ECLI:NL:RBMNE:2023:3165

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 juni 2023
Publicatiedatum
30 juni 2023
Zaaknummer
UTR 23/1040
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag kinderopvangtoeslag

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de Belastingdienst/Toeslagen omdat deze niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag van 6 mei 2021 voor herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag. De rechtbank heeft op 23 juni 2023 uitspraak gedaan. Eiser heeft op 22 maart 2023 een verweerschrift ontvangen van de Belastingdienst, maar beide partijen hebben aangegeven geen gebruik te willen maken van hun recht om gehoord te worden op een zitting, waarna de rechtbank het onderzoek heeft gesloten.

De rechtbank overweegt dat tegen het niet tijdig nemen van een besluit beroep kan worden ingesteld, en dat het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is. De Belastingdienst stelt dat de ingebrekestelling prematuur was, omdat deze is ontvangen voor het einde van de beslistermijn. De rechtbank constateert echter dat de beslistermijn inmiddels met bijna 13 maanden is overschreden en dat het niet juist zou zijn om eiser te benadelen vanwege de prematuriteit van de ingebrekestelling.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond en draagt de Belastingdienst op om alsnog binnen twee weken na de uitspraak een besluit te nemen. Tevens wordt er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiser krijgt ook een vergoeding voor de proceskosten van € 418,50 en het door hem betaalde griffierecht van € 50,- moet worden vergoed. De uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, en is openbaar uitgesproken op 23 juni 2023.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/1040

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 juni 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. T. Khidous),
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder

(gemachtigde: mr. [gemachtigde] ).

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingesteld, omdat verweerder volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn aanvraag van 6 mei 2021 om herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag.
Op 22 maart 2023 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Partijen zijn gevraagd of zij gehoord willen worden op een zitting. Geen van partijen heeft verklaard gebruik te willen maken van dit recht. [1] Daarop heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld. [2] Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen. [3]
2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de ingebrekestelling prematuur is gedaan. De beslistermijn eindigde op 6 mei 2022 en de ingebrekestelling is door verweerder ontvangen op 6 mei 2022, dus voor het einde van de beslistermijn.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser verweerder in gebreke heeft gesteld voor het einde van de beslistermijn. De rechtbank ziet hierin in dit geval echter geen aanleiding om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren. Het gaat in deze zaak over herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag. Verweerder heeft inmiddels 56.000 van dergelijke aanmeldingen ontvangen. Algemeen bekend is dat dit tot vertraging in de afhandeling van zaken leidt en tot overschrijding van beslistermijnen. Onder deze omstandigheden vindt de rechtbank het niet juist om eiser in dit stadium, waarin de beslistermijn inmiddels met bijna 13 maanden is overschreden, tegen te werpen dat hij de ingebrekestelling “te vroeg” heeft gedaan. Daarnaast heeft de verweerder bij besluit van 1 oktober 2022 de maximale dwangsom toegekend.
4. Tussen partijen is niet in geschil dat de beslistermijn is overschreden. Eiser heeft meer dan twee weken na de ingebrekestelling, te weten bij brief van 8 maart 2023, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn verzoek.
5. Het beroep is kennelijk gegrond.
Verweerder moet alsnog een besluit nemen
6. Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Het bestuursorgaan moet dit in principe doen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak. [4] In bijzondere gevallen kan de bestuursrechter een andere termijn bepalen. [5]
7. Op 14 april 2023 [6] heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank uitspraak gedaan over de termijn waarop verweerder alsnog een besluit bekend moet maken in dit soort zaken. In deze uitspraak heeft de rechtbank uiteen gezet dat zij voortaan als uitgangspunt hanteert dat verweerder een nadere beslistermijn krijgt tot 1 juli 2024. In deze zaak ziet de rechtbank geen aanleiding om van dat uitgangspunt af te wijken. Zij verwijst naar de uitspraak van 14 april 2023 voor de daaraan ten grondslag liggende overwegingen.
8. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde beslistermijn overschrijdt. [7] Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-. Dit is het uitgangspunt voor dit soort zaken en de rechtbank ziet geen reden om hier in dit geval van af te wijken.
Proceskosten en griffierecht
9. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,-), bij een wegingsfactor 0,5. Toegekend wordt € 418,50.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op uiterlijk 1 juli 2024 alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van mr. M.E.C. Bakker, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 8:57, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.
3.Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
4.Artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
5.Artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
7.Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb.