ECLI:NL:RBMNE:2023:3076

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 juni 2023
Publicatiedatum
28 juni 2023
Zaaknummer
22_1871
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het procesbelang van een huurder in een WOZ-zaak

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 4 februari 2022. De heffingsambtenaar heeft de waarde van de onroerende zaak in [woonplaats] vastgesteld op € 291.000,-. Eiser, die tot mei 2022 huurder was van de woning, heeft bezwaar gemaakt tegen deze waarde, omdat hij deze te hoog achtte en stelde dat de waarde € 275.000,- moest zijn. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar ongegrond verklaard en de waarde gehandhaafd. Tijdens de zitting op 21 april 2023 is vastgesteld dat eiser en zijn gemachtigde niet verschenen, ondanks dat zij correct waren uitgenodigd. De rechtbank heeft vervolgens onderzocht of eiser procesbelang had bij zijn beroep.

De rechtbank concludeert dat eiser geen procesbelang heeft, omdat de WOZ-waarde niet als heffingsmaatstaf wordt gebruikt voor lokale belastingen in de gemeente. Eiser betaalde een huurprijs die ver onder de maximale huurprijs lag, waardoor hij niet in een gunstiger positie kon komen door het instellen van beroep. De rechtbank oordeelt dat het beroep niet-ontvankelijk is, wat betekent dat de zaak niet inhoudelijk wordt beoordeeld. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange en is openbaar uitgesproken op 29 juni 2023.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1871

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 juni 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: C. Ayoujil),
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap [gemeente]
(gemachtigde: B. Boersma en R. Reijers).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
Stichting Cazas Wonenuit Woerden (de woningstichting)
(gemachtigden: D. Beer en M. Van Zuilen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 4 februari 2022.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft de waarde van de onroerende zaak [adres] in [woonplaats] (de woning) op 1 januari 2020 (de waardepeildatum) vastgesteld op € 291.000,- (de beschikking).
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. De heffingsambtenaar heeft daarbij de waarde van de woning gehandhaafd.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 21 april 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van de heffingsambtenaar en de gemachtigde van de woningstichting.
1.5.
Eiser en zijn gemachtigde zijn zonder bericht van verhindering niet verschenen. Na de zitting heeft de rechtbank uitgezocht of eiser en zijn gemachtigde op een juiste wijze zijn uitgenodigd voor de zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemachtigde van eiser met de brief van 31 januari 2023 is uitgenodigd voor de zitting. Deze brief is per aangetekende post verstuurd naar destijds geldende adres van de gemachtigde. Uit het Track & Trace systeem van PostNL blijkt dat de uitnodiging op 1 februari 2023 aan de gemachtigde van eiser is uitgereikt en dat zij heeft getekend voor ontvangst. De griffier heeft op de zitting zowel de gemachtigde van eiser, als eiser zelf proberen te bellen, maar er was van de gemachtigde geen telefoonnummer bekend en eiser nam niet op. De rechter heeft na de zitting het onderzoek gesloten.

Feiten

2. Eiser was tot mei 2022 gebruiker (huurder) van de woning. De woning is een tussenwoning uit 1992, met een gebruiksoppervlakte van 89 m2 en een berging van 5 m2. De woning ligt op een perceel van 120 m2.
3. Partijen zijn het niet eens over de waarde van de woning voor het belastingjaar 2021. Volgens eiser is de waarde te hoog vastgesteld en moet de waarde € 275.000,- zijn. De heffingsambtenaar handhaaft in beroep de vastgestelde waarde van € 291.000,-. Hij onderbouwt die waarde met een taxatierapport en matrix, opgesteld door [taxateur] (taxateur). De taxateur waardeert de woning per waardepeildatum op € 295.000,-.

Beoordeling door de rechtbank

Is het beroep van eiser ontvankelijk?
4. De rechtbank ziet zich in deze zaak voor de vraag gesteld of eiser een inhoudelijke uitspraak kan krijgen over het geschil over de WOZ-waarde. De WOZ-beschikking is namelijk aan eiser als gebruiker van de woning toegezonden. Voorop staat dat eiser, omdat de heffingsambtenaar de WOZ-beschikking aan hem heeft gericht, belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dat volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 20 maart 2020. [1] Uit het arrest van de Hoge Raad volgt volgens de rechtbank echter niet dat eiser dan ook zonder meer moet worden toegelaten tot de beroepsprocedure. Het belang waarover wordt gesproken in artikel 1:2 van de Awb moet immers worden onderscheiden van het procesbelang van een belanghebbende. Het procesbelang is het belang dat iemand heeft bij de uitkomst van de procedure; wat wil en kan iemand met zijn bezwaar of (hoger) beroep bereiken. Als iemand belanghebbende is in de zin van artikel 1:2 van de Awb betekent dat dus niet meteen dat iemand ook een procesbelang heeft. De rechtbank moet ambtshalve beoordelen of iemand procesbelang heeft. De rechtbank beoordeelt het procesbelang van eiser hieronder.
5. Het is vaste rechtspraak dat procesbelang ontbreekt als iemand door het instellen van een rechtsmiddel tegen een besluit niet in een gunstiger positie kan komen.
6. Deze rechtbank heeft in haar uitspraken van 18 oktober 2019 [2] uiteengezet wanneer een gebruiker/huurder van een woning een procesbelang heeft. In zaken waarin een WOZ-beschikking is gericht aan de huurder van een woning kan het procesbelang niet zonder meer worden aangenomen. Steeds zal aan de hand van de relevante feiten en omstandigheden moeten worden beoordeeld of het maken van bezwaar of het instellen van (hoger) beroep de betrokken huurder in een gunstigere positie kan brengen met betrekking tot het bestreden besluit en eventuele bijkomende (rechterlijke) beslissingen. Wel moet in ‘huurderszaken’ in ieder geval procesbelang worden aangenomen als de WOZ-waarde als heffingsmaatstaf wordt gebruikt, voor bijvoorbeeld het bepalen van de hoogte van de riool- of afvalstoffenheffing. Het is aan degene die bezwaar maakt of (hoger) beroep instelt om aannemelijk te maken dat hij procesbelang heeft.
7. De rechtbank heeft op de zitting van de heffingsambtenaar en de verhuurder van de woning vernomen dat de WOZ-waarde niet is gebruikt als heffingsmaatstraf voor het heffen van lokale belastingen. Op het aanslagbiljet staat alleen de hoogte van de WOZ-waarde. Of er aan eiser nog andere lokale belastingen zijn geheven is de rechtbank niet bekend, maar de heffingsambtenaar heeft op de zitting uitgelegd dat er in de gemeente [gemeente] geen gebruik wordt gemaakt van de WOZ-waarde als heffingsmaatstaf voor enige gebruikersbelasting.
8. Een huurder kan onder omstandigheden ook een procesbelang hebben als het gaat om een sociale huurwoning (zie genoemde uitspraken van deze rechtbank van 18 oktober 2019). Dat kan als iemand een sociale huurwoning huurt met een huur die dichtbij de maximale huurprijsgrens ligt. De rechtbank constateert dat eiser niet een huurovereenkomst heeft overlegd waaruit zijn huursituatie blijkt. Op de zitting heeft de rechtbank aan de woningstichting gevraagd wat de maximale huurprijs was op basis van de vastgestelde WOZ-waarde van € 291.000,-. De maximale huur bedroeg toen € 1033,- per maand. Eiser betaalde in het van belang zijnde jaar € 704,88 per maand aan huur. De huurprijs lag dus ruim onder deze maximale huurprijs. Ter zitting heeft de woningstichting verder aangegeven dat de maximale huurprijs bij een verlaging van de WOZ-waarde naar de door eiser voorgestane waarde € 1016,40,- zou zijn. Ook in dat geval ligt de door eiser werkelijk betaalde huurprijs significant lager dan de maximale huurprijs.
9. Dit betekent dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een procesbelang heeft. De rechtbank is van oordeel dat het instellen van beroep eiser tegen het bestreden besluit hem niet in een gunstiger positie kan brengen.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is niet-ontvankelijk. De rechtbank beoordeelt dus de zaak niet inhoudelijk. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van mr. B.L. Kosterman-Meijer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2023.
De rechter is verhinderd
om de uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.ECLI:NL:RBMNE:2019:4832, 4833, 4834 en 4835.