouden voor deskundigenonderzoek om vast te stellen of de besmetting van de tulpenbollen het gevolg is van de teelt op de door [gedaagde sub 1] verpachte gronden. De rechtbank heeft vragen geformuleerd voor de deskundige, waaronder de frequentie van stengelaal in de Flevopolder en de gebruikelijke praktijken rondom het onderzoeken van percelen op besmetting. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling en de benoeming van een deskundige.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
pachtkamer
locatie Lelystad
zaaknummer: 9891085 LC EXPL 22-1047 A/45353
Vonnis van 25 januari 2023
inzake
de besloten vennootschap
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
verder ook te noemen [eiseres] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. M.J.H. van Baalen,
tegen:

1.[gedaagde sub 1] , vennoot van gedaagde sub 4,

wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde sub 1] ,

2.[gedaagde sub 2] , vennoot van gedaagde sub 4,

wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde sub 2] ,

3.[gedaagde sub 3] , vennoot van gedaagde sub 4,

wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde sub 3] ,
4. de vennootschap onder firma
[gedaagde sub 4 (V.O.F.)],
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
verder ook te noemen [gedaagde sub 4 (V.O.F.)] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. E.H. Verweij.
[gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4 (V.O.F.)] verder ook samen te noemen [achternaam gedaagden sub 1 en sub 3] c.s.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, met producties, van 13 mei 2022;
- de conclusie van antwoord met een productie;
- de akte van [eiseres] met producties 16-21;
- de akte van [eiseres] met productie 22.
1.2.
De mondelinge behandeling van deze zaak is gehouden op 7 november 2022. Na uitroeping van de zaak zijn verschenen [A] , middellijk bestuurder van [eiseres] , bijgestaan door mr. Van Balen en mr. M.J. Heuvink. [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] zijn verschenen, bijgestaan door mr. Verweij en mr. N.S. Commijs. Van de zitting heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
1.3.
Na de mondelinge behandeling is de zaak aangehouden om partijen in de gelegenheid te stellen een minnelijke regeling te treffen. Op de rol van 23 november 2022 hebben partijen aangegeven dat zij geen schikking hebben bereikt en is om vonnis verzocht.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is een bloembollen- en bolbloemenbedrijf. [eiseres] teelt onder meer tulpenbollen. De bollen worden jaarlijks in het najaar gepoot. In het voorjaar van het daaropvolgende jaar worden de bollen weer uit de grond gehaald. De grote bollen worden gebruikt voor bloemproductie in de kas. De kleine bollen worden opgeslagen en in het najaar weer gepoot. De bollen worden ieder jaar op een ander perceel gepoot.
2.2.
[gedaagde sub 1] exploiteert een graan-/hakvruchtenonderneming. Hij is tevens eigenaar van een aantal percelen agrarische grond gelegen aan de [straat 1] te [plaats 1] . [gedaagde sub 1] heeft een aantal van deze percelen verpacht aan [eiseres] . Deze percelen zullen hierna worden aangeduid als Object 1, Object 2 en Object 3. [eiseres] en [gedaagde sub 1] hebben geen schriftelijke afspraken gemaakt over het gebruik van deze percelen. [eiseres] pacht reeds 10 à 12 jaar grond bij [gedaagde sub 1] voor de teelt van tulpenbollen.
2.3.
[eiseres] en [gedaagde sub 1] hebben Objecten 1, 2 en 3 voorafgaand aan het gebruik daarvan door [eiseres] niet onderzocht op de aanwezigheid van stengelaaltjes (
Ditylenchus dipsaci).
2.4.
In het najaar van 2018 heeft [eiseres] tulpenbollen geplant op Object 1 en Object 2. In het voorjaar van 2019 zijn deze bollen geoogst.
2.5.
In het najaar van 2019 heeft [eiseres] bollen geplant op Object 3 en op een perceel in eigendom van een andere boer, te weten [B] . Deze bollen zijn in het voorjaar van 2020 geoogst.
2.6.
Op Object 1 heeft [gedaagde sub 1] in 2020 aardappelen geteeld.
2.7.
Op Object 2 heeft [gedaagde sub 1] in het voorjaar van 2020 rode uien geteeld.
2.8.
Het voorgaande kan als volgt in kaart worden gebracht:
2.9.
In het voorjaar van 2020 heeft [gedaagde sub 1] op Object 2 (met het uiengewas) een ernstige besmetting met stengelaaltjes geconstateerd. Stengelaaltjes veroorzaken misvormingen en tasten het gewas aan. Op Object 1 is slechts één stengelaaltje aangetroffen.
2.10.
Bij brief van 18 augustus 2020 heeft [gedaagde sub 4 (V.O.F.)] zich op het standpunt gesteld dat de stengelaaltjes afkomstig waren van de bollen van [eiseres] en heeft zij [eiseres] aansprakelijk gesteld.
2.11.
Naar aanleiding van de besmetting heeft [eiseres] in de zomer van 2020 onderzoek gedaan naar Object 3 en het perceel van [B] , waar zij dat jaar tulpenbollen had staan. In beide percelen zijn stengelaaltjes aangetroffen.
2.12.
In het teeltseizoen 2017-2018 heeft [eiseres] tulpenbollen geplant op percelen in eigendom van boeren [B] (gelegen aan de [straat 2] [nummeraanduiding 1] te [plaats 2] ) en [C] (gelegen aan de [straat 3] [nummeraanduiding 2] te [plaats 2] ). [eiseres] heeft het bedrijf [onderneming 1] opdracht gegeven om deze twee percelen te onderzoeken op de aanwezigheid van stengelaaltjes . [onderneming 1] heeft op 24 december 2020 (perceel [B] ) en 21 januari 2021 (perceel [C] ) onderzoeksrapporten uitgebracht. Daaruit volgt dat deze percelen op de dag van monsteropname (9 december 2020 respectievelijk 7 januari 2021) vrij waren van stengelaaltjes .
2.13.
Naar aanleiding van de aansprakelijkstelling door [gedaagde sub 4 (V.O.F.)] heeft de verzekeraar van [eiseres] opdracht gegeven aan ing. [D] (hierna: [D] ) om onderzoek te doen naar de aaltjesbesmetting.
2.14.
Op 31 december 2020 heeft [D] zijn onderzoeksrapport gepresenteerd. Hierin is onder meer het volgende opgenomen:

Onderzoek
De kwestie is aan het licht gekomen doordat de uien van de tegenpartij [pachtkamer: [gedaagde sub 1] ] niet goed groeiden. De tegenpartij heeft er een aantal deskundigen bij gehaald, en een van deze deskundigen ( [onderneming 2] ) opperde dat het mogelijk stengelaal kon zijn. De tegenpartij heeft dit laten onderzoeken en het bleek inderdaad tulpen stengel aal (Ditylenchus dipsaci) te zijn. Dit is een vrij levend aaltje. De tegenpartij is van mening dat dit aaltje uit de tulpen van verzekerde [pachtkamer: [eiseres] ] afkomstig is en wel uit het soort Kungfu. Dit omdat de tulpen van dat soort in het vorig seizoen (2018-2019) op het perceel stonden waar nu de uien staan.
Tot 2019 was tulpen stengelaaltje een quarantaine organisme. Inmiddels is duidelijk geworden dat
door een aangetast perceel te inunderen de aaltjes worden bestreden. In het verleden was er een teelt
verbod en moest het materiaal geoogst van het besmette perceel onder toezicht vernietigd worden.
Momenteel ligt de verantwoordelijkheid bij de gedupeerden. Jaarlijks worden de tulpen van verzekerde door de BKD (Bloembollen keuringsdienst) visueel beoordeeld. Bij de veldkeuring van in 2019 is de aantasting niet opgevallen. Ook bij de verwerking in de schuur heeft verzekerde niets ontdekt. Gedurende de teelt had verzekerde geen aanleiding om aan te nemen dat de partij besmet was.
Op basis van het bericht van de tegenpartij dacht verzekerde dat de aaltjes zaten in de partij Kungfu,
en is het perceel van 2019/2020 onderzocht. Links en rechts van Kungfu stonden in dit seizoen de
soorten Redmark en [.] . Daar in zijn in de grensstrook tussen deze soorten en Kungfu
ook aaltjes aangetroffen. Bij het soort Redmark liep de aantasting 12 meter het soort in en in het soort
[.] liep de aantasting 7 meter het soort in. Verzekerde heeft in de literatuur gevonden dat
de verplaatsing van dit aaltje in zandgrond ongeveer 0,5 m./jaar is, met ander woorden, wanneer de
aaltjes uit de in het midden geplante Kungfu komen hoe kunnen ze dan zo ver de aangrenzende
soorten in lopen. Daarbij is de verplaatsing haaks op de bedden, dus dat kan niet met de plantmachine
verspreid zijn.
In het seizoen 2019/2020 heeft verzekerde ook het perceel waar de bovengenoemde soorten nu staan
laten bemonsteren, maar ook een perceel bij verhuurder [B] , waar ook een deel van de
soorten is heen gegaan. Bij [B] zijn ook aaltjes aangetroffen in de bovengenoemde soorten.
Bij [B] staat 1,1 ha. Verzekerde heeft opdracht gegeven om van het hele perceel monsters
te nemen en ook dit perceel blijkt besmet.
Door middel van monsters probeert verzekerde de besmetting in kaart te brengen. In theorie zou het ook zo kunnen zijn dat de partij tulpen besmet is vanuit het perceel. Het feit dat de tegenpartij
gecertificeerd zaaizaad gebruikt geeft daarin geen waterdichte garantie, immers ook het perceel kan besmet zijn, daarnaast kan er sprake zijn van insleep. De meeste werkzaamheden met betrekking tot de tulpenteelt doet verzekerde zelf met eigen materieel, zoals planten, rooien en beregenen. De
spuitwerkzaamheden worden verricht door loonbedrijf [onderneming 3] . De tegenpartij beregent ook wel eens
als verzekerde geen tijd heeft.
Verzekerde heeft de partijen waarin de aaltjes zijn aangetroffen vernietigd. Het soort Kungfu is door
verzekerde in 2011 aangekocht. Tot de melding van de heer [achternaam gedaagden sub 1 en sub 3] zijn er geen problemen bekend in het soort, niet bij de BKD keuring en ook niet bij de verwerking in de schuur. Verder meldt verzekerde dat er niet vaak monsters worden genomen van percelen op stengelaal.
De tegenpartij heeft laten bemonsteren naar aanleiding van een probleem in zijn uien, en heeft vervolgens het perceel waar de tulpen voorjaar 2020 stonden laten bemonsteren. Zoals hierboven staat gemeld werd daar ook tulpenstengelaal in aangetroffen. Daarmee is weliswaar aangetoond dat
de partij de besmetting van het perceel 2018-2019 heeft overgebracht naar het perceel 2019-2020,
maar daarmee is niet aangetoond dat het uienperceel (2018-2019) is besmet door de bollen.
Daarvoor is een officieel monster nodig van het perceel waar dezelfde tulpen stonden in 2017-2018.
Op dat perceel stonden bieten. Deze waren aangemeld voor late levering. Pas begin december was
het perceel leeg en is er op 9 december [pachtkamer: 2020] door [onderneming 1] een monster genomen. Op 24 december [pachtkamer: 2020] heeft verzekerde de uitslag gekregen van het monster en daaruit bleek dat er geen stengelaaltjes in het monster zijn gevonden. Met andere woorden, de partij Kungfu was vrij en is besmet geraakt op het uienland (2018-2019).
Oorzaak
De tegenpartij stelt dat verzekerde een partij met stengelaaltjes besmette tulpen op een door hem
verhuurd perceel heeft geplant, waardoor nu zijn perceel besmet is. Door het nemen van monsters op
het perceel waar de tulpen in 2017/2018 stonden die vrij waren van stengelaaltjes heeft verzekerde
aangetoond dat de aantasting in zijn bollen afkomstig is van het perceel van tegenpartij.’
2.15.
Bij brief van 8 maart 2021 heeft [eiseres] zich op het standpunt gesteld dat de besmetting van zijn bollen afkomstig is van het perceel van [gedaagde sub 1] en heeft zij [gedaagde sub 1] aansprakelijk gesteld.
2.16.
De verzekeraar van [gedaagde sub 1] heeft opdracht gegeven aan [onderneming 4] B.V. (hierna: [onderneming 4] ) om onderzoek te doen naar de aaltjesbesmetting.
2.17.
Op 7 april 2021 heeft [onderneming 4] haar onderzoeksrapport gepresenteerd. Hierin is onder meer het volgende opgenomen:
Uien en stengelaal
Dhr. [achternaam gedaagden sub 1 en sub 3] heeft zijn perceel laten onderzoeken op de aanwezigheid van tulpenstengelaal en de uitslag geeft aan dat op het perceel sprake is van een ongekende aaltjesbezetting. De tulpen van [eiseres] , geplant op dit perceel najaar 2019 en geoogst in de zomer van 2020, zijn geteeld op dit perceel.
De aanwezigheid van stengelaaltjes op het perceel van [B] in hetzelfde plantgoed geeft aan dat de aaltjes uit het perceel [achternaam gedaagden sub 1 en sub 3] met de tulpen zijn meegekomen.
Het is ook mogelijk dat de aaltjes al in het perceel aanwezig waren op het ogenblik dat [eiseres] zijn tulpen heeft geplant in het najaar van 2019.
Het tulpenstengelaaltje kent een zeer brede waardplantenreeks waaronder een aantal onkruiden. Zonder dat specifiek uien geteeld worden kan een besmetting aanzienlijk uitbreiden.
De percelen van dhr. [achternaam gedaagden sub 1 en sub 3] kunnen besmet zijn zonder voorafgaande teelt van tulpen. [eiseres] heeft twee percelen laten onderzoeken waar in 2017-2018 zijn tulpen zijn geteeld. Op beide percelen zijn geen aaltjes aangetroffen wat betekent dat het plantgoed van de tulpen zonder besmetting is geoogst en verwerkt.
Grondonderzoek tulpenkweker
Dhr. [A] van [eiseres] bloembollen heeft voorafgaande aan het planten van zijn bollen de grond niet laten onderzoeken op de aanwezigheid van aaltjes. Er zijn tulpenkwekers die met hun reizende bollenkraam ieder perceel laten onderzoeken voor het perceel in gebruik wordt genomen, dit is geen gewoonte bij alle tulpenkwekers.
Onderzoek verhuurder
Dhr. [achternaam gedaagden sub 1 en sub 3] heeft in overeenstemming met de mogelijkheden die zijn percelen bieden voor vruchtwisseling de voor de teelt van tulpen geschikte percelen verhuurd aan [eiseres] . Grondmonsters zijn niet genomen door de verhuurder, dhr [achternaam gedaagden sub 1 en sub 3] had geen reden uit te gaan van een besmetting in zijn eigen percelen.
Schade oorzaak
De aanwezigheid van aaltjes in de tulpen van [eiseres] is het gevolg van de teelt op een besmet perceel van [achternaam gedaagden sub 1 en sub 3] . Tijdens de teelt op dit perceel in 2019 zijn de aaltjes uit het perceel meegekomen in het plantgoed van [eiseres] .
Besmetting van een tulpenperceel met tulpenstengelaaltje komt alle jaren nog voor in alle teeltgebieden van tulpen.
- Als het aaltje met de tulpen meekomt vanaf een perceel wordt een volgend perceel besmet door de meegekomen aaltjes.
- Als de tulpen aaltjesvrij zijn en op een besmet perceel worden geteeld zal het aaltje met de te oogsten bollen worden meegenomen.
Een aaltjesbesmetting in de tulpen is een bedrijfsrisico voor iedere tulpenkweker.
2.18.
[gedaagde sub 1] heeft aansprakelijkheid afgewezen.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert – na vermindering van eis – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. te verklaren voor recht:
a. dat tussen enerzijds [eiseres] en anderzijds [gedaagde sub 1] dan wel [gedaagde sub 4 (V.O.F.)] en haar vennoten sprake is geweest van een pachtrelatie en die overeenkomst vast te leggen als bedoeld in artikel 7:317 lid 2 BW, met betrekking tot Object 1 en Object 2 in seizoen 2018-2019 en met betrekking tot Object 3 in seizoen 2019-2020;
b. dat partijen zijn overeengekomen deze overeenkomsten te beëindigen aan welke beëindiging inmiddels feitelijk uitvoering is gegeven zodat het vereiste van goedkeuring van deze overeenkomst tot beëindiging van de pacht is vervallen als bedoeld in artikel 7:318 lid 2 BW;
c. dat het gepachte in seizoen 2018-2019 en 2019-2020 een gebrek kende;
d. dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 4 (V.O.F.)] en haar vennoten – hoofdelijk – aansprakelijk zijn voor de door [eiseres] geleden en te lijden schade, waaronder gevolgschade;
2. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 4 (V.O.F.)] en haar vennoten – hoofdelijk – te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiseres] te betalen:
a. een bedrag groot € 374.500,00 exclusief btw als hoofdsom ter zake geleden schade, subsidiair een door uw pachtkamer in goede justitie vast te stellen bedrag dan wel te verwijzen naar een schadestaatprocedure;
b. een bedrag groot € 30.240,00 bij wijze van terugbetaling pacht van seizoen 2019-2020, subsidiair een door uw pachtkamer in goede justitie vast te stellen bedrag dan wel te verwijzen naar een schadestaatprocedure;
c. een bedrag groot € 4.034,57 aan buitengerechtelijke kosten;
d. de wettelijke rente over a. en b. en c. vanaf de dag van de verschuldigdheid tot aan de dag van betaling;
3. hoofdelijke veroordeling van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 4 (V.O.F.)] en haar vennoten in de proceskosten en de nakosten, vermeerderd met wettelijke rente.
3.2.
Ter onderbouwing van die vordering stelt [eiseres] – samengevat – het volgende. [gedaagde sub 1] is eigenaar van Objecten 1, 2 en 3 en geldt als haar contractuele wederpartij. Het overeengekomen gebruik van deze gronden kwalificeert als een pachtovereenkomst. De aanwezigheid van stengelaaltjes in het verpachte levert een gebrek aan het gepachte op. Uit zowel het rapport van [D] als dat van [onderneming 4] volgt dat de tulpenbollen besmet zijn geraakt op het perceel van [gedaagde sub 1] . De besmetting kan ook aan hem worden toegerekend. [eiseres] heeft als gevolg van de besmetting € 374.750,00 aan schade geleden. De schade bestaat onder meer uit de waarde van besmet en vernietigd tulpenplantgoed, reinigingskosten en inundatiekosten. [gedaagde sub 1] moet deze schade op grond van artikel 7:341 BW vergoeden. [eiseres] vordert ook terugbetaling van de pachtpenningen over het jaar 2019-2020, omdat zij in dat jaar van het gepachte niet het genot heeft gehad dat zij mocht verwachten. Subsidiair en meer subsidiair beroept [eiseres] zich op wanprestatie respectievelijk onrechtmatige daad.
3.3.
[achternaam gedaagden sub 1 en sub 3] c.s. heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vordering met als conclusie dat de pachtkamer deze zal afwijzen, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiseres] in de proceskosten.
3.4.
[achternaam gedaagden sub 1 en sub 3] c.s. baseert haar verweer – kort weergegeven – op het volgende. Zij erkent dat [gedaagde sub 1] als contractuele wederpartij moet worden beschouwd en er sprake is geweest van pachtovereenkomsten. [gedaagde sub 1] maakt wel bezwaar tegen de schriftelijke vastlegging daarvan. Het gepachte heeft hij zonder besmetting met stengelaaltjes aan [eiseres] in gebruik gegeven. Mocht dit wel vast komen te staan, dan betekent dit niet zonder meer dat hij aansprakelijk is. In dit verband beroept hij zich op de onderzoeksplicht van de pachter. Voor zover vast zou komen te staan dat sprake is van een gebrek, dan kan deze niet aan hem worden toegerekend. [gedaagde sub 1] maakt ook bezwaar tegen de overgelegde schadeberekening. Ten slotte concludeert hij tot afwijzing van de gevorderde terugbetaling van de pachtpenningen over het seizoen 2019-2020.

4.De beoordeling

I.
Inleiding
4.1.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiseres] haar vordering tot terugbetaling van de pachtpenningen ad € 42.173,00 ter zake het seizoen 2018-2019 ingetrokken.
4.2.
Deze zaak draait in essentie om de vraag of de tulpenbollen van [eiseres] besmet zijn geraakt op de door haar van [gedaagde sub 1] gepachte gronden en of laatstgenoemde aansprakelijk is voor de daardoor bij [eiseres] ontstane schade. Verder heeft [eiseres] een aantal bijkomende vorderingen ingesteld, welke eerst zullen worden besproken.
II.
De pachtovereenkomsten en de partijen daarbij
4.3.
Allereerst moet worden vastgesteld of de (niet op schrift gestelde) ingebruikgevingen van gronden aan [eiseres] kwalificeren als pachtovereenkomsten als bedoeld in artikel 7:311 BW. [achternaam gedaagden sub 1 en sub 3] c.s. heeft in de conclusie van antwoord aanvankelijk het standpunt ingenomen dat er sprake is van huur. Tijdens de mondelinge behandeling heeft zij echter erkend dat er sprake is van (mondelinge) pacht. Daarmee staat vast dat er sprake is (geweest) van pachtovereenkomsten.
4.4.
De volgende vraag die beantwoord moet worden, is wie er partij zijn geweest bij de pachtovereenkomsten. Het standpunt van [eiseres] is dat de pachtovereenkomsten zijn gesloten met de eigenaar van het gepachte, [gedaagde sub 1] . Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde sub 1] erkend dat hij de eigenaar is van het gepachte en dat hij als de contractuele wederpartij van [eiseres] moet worden beschouwd. De pachtkamer gaat er daarom vanuit dat de pachtovereenkomsten zijn gesloten tussen [eiseres] als pachter en [gedaagde sub 1] als verpachter. Dit betekent dat alle tegen [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4 (V.O.F.)] ingestelde vorderingen zullen worden afgewezen.
4.5.
Gelet op het voorgaande is de door [eiseres] onder 1.a. (deel 1) gevorderde verklaring voor recht dat sprake is geweest van een pachtovereenkomst tussen haar en [gedaagde sub 1] toewijsbaar.
III.
De pachtbeëindigingsovereenkomsten
4.6.
[eiseres] vordert onder 1.b. een verklaring voor recht dat partijen zijn overeengekomen de pachtovereenkomsten te beëindigen, aan welke beëindiging inmiddels feitelijk uitvoering is gegeven. Daarom is het vereiste van goedkeuring van de overeenkomst tot beëindiging van de pacht, zoals bedoeld in artikel 7:318 lid 2 BW, vervallen. [gedaagde sub 1] heeft erkend dat de pachtovereenkomsten inmiddels zijn geëindigd en heeft tijdens de zitting aangegeven het eens te zijn met deze vordering. De pachtkamer overweegt dat toetsing door de grondkamer van een pachtbeëindigingsovereenkomst geen betekenis meer heeft indien de pachtverhouding feitelijk al is geëindigd. Deze vordering van [eiseres] is daarom toewijsbaar.
IV.
Schriftelijke vastlegging van de pachtovereenkomsten
4.7.
[eiseres] vordert onder 1.a. (deel 2) voorts vastlegging als bedoeld in artikel 7:317 lid 2 BW van de pachtovereenkomsten, met betrekking tot Object 1 en Object 2 in seizoen 2018-2019 en Object 3 in seizoen 2019-2020.
4.8.
[gedaagde sub 1] voert aan dat deze vordering tardief is, nu de pachtovereenkomsten reeds geëindigd zijn. Ter zitting heeft hij de vraag opgeworpen welk rechtens te respecteren belang [eiseres] thans nog heeft bij de schriftelijke vastlegging van de overeenkomst.
4.9.
De pachtkamer is van oordeel dat [eiseres] , mede gelet op het feit dat de pachtovereenkomsten reeds geëindigd zijn, onvoldoende heeft onderbouwd welk concreet belang zij bij de gevorderde vastlegging heeft. Zij heeft ten eerste aangevoerd dat vastlegging nodig is om het pachtregime van toepassing te laten zijn. [eiseres] miskent hiermee echter dat het vormvereiste van artikel 7:317 lid 1 BW (schriftelijkheid) geen geldigheidsvereiste behelst en de wet aan het ontbreken daarvan geen sancties verbindt. De wettelijke bepalingen van titel 7.5 BW zijn dus ook van toepassing in geval van mondelinge pacht. Verder heeft [eiseres] aangevoerd dat zij de hoogte van de pachtprijs wil voorleggen aan de grondkamer. Zij miskent echter dat een toetsing van de hoogte van de pachtprijs door de grondkamer alleen aan de orde is indien sprake is van reguliere pacht of geliberaliseerde pacht langer dan 6 jaar, terwijl zij tijdens de zitting zelf heeft gesteld dat sprake is van geliberaliseerde pacht (welke korter dan 6 jaar heeft geduurd). Nu [eiseres] voorts de essentiële kenmerken van de vast te leggen pachtovereenkomst, zoals de kadastrale aanduidingen, het aanvangstijdstip, de overeengekomen duur en de pachtprijs, niet heeft opgenomen in het petitum van de dagvaarding, dit door de pachtkamer voorts niet met voldoende duidelijkheid kan worden afgeleid uit het lichaam van de dagvaarding en de daarbij behorende producties en [eiseres] dit ook tijdens de zitting, ondanks vragen daartoe van de pachtkamer, onvoldoende heeft kunnen duiden, wordt haar vordering afgewezen.
V.
Gebreken aan het gepachte
4.10.
[eiseres] vordert een verklaring voor recht dat het gepachte in de jaren 2018-2019 en 2019-2020 een gebrek kende en dat [gedaagde sub 1] aansprakelijk is voor de daardoor ontstane schade. In dit verband vordert zij ook vergoeding van de door het gebrek ontstane schade ad € 374.500,00 en terugbetaling van € 30.240,00 aan pachtpenningen ter zake het seizoen 2019-2020.
4.11.
Allereerst moet beoordeeld worden of er sprake is van een gebrek in de zin van artikel 7:337 lid 2 BW. Dit artikellid omschrijft een gebrek als een staat of een eigenschap van de verpachte zaak of een andere niet aan de pachter toe te rekenen omstandigheid, waardoor de zaak aan de pachter niet het genot kan verschaffen dat een pachter bij het aangaan van de overeenkomst mag verwachten van een goed onderhouden zaak van de soort als waarop de overeenkomst betrekking heeft. Het gaat dus om het genot dat [eiseres] op grond van de pachtovereenkomst bij het aangaan daarvan redelijkerwijs mocht verwachten. Ingevolge artikel 7:341 BW is de verpachter gehouden tot vergoeding van de door een gebrek bij de pachter veroorzaakte schade, mits het gebrek aan de verpachter kan worden toegerekend. De stelplicht en bewijslast van het door [eiseres] aangevoerde gebrek rusten op haar, omdat zij zich op de rechtsgevolgen daarvan beroept.
4.12.
Om aansprakelijkheid van [gedaagde sub 1] vast te kunnen stellen, moeten er drie vragen worden beantwoord. De eerste vraag luidt of Object 2 in seizoen 2018-2019 reeds vóór het planten van de tulpenbollen door [eiseres] besmet was met stengelaal. Zo ja, dan is de vervolgvraag of [eiseres] mocht verwachten dat Object 2 niet besmet zou zijn met stengelaal. Wordt ook deze tweede vraag bevestigend beantwoord, dan is er sprake van een gebrek en is de laatste vraag of dit gebrek aan [gedaagde sub 1] kan worden toegerekend.
Vraag 1: Was Object 2 in seizoen 2018-2019 reeds vóór het planten van de bollen besmet met stengelaal?
4.13.
Indien komt vast te staan dat de bollen in seizoen 2018-2019 op Object 2 besmet zijn geraakt, dan is naar het voorlopige oordeel van de pachtkamer ook aannemelijk dat de besmettingen in het seizoen 2019-2020 op Object 3 en op het perceel van [B] haar oorsprong vinden in de teelt op Object 2 een jaar eerder. [gedaagde sub 1] heeft immers niet betwist dat [eiseres] daar dezelfde bollen heeft gebruikt die een jaar eerder op Object 2 waren geplant.
4.14.
[eiseres] stelt zich op het standpunt dat zowel uit het rapport van [D] als van [onderneming 4] volgt dat de aanwezigheid van aaltjes in haar plantgoed het gevolg is van teelt op het besmette perceel van [gedaagde sub 1] in seizoen 2018-2019. Dat de bollen aaltjesvrij waren op het moment dat de bollen in het najaar van 2018 op het perceel van [gedaagde sub 1] werden geplant, blijkt uit de onderzoeken van [onderneming 1] . Daaruit volgt dat de percelen waar de bollen in het seizoen 2017-2018 stonden niet besmet waren met stengelaaltjes , aldus [eiseres] .
4.15.
[gedaagde sub 1] stelt zich op het standpunt dat hij het gepachte zonder besmetting met stengelaal aan [eiseres] in gebruik heeft gegeven en dat het ook mogelijk is dat de bollen van [eiseres] bij het planten al besmet waren. Daarnaast bestrijdt [gedaagde sub 1] de relevantie van de onderzoeken van [onderneming 1] . Ten slotte vraagt hij zich af welke partij bollen in 2018-2019 op Object 1 en 2 zijn geplant en of dit dezelfde bollen zijn als die door [onderneming 1] zijn onderzocht.
4.16.
De pachtkamer overweegt als volgt. Partijen twisten over de vraag of de stengelaal reeds in Object 2 aanwezig was bij de plant van de tulpenbollen in het seizoen 2018-2019, dan wel dat de bollen in besmette staat zijn aangeplant, als gevolg waarvan Object 2 besmet is geraakt. De conclusie van [D] en [onderneming 4] is dat de besmetting van de tulpenbollen met stengelaaltjes afkomstig is/het gevolg is van de teelt op Object 2. Zij overwegen daartoe als volgt. De bollen die in het seizoen 2018-2019 op Object 1 en 2 stonden, hebben in het seizoen 2017-2018 op percelen van [B] en [C] gestaan. Uit de onderzoeksrapporten van [onderneming 1] (producties 16-21 zijdens [eiseres] ) volgt dat deze percelen op 9 december 2020 respectievelijk 7 januari 2021 niet besmet waren met stengelaal. Dit betekent, zo begrijpt de pachtkamer de overwegingen van [D] en [onderneming 4] , dat deze percelen in het seizoen 2017-2018 ook niet besmet konden zijn met stengelaal, omdat stengelaal langdurig kan overleven en bestrijding slechts mogelijk is door de grond te inunderen. De bollen zijn in het seizoen 2017-2018 onbesmet uit de grond gehaald en in het najaar van 2018 onbesmet in Object 2 geplant, aldus [D] en [onderneming 4] .
4.17.
De pachtkamer is van oordeel dat er in dit stadium nog te veel onzekerheid bestaat over de vraag of Object 2 reeds vóór de plant van de bollen besmet was met stengelaal. Uit de rapporten van [D] en [onderneming 4] volgt geen direct bewijs voor deze conclusie. Weliswaar zijn er indirecte aanwijzingen, maar deze zijn naar het oordeel van de pachtkamer nog omgeven door te veel onzekerheden. Ten eerste heeft [gedaagde sub 1] betwist dat de bollen die in seizoen 2017-2018 op de percelen van [B] en [C] hebben gestaan (welke percelen door [onderneming 1] zijn onderzocht), dezelfde bollen zijn als die welke in het daaropvolgende seizoen in Object 1 en 2 zijn geplant. De pachtkamer wil hier nader over worden ingelicht door een door de pachtkamer te benoemen deskundige. Ten tweede kan de pachtkamer uit de overgelegde stukken niet afleiden dat de op Object 1 en Object 2 in seizoen 2018-2019 geplante bollen van dezelfde partij afkomstig waren. Dit kan relevant zijn, nu de tulpenbollen op Object 1 niet, maar Object 2 wel besmet zijn geraakt. Vervolgens is in de rapporten van [D] en [onderneming 4] onvoldoende toegelicht waarom het feit dat door [onderneming 1] op 9 december 2020 en 7 januari 2021 op de percelen van [B] en [C] geen stengelaal is aangetroffen, de conclusie rechtvaardigt dat de tulpenbollen die in het seizoen 2017-2018 op deze percelen stonden onbesmet uit de grond zijn gehaald. Ook dit zal aan de te benoemen deskundige worden voorgelegd. Voorts wenst de pachtkamer nader te worden ingelicht door de te benoemen deskundige over de mogelijkheid van besmetting van de bollen tussen het rooien op de percelen van [B] en [C] en de aanplant op Object B. Bijvoorbeeld doordat (een hulppersoon van) [eiseres] bij het rooien, vervoeren, sorteren en/of opslaan heeft gewerkt met besmette machines en/of materialen. Verder wil de pachtkamer antwoord op de vraag in hoeverre het een reëel scenario is dat (een hulppersoon van) [eiseres] Object 2 voorafgaand, tijdens of na de plant van de bollen zelf heeft besmet, bijvoorbeeld door te werken met besmette machines en/of materialen bij de zaaibedbereiding, het planten, het aanbrengen van kunstmest en/of de beregening. Het feit dat de aaltjes in het seizoen 2019-2020 op Object 3 en een perceel van [B] terecht zijn gekomen, is naar het voorlopige oordeel van de pachtkamer niet relevant voor de te beantwoorden vraag. Dit zou immers ook zo zijn geweest in het geval de bollen reeds vóór de plant op Object 2 besmet waren of in het geval [eiseres] Object 2 zelf heeft besmet.
4.18.
Gelet op de uiteenlopende standpunten van partijen en de hiervoor genoemde onzekerheden, acht de pachtkamer het nodig een onderzoek door (een) deskundige(n) in te stellen en daarover te laten rapporteren. De pachtkamer is voornemens aan de te benoemen deskundige(n) de volgende vragen voor te leggen:
1. Kunt u met enige mate van zekerheid vaststellen dat de tulpenbollen die in het seizoen 2017-2018 zijn geplant op de percelen van [B] en [C] , dezelfde bollen zijn die in het seizoen 2018-2019 zijn geplant op Object 1 en 2?
2. Kunt u met enige mate van zekerheid vaststellen dat de in seizoen 2018-2019 op Object 1 en Object 2 geplante bollen van dezelfde partij bollen afkomstig waren?
3. Kan uit de onderzoeksrapporten van [onderneming 1] van 24 december 2020 en 21 januari 2021 met betrekking tot de percelen van [B] en [C] worden afgeleid dat de tulpenbollen van [eiseres] die in het seizoen 2017-2018 op deze percelen stonden, in dat seizoen niet besmet waren of zijn geraakt met stengelaal? Zo ja, met welke mate van zekerheid?
4. Mede gelet op de beantwoording van vragen 1 t/m 3: In hoeverre kan uit het feit dat Object 1 niet, maar Object 2 wel besmet is geraakt, worden afgeleid dat de besmetting van Object 2 niet afkomstig is van de tulpenbollen van [eiseres] ?
5. Is het mogelijk dat de bollen tussen het rooien op de percelen van [B] en [C] aan het einde van seizoen 2017-2018 en de aanplant op Object 2 in seizoen 2018-2019 door (een hulppersoon van) [eiseres] besmet zijn geraakt met stengelaal, bijvoorbeeld door het gebruik van besmette machines en/of materialen bij het rooien, vervoeren, sorteren en/of opslaan? Zo ja, op welke wijze en in hoeverre is dit een reëel scenario? Is het in dit kader nog relevant dat Object 1 niet besmet is geraakt?
6. Is het mogelijk dat (een hulppersoon van) [eiseres] Object 2 voorafgaand, tijdens of na het planten van de bollen in seizoen 2018-2019 heeft besmet met stengelaal, bijvoorbeeld door het werken met besmette machines en/of materialen bij de plantbedbereiding, het planten, het aanbrengen van kunstmest en/of de beregening? Zo ja, op welke wijze en in hoeverre is dit een reëel scenario? Is het in dit kader nog relevant dat Object 1 niet besmet is geraakt?
7. In hoeverre onderschrijft u de conclusies uit de rapporten van [D] en [onderneming 4] ?
Vraag 2: Mocht [eiseres] verwachten dat Object 2 niet besmet was met stengelaal?
4.19.
Indien vast komt te staan dat Object 2 in het seizoen 2018-2019 voor de aanplant van de bollen reeds besmet was met stengelaal, dan is de vervolgvraag of [eiseres] bij aanvang van de pacht mocht verwachten dat Object 2 vrij zou zijn van stengelaal.
4.20.
[eiseres] stelt dat zij mocht verwachten dat Object 2 vrij was van stengelaal. Zij voert aan dat zij een zeer hoge pachtprijs voor de grond betaalt. Zij pacht al jaren grond van [gedaagde sub 1] ten behoeve van de tulpenteelt. [gedaagde sub 1] wist dit en heeft uitdrukkelijk bollengrond in gebruik gegeven. Hij is zelf tuin- en akkerbouwer en weet van de gevaren van stengelaal. Hij heeft desondanks geen onderzoek gedaan naar een besmetting met aaltjes en heeft dit ook niet bij [eiseres] gemeld.
4.21.
[gedaagde sub 1] voert aan dat het enkele feit dat het gepachte niet geschikt is voor de tulpenteelt, niet zonder meer betekent dat de verpachter aansprakelijk is. In dit verband beroept hij zich op de onderzoeksplicht welke primair bij de pachter zou liggen. Daar komt bij dat er niet standaard op stengelaaltjes wordt gecontroleerd, omdat een dergelijke besmetting in de Flevopolder bijna nooit voorkomt en hij daar nog niet eerder mee te maken heeft gehad. [eiseres] heeft hem ook nooit gevraagd om de grond op stengelaal te onderzoeken.
4.22.
De pachtkamer overweegt als volgt. De pachter zal ervan uit mogen gaan dat de gepachte zaak aan hem het genot verschaft dat hij bij het aangaan van de overeenkomst mocht verwachten. Is niet aan deze maatstaf voldaan, dan is sprake van een gebrek. Welk genot de pachter mag verwachten, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Van belang zijn bijvoorbeeld de wederzijdse verklaringen, de wederzijds kenbare verwachtingen ten aanzien van het gebruik, de hoedanigheid van partijen en de aard van het object. Ook kunnen onderzoeksverplichtingen een rol spelen. Vast staat dat partijen voorafgaand aan de pachtovereenkomst niet over stengelaal hebben gesproken en daar geen onderzoeken naar hebben laten uitvoeren.
4.23.
Indien komt vast komt te staan dat het gepachte Object 2 reeds vóór de plant van de bollen besmet was met stengelaal, dan was het niet geschikt voor de door [eiseres] voorgenomen bollenteelt. Dit betekent echter nog niet dat de verpachter zonder meer aansprakelijk is voor de door de pachter geleden schade. Het is immers bij uitstek de bloembollenteler die de deskundigheid bezit om te kunnen beoordelen of de aan hem aangeboden grond voor de door hem voorgenomen teelt geschikt is (Hof Arnhem-Leeuwarden 29 oktober 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:8146, r.o. 3.4. (
[...] / [....])). Het is de vraag of de onderzoeksplicht van [eiseres] onder de gegeven omstandigheden zo ver reikt dat zij de percelen grond op de aanwezigheid van stengelaal had behoren te onderzoeken. Daarbij is van belang de vraag hoe frequent stengelaal in de Flevopolder voorkwam in de periode dat [gedaagde sub 1] van [eiseres] pachtte en of [eiseres] daar rekening mee had moeten houden. Ook is van belang wat in bollenteeltsector gebruikelijk is. Voorts is van belang dat [gedaagde sub 1] niet heeft betwist dat [eiseres] reeds jarenlang grond van hem pacht en dat hij ook wist dat [eiseres] deze grond gebruikte ten behoeve van de bollenteelt. [gedaagde sub 1] is zelf tuin- en akkerbouwer en mag dus bekend geacht mag worden met de risico’s van besmetting met stengelaal. Voor [gedaagde sub 1] was het dus kenbaar dat [eiseres] belang had bij percelen grond die vrij zijn van besmettingen met stengelaal.
4.24.
Gelet op het voorgaande is de pachtkamer voornemens ook de volgende vragen aan de te benoemen deskundige(n) voor te leggen:
8. Hoe frequent kwam stengelaal omstreeks 2018/2019 voor in de Flevopolder?
9. Was het omstreeks 2018/2019 in de Flevopolder gebruikelijk dat voor bloemen-/bollenteelt te verpachten gronden voorafgaand aan de teelt worden onderzocht op de aanwezigheid van stengelaal? Zo ja, wordt dit onderzoek dan door de pachter of de verpachter geïnitieerd?
Vraag 3: Is het gebrek toerekenbaar aan [gedaagde sub 1] ?
4.25.
[gedaagde sub 1] heeft zich op het standpunt gesteld dat, voor zover het gebrek komt vast te staan, deze tekortkoming niet aan hem kan worden toegerekend omdat hij niet van de besmetting met stengelaal op de hoogte was en niet aan de voorwaarden voor toerekening zoals omschreven in artikel 7:341 BW is voldaan. Ook in dit verband beroept [gedaagde sub 1] zich op de onderzoeksplicht van [eiseres] als bloembollenteler.
4.26.
De pachtkamer overweegt als volgt. Een tekortkoming kan een schuldenaar worden toegerekend indien zij te wijten is aan zijn schuld of krachtens wet, rechtshandeling of de in het verkeer geldende opvattingen voor zijn rekening komt (artikel 6:75 BW). In deze zaak is toerekening ten eerste mogelijk op grond van de wet. Artikel 7:341 BW geeft een precisering voor toerekening in het geval van een gebrek. Voor zover in deze zaak van belang, is in dat artikel bepaald dat toerekening plaatsvindt indien het gebrek bij het aangaan van de overeenkomst reeds aanwezig was en de verpachter het toen kende of behoorde te kennen. Anders dan [gedaagde sub 1] kennelijk meent, kan toerekening van een gebrek naast artikel 7:341 BW ook plaatsvinden op grond van verkeersopvattingen. Het antwoord op de vraag of de tekortkoming op grond van de wet en/of de verkeersopvattingen aan [gedaagde sub 1] kan worden toegerekend, is mede afhankelijk van de antwoorden van de deskundige op de vragen onder 8 en 9. De pachtkamer is voornemens daarnaast de volgende vragen aan de te benoemen deskundige(n) voor te leggen:
10. Leven er in de bollenteeltsector opvattingen en/of zijn er gebruiken ter zake de vraag voor wiens rekening en risico de aanwezigheid van stengelaaltjes of soortgelijke gewasziektes komen, de pachter of de verpachter?
11. Heeft u verder nog opmerkingen die voor de beoordeling van de zaak van belang zouden kunnen zijn?
VI.
Schadebegroting
4.27.
Indien vast komt te staan dat er sprake is geweest van een gebrek in het gepachte, welke toerekenbaar is aan [gedaagde sub 1] , en dus vast komt te staan dat hij jegens [eiseres] aansprakelijk is, wordt toegekomen aan de schadebegroting. [gedaagde sub 1] heeft nog niet inhoudelijk gereageerd op de door [eiseres] overgelegde schadeberekening van [onderneming 5] en zal daartoe in voorkomend geval nog in de gelegenheid worden gesteld.
VII.
Restitutie pachtpenningen seizoen 2019-2020
4.28.
[eiseres] vordert ook terugbetaling van de betaalde pachtpenningen ad € 30.240,00 van het seizoen 2019-2020. Zij stelt in het jaar 2019-2020 geen rendement behaald te hebben en dus niet het genot van het gepachte te hebben gehad dat zij mocht verwachten. De pachtkamer begrijpt dat [eiseres] hiermee een beroep doet op artikel 7:340 BW. Omdat een geslaagd beroep op dit artikel onder meer vereist dat sprake is (geweest) van een gebrek aan het gepachte, zal de pachtkamer deze vordering nog niet verder bespreken.
VIII.
Vervolg
4.29.
De pachtkamer is voorlopig van oordeel dat kan worden volstaan met de benoeming van één deskundige. De pachtkamer heeft de heer ing. G. Braam, sinds 1990 werkzaam bij [onderneming 2] , [straat 4] [nummeraanduiding 3] , [postcode] [plaats 3] en aldaar thans werkzaam als manager Team Bloembollen en deskundig op het gebied van bloembollenteelt, bereid gevonden om in deze zaak als deskundige op te treden. Deze heeft verklaard vrij te staan van partijen en in staat en bereid te zijn een deskundigenbericht uit te brengen. De heer ing. Braam zal daarom als deskundige worden benoemd. De zaak zal naar de rol worden verwezen opdat partijen zich bij akte kunnen uitlaten over de aan de deskundige voor te leggen vragen. Vervolgens zal bij tussenvonnis voornoemde deskundige worden benoemd alsmede de aan hem voor te leggen vragen worden vastgesteld.
4.30.
De deskundige zal worden gevraagd om na ontvangst van het procesdossier van tevoren een begroting van zijn of haar kosten te maken. Partijen zullen in de gelegenheid worden gesteld zich daarover uit te laten, waarna het voorschot zal worden vastgesteld. De pachtkamer ziet vooralsnog geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt van de wet, dat het voorschot op de kosten van de deskundige in beginsel door [eiseres] moet worden gedeponeerd, nu zij de bewijslast draagt en het deskundigenbericht nodig is voor bewijslevering. De kosten van de deskundige(n) komen uiteindelijk voor rekening van de partij die wordt veroordeeld in de proceskosten.
4.31.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5.De beslissing

De pachtkamer:
5.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
15 februari 2023om 11:00 uur voor het nemen van een akte aan de zijde van beide partijen waarin zij zich kunnen uitlaten over hetgeen in overweging 4.29 is bepaald omtrent het aangekondigde deskundigenonderzoek;
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. van Wegen, kantonrechter-voorzitter, en de deskundige leden L. Punt en N. Wassenaar en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2023.