In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 6 juli 2023, wordt het beroep van eiser tegen de beslissing op bezwaar van de heffingsambtenaar van 28 juni 2022 beoordeeld. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [adres 1] in [woonplaats], vastgesteld op € 583.000,- per 1 januari 2021. Eiser maakte bezwaar tegen deze waardevaststelling, wat leidde tot een ongegrondverklaring door de heffingsambtenaar. Eiser ging hiertegen in beroep.
De rechtbank heeft het beroep op 21 april 2023 behandeld tijdens een online zitting. Eiser en de gemachtigden van de heffingsambtenaar waren aanwezig. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde waarde van € 583.000,- correct is. Na heroverweging heeft de heffingsambtenaar een nieuwe waarde van € 526.000,- voorgesteld, maar eiser ging hier niet mee akkoord.
De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar met een taxatierapport en een matrix voldoende heeft onderbouwd dat de nieuwe waarde van € 526.000,- niet te hoog is. De rechtbank vernietigt de beslissing op bezwaar en stelt de WOZ-waarde vast op € 526.000,-. De heffingsambtenaar moet de onroerendezaakbelastingen en watersysteemheffing dienovereenkomstig verlagen. Eiser heeft recht op vergoeding van het griffierecht, maar geen proceskostenvergoeding.
De uitspraak is openbaar gemaakt op 6 juli 2023 en kan worden aangevochten bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden binnen zes weken na verzending.