In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 6 juli 2023, wordt het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 20 juni 2022 beoordeeld. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [adres 1] in [woonplaats], vastgesteld op € 354.000,- per 1 januari 2021. Eiser, eigenaar en gebruiker van de woning, had bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling, maar de heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar ongegrond en handhaafde de vastgestelde waarde. Eiser stelde beroep in tegen deze uitspraak.
De rechtbank heeft het beroep op 21 april 2023 behandeld, waarbij de gemachtigden van de heffingsambtenaar aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde WOZ-waarde niet te hoog is, door middel van een taxatiematrix waarin de woning wordt vergeleken met drie referentiewoningen in [woonplaats]. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de referentiewoningen en de woning van eiser.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn stellingen over de staat van onderhoud van de woning en de overlast door nabijgelegen bedrijven. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar niet verplicht was om bepaalde documenten over te leggen in de bezwaarfase. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.