In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen de Belastingdienst/Toeslagen omdat zij van mening is dat verweerder niet tijdig heeft beslist op haar aanvraag van 4 februari 2021 voor herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag. Eiseres heeft op 22 maart 2023 een verweerschrift ontvangen van verweerder, maar beide partijen hebben aangegeven geen gebruik te willen maken van hun recht om gehoord te worden op een zitting. De rechtbank heeft daarop het onderzoek gesloten.
De rechtbank overweegt dat tegen het niet tijdig nemen van een besluit beroep kan worden ingesteld, zodra het bestuursorgaan in gebreke is en twee weken zijn verstreken na een schriftelijke ingebrekestelling. In deze zaak is niet in geschil dat de beslistermijn is overschreden. Eiseres heeft verweerder bij brief van 21 maart 2022 in gebreke gesteld, en heeft meer dan twee weken later, op 1 maart 2023, beroep ingesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is.
De rechtbank bepaalt dat verweerder alsnog een besluit moet nemen, en dit moet in principe binnen twee weken na verzending van de uitspraak. In bijzondere gevallen kan de rechtbank een andere termijn bepalen. De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van 14 april 2023, waarin is vastgesteld dat verweerder in soortgelijke zaken een nadere beslistermijn tot 1 juli 2024 krijgt. De rechtbank legt een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.
Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat eiseres recht heeft op een vergoeding van de proceskosten, die door verweerder moet worden betaald. De totale vergoeding is vastgesteld op € 418,50, en verweerder moet ook het door eiseres betaalde griffierecht van € 50,- vergoeden. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het niet tijdig nemen van een besluit en draagt verweerder op om uiterlijk 1 juli 2024 een besluit bekend te maken.