ECLI:NL:RBMNE:2023:3069

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 juni 2023
Publicatiedatum
28 juni 2023
Zaaknummer
23/122
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing WIA-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid door het Uwv

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 28 juni 2023 uitspraak gedaan in het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiser, die eerder als voorbewerker in de autospuiterij werkte, had zich ziekgemeld na een auto-ongeluk in 2018 en verzocht om een WIA-uitkering per 7 december 2021. Het Uwv had vastgesteld dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de afwijzing van zijn aanvraag. Eiser was het niet eens met deze beslissing en voerde aan dat hij meer beperkt was dan het Uwv had aangenomen en dat het besluit onzorgvuldig tot stand was gekomen.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser beoordeeld, waaronder de claim dat het Uwv de hoorplicht had geschonden. De rechtbank oordeelde dat het Uwv op goede gronden had afgezien van een hoorzitting, aangezien eiser had aangegeven dat hij geen hoorzitting wilde. De rechtbank benadrukte dat het Uwv zijn besluiten mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen, mits deze rapporten zorgvuldig zijn opgesteld en geen tegenstrijdigheden bevatten. Eiser had de verantwoordelijkheid om aan te tonen dat de medische beoordeling onjuist was, wat hij niet kon onderbouwen met voldoende bewijs.

De rechtbank concludeerde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt was en dat de aanvraag voor de WIA-uitkering terecht was afgewezen. Eiser kreeg geen gelijk in zijn beroep, en de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. De proceskosten van eiser werden niet vergoed, aangezien hij in beroep geen gelijk had gekregen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/122

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 juni 2023 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. W. Sallé)
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. J.H. Swart).

Inleiding

1. De rechtbank beoordeelt in deze zaak het beroep van eiser tegen de weigering van een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) per 7 december 2021.
Voorgeschiedenis en besluitvorming
1.1.
Eiser is voorheen werkzaam geweest als voorbewerker autospuiterij voor 37,93 uur per week. In 2018 heeft eiser een auto-ongeluk gehad, waarbij de airbag uitklapte en zijn polsen een behoorlijke klap kregen. Op 21 oktober 2019 heeft eiser zich ziekgemeld in verband met gezondheidsklachten. Eiser werkt vanaf 1 juni 2021 op basis van detachering in het kader van zijn re-integratie en heeft zijn uren opgebouwd naar vijf keer 4,5 uur per week. De werkzaamheden zijn vergelijkbaar met zijn eigen werk.
1.2.
Op 29 juli 2021 heeft eiser een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Naar aanleiding van zijn aanvraag heeft verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Met het besluit van 21 januari 2022 (het primaire besluit) heeft het Uwv aan eiser medegedeeld dat hij per 7 december 2021 geen WIA-uitkering kan krijgen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Eiser kan 21,74% minder verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek was.
1.3.
Eiser heeft bezwaar ingediend tegen het primaire besluit. Met het besluit van 5 december 2022 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Eiser is volgens het Uwv 23,66% arbeidsongeschikt en komt daarom niet in aanmerking voor een WIA-uitkering.
1.4.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De zaak is op zitting van 17 mei 2023 behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het Uwv is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Het geschil

2. Eiser is het niet eens met de afwijzing van zijn aanvraag, omdat hij vindt dat hij meer beperkt is dan is aangenomen. Daarnaast vindt eiser dat het besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen en gebrekkig is gemotiveerd. Eiser verzoekt de rechtbank een onafhankelijk deskundige te benoemen. Het Uwv blijft bij het bestreden besluit. Aan de hand van wat eiser heeft aangevoerd, beoordeelt de rechtbank of het Uwv terecht heeft geweigerd eiser een WIA-uitkering toe te kennen per 7 december 2021.

De beoordeling door de rechtbank

Hoorzitting
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat het Uwv de hoorplicht heeft geschonden, omdat het Uwv ten onrechte heeft aangenomen dat hij heeft afgezien van een hoorzitting. Dat eiser is gezien op het spreekuur van de verzekeringsarts maakt volgens eiser geen verschil, omdat een spreekuur niet hetzelfde is als een hoorzitting in de zin van artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4. Op grond van artikel 7:2, eerste lid, van de Awb stelt een bestuursorgaan, voordat het op het bezwaar beslist, de belanghebbende in de gelegenheid om te worden gehoord. Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder c, van de Awb kan van het horen worden afgezien indien de belanghebbende heeft verklaard geen gebruik te willen maken van het recht om te worden gehoord.
5. De rechtbank is van oordeel dat het Uwv op goede gronden heeft afgezien van een hoorzitting. Uit de overgelegde telefoonnotities van het Uwv blijkt dat eiser op 15 maart 2022 met een medewerker van het Uwv heeft gesproken. In dat gesprek is de bezwaarprocedure toegelicht. Eiser heeft toen aangegeven dat hij twijfelt of hij gebruik wil maken van een hoorzitting. Er is afgesproken dat de medewerker opnieuw contact hierover zou opnemen. Uit de tweede overgelegde telefoonnotitie blijkt dat eiser op 6 april 2022 opnieuw contact heeft gehad met een medewerker van het Uwv. In dit gesprek heeft eiser aangegeven dat een hoorzitting niet nodig is, maar dat hij wel wil worden gezien door de verzekeringsarts. Omdat eiser ook niet op een later moment alsnog kenbaar heeft gemaakt dat hij expliciet een hoorzitting wilde, heeft het Uwv terecht aangenomen dat eiser heeft afgezien van zijn recht om te worden gehoord. De beroepsgrond slaagt dan ook niet.
Zorgvuldigheid van het onderzoek
6. De rechtbank stelt voorop dat het Uwv zijn besluiten over arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Deze rapporten moeten wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch voortvloeien uit de rapporten. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat de rapporten die zijn opgesteld niet aan deze vereisten voldoen. Voor het aannemelijk maken dat de medische beoordeling onjuist is, is in principe een rapport van een arts nodig. Dit brengt mee dat de manier waarop eiser zelf zijn gezondheidsklachten ervaart onvoldoende is.
7. Eiser voert aan dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest, omdat onvoldoende is gemotiveerd waarom de overgelegde medische informatie niet relevant is en niet of onjuist bij de beoordeling is betrokken. De rechtbank ziet geen aanleiding om het onderzoek onzorgvuldig te achten en overweegt daartoe het volgende.
8. Uit het rapport van 12 januari 2022 blijkt dat de primaire arts dossierstudie heeft verricht, de door eiser ingevulde vragenlijst heeft bestudeerd en eiser heeft gezien op het fysieke spreekuur van 4 januari 2022. De arts heeft eiser zowel lichamelijk als psychisch onderzocht. Bij de beoordeling is de informatie van de neuroloog van 21 februari 2020 en van Altrecht van 25 november 2020 betrokken. Het rapport is door een verzekeringsarts medeondertekend. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 17 november 2022 vermeld dat het dossier is bestudeerd, eiser is gezien op het fysieke spreekuur van 14 november 2022 en lichamelijk en psychisch is onderzocht. De door eiser overgelegde medische informatie is ook bij het onderzoek betrokken. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
De medische beoordeling
9. Eiser voert aan dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de brief van de revalidatiearts van 15 april 2022 onvoldoende heeft betrokken bij de medische beoordeling. Daarnaast vindt eiser dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de revalidatiearts niet wordt gevolgd in de conclusies. De revalidatiearts heeft aangegeven dat sprake is van cognitieve klachten en prikkelintolerantie, waarbij forse vermoeidheidsklachten spelen. Eiser voert aan dat deze conclusie moet leiden tot verdergaande beperkingen, waaronder een urenbeperking. Er is namelijk sprake van groot energieverbruik en/of verminderde mogelijkheid tot recuperatie voortvloeiende uit een objectief medisch vast te stellen ziekte of gebrek. Ter zitting heeft eiser aangevoerd dat een urenbeperking is aangewezen, omdat hij het werk dat hij nu 5 uur per dag doet al niet aankan.
10. De rechtbank stelt voorop dat het de specifieke deskundigheid is van verzekeringsartsen om op basis van medisch objectiveerbare klachten beperkingen te stellen. Daarbij is volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep [1] de diagnose niet doorslaggevend. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 17 november 2022 toegelicht dat voor de cognitieve klachten van eiser een beperking wordt aangenomen ten aanzien van blootstelling aan prikkels. Daarnaast worden de in primaire fase aangenomen beperkingen voor de cognitieve klachten in de rubrieken van persoonlijk en sociaal functioneren door de verzekeringsarts bezwaar en beroep gehandhaafd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep ziet geen medische reden om een urenbeperking aan te nemen. Er is namelijk geen sprake van een energetische of een preventieve indicatie dan wel sprake van verminderde belastbaarheid als gevolg van therapie. Dat eiser zijn huidige werk voor vijf uur per dag niet aankan, betekent niet dat een urenbeperking moet worden aangenomen omdat het niet duidelijk is of het werk dat hij doet conform zijn belastbaarheid is zoals neergelegd in de functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 17 november 2022.
11. In het rapport van 18 april 2023 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanvullend toegelicht dat de bevindingen van de revalidatiearts niet volledig kunnen worden overgenomen, omdat de revalidatiearts niet de deskundigheid bezit om arbeidsbeperkingen vast te stellen en dus geen uitspraken doet over de belastbaarheid voor het werk.
12. Over de fysieke belasting geeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 17 november 2022 aan dat de primaire arts eiser terecht beperkt heeft geacht voor zware handbelastende factoren en heeft aanvullend toegelicht dat de fysieke beperkingen het belasten boven referentiewaarden betreft, zodat overbelasting wordt voorkomen.
13. De rechtbank kan de verzekeringsarts bezwaar en beroep goed volgen en ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. Om deze reden zal de rechtbank niet overgaan tot het inschakelen van een onafhankelijk deskundige. De beroepsgrond slaagt niet.
De arbeidskundige beoordeling
14. Eiser voert aan dat hij niet in staat is om de geduide functies te verrichten, omdat de functies de belastbaarheid op de items ‘blootstelling aan prikkels’ en/of ‘samenwerken’ overschrijdt. Bij de functie medewerker postverzorging intern wordt de belastbaarheid overschreden omdat in een kantoortuin samen met een collega wordt gewerkt, maar ook vanwege de samenwerking met acht collega’s. Bij de functie magazijnmedewerker (inpakker magazijn) wordt de belastbaarheid overschreden omdat eiser met drie collega’s moet samenwerken en bij de functie productiemedewerker industrie (samenstelling van producten) zorgen ook de collega’s voor het overschrijden van de beperking van blootstelling aan prikkels.
15. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Uit wat hiervoor is overwogen, volgt dat ervan uit moet worden gegaan dat de beperkingen zoals opgenomen in de FML van 17 november 2022 juist zijn. In het rapport van 1 december 2022 en met het Resultaat Functiebeoordeling van 1 december 2022 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep gemotiveerd waarom de functies voor eiser geschikt zijn. Daarnaast heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het rapport van 18 januari 2023 aanvullend toegelicht dat bij de functies de belastbaarheid van eiser niet wordt overschreden. Zo is afleiding door activiteiten door anderen geen kenmerkende belasting bij de functies medewerker postverzorging en productiemedewerker industrie. Verder licht de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep toe dat eiser in de FML niet beperkt is geacht voor samenwerken.
16. De rechtbank is van oordeel dat het Uwv voldoende duidelijk heeft gemaakt dat de geselecteerde functies passend zijn. Het Uwv heeft deze functies aan de schatting van de mate van arbeidsongeschiktheid ten grondslag kunnen leggen. Hieruit volgt ook dat het Uwv het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiser juist heeft vastgesteld.

Conclusie

17. Omdat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is, heeft het Uwv de aanvraag voor een WIA-uitkering terecht afgewezen. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt.
18. Omdat eiser in beroep geen gelijk krijgt, worden de door eiser gemaakte proceskosten en het betaalde griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. M.C.G. van Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 28 oktober 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2650.