In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van een verpachter voor schade die is ontstaan aan een perceel bloembollen door gebrekkige drainage. De appellante, een vennootschap onder firma, heeft in hoger beroep de verpachter aangeklaagd voor schadevergoeding van € 21.625, die is ontstaan door waterschade aan de geteelde tulpenbollen. De schade werd veroorzaakt doordat water op de pachtgrond was blijven staan, wat volgens de appellante te wijten was aan een gebrekkige afwatering. De verpachter betwistte de aansprakelijkheid en stelde dat de appellante een onderzoeksplicht had om de geschiktheid van de grond voor bloembollenteelt te beoordelen. Het hof oordeelde dat de appellante inderdaad een onderzoeksplicht had, maar dat deze niet zo ver ging dat zij niet mocht afgaan op de mededelingen van de verpachter over de staat van de drainage. Het hof concludeerde dat de verpachter mogelijk te goeder trouw was en dat dit overmacht zou opleveren, wat zijn aansprakelijkheid zou kunnen beperken. Het hof liet de verpachter toe tot tegenbewijs over de oorzaak van de schade en de goede werking van de drainage bij het aangaan van de pachtovereenkomst. De zaak werd aangehouden voor verdere bewijslevering.