ECLI:NL:RBMNE:2023:3016

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 juni 2023
Publicatiedatum
26 juni 2023
Zaaknummer
C/16/556384 / JE RK 23-788
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van het perspectiefbesluit in een geschillenregeling omtrent de ondertoezichtstelling van een minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter op 1 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil dat door de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming (GI) was voorgelegd. De GI verzocht de kinderrechter te verklaren dat het opgroeiperspectief van de minderjarige, geboren in 2007, niet meer bij de ouders ligt en dat de ondertoezichtstelling niet meer gericht hoeft te zijn op terugplaatsing bij de ouders. De minderjarige staat sinds 15 maart 2019 onder toezicht van de GI en woont sinds 4 oktober 2022 bij een pleeggezin. Tijdens de mondelinge behandeling waren de moeder en de minderjarige aanwezig, terwijl de vader en een vertegenwoordiger van de GI niet verschenen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er overeenstemming is tussen de ouders en de GI over het perspectief van de minderjarige, waarbij de moeder in een woonzorgcentrum verblijft en de vader instemt met de huidige situatie. De kinderrechter heeft de visie van de GI onderschreven en besloten dat de minderjarige bij het pleeggezin blijft wonen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, ondanks het appélverbod op dit soort beslissingen. De kinderrechter heeft de ouders en de minderjarige in een brief geïnformeerd over de uitspraak en de gevolgen daarvan. De beslissing is mondeling gegeven en op schrift gesteld op 23 juni 2023.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/16/556384 / JE RK 23-788
Datum uitspraak: 1 juni 2023
Beschikking van de kinderrechter op basis van de geschillenregeling
in de zaak van
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming,
wonende te Amsterdam-Zuidoost , hierna te noemen de GI ,
betreffende
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 1] ,
[vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats 2] .

1.Het procesverloop

1.1.
De rechtbank heeft op 4 mei 2023 het verzoekschrift van de GI (met bijlagen) van 20 april 2023 ontvangen.
1.2.
Op 1 juni 2023 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn:
- [minderjarige] , die apart (telefonisch) is gehoord;
- de moeder.
1.3.
Opgeroepen en niet verschenen zijn:
- de vader;
- een vertegenwoordiger van de GI .

2.Waar gaat het over?

2.1.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] staat onder toezicht van de GI sinds 15 maart 2019.
2.3.
[minderjarige] woont niet meer thuis sinds 15 maart 2019. [minderjarige] is toen in een netwerkpleeggezin gaan wonen.
2.4.
[minderjarige] verblijft sinds 4 oktober 2022 bij [Verblijfplaats] in [plaats ] .
2.5.
De GI heeft op grond van artikel 1:262b Burgerlijk Wetboek een geschil voorgelegd met betrekking tot de uitvoering van de ondertoezichtstelling.
De GI verzoekt de kinderrechter:
- te verklaren dat de GI op goede gronden is gekomen tot het besluit om [minderjarige] niet meer bij de ouder(s) terug te plaatsen, en
- te bepalen dat de ondertoezichtstelling vanaf nu niet meer gericht hoeft te zijn op het toewerken naar thuisplaatsing,
- dan wel een beslissing die de kinderrechter in het belang van het kind voorkomt.
De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

3.De beoordeling

Toetsing van het perspectiefbesluit
3.1.
De kinderrechter onderschrijft de visie van de GI , inhoudende dat het opgroeiperspectief van [minderjarige] bij [Verblijfplaats] ligt. Dat betekent dat [minderjarige] bij [Verblijfplaats] blijft wonen, en niet meer bij de moeder of bij de vader. De kinderrechter zal hierna uitleggen waarom zij deze beslissing neemt.
Verzoek geschillenregeling ontvankelijk
3.2.
De eerste vraag die de kinderrechter dient te beantwoorden, is of de GI een geschil over het opvoedperspectief van [minderjarige] kan voorleggen aan de kinderrechter op grond van de geschillenregeling van artikel 1:262b van het Burgerlijk Wetboek. Zo’n besluit wordt vaak een opvoedbesluit of perspectiefbesluit genoemd. Daarmee wordt steeds hetzelfde bedoeld, namelijk een besluit over waar de kinderen verder zullen opgroeien. Voor de duidelijkheid gebruikt de kinderrechter hierna alleen de term ‘perspectiefbesluit’.
3.3.
De geschillenregeling biedt de GI de mogelijkheid om geschillen die zij heeft met de ouder(s) over de uitvoering van de ondertoezichtstelling, en die niet op enig andere manier door de rechtbank kunnen worden getoetst, aan de rechtbank voor te leggen. Hoewel uit de wetsgeschiedenis niet expliciet blijkt of de geschillenregeling ook is bedoeld om een perspectiefbesluit van de GI aan de kinderrechter voor te leggen, acht de kinderrechter dit wel mogelijk [1] . Zij sluit hiermee aan bij de uitspraak van de rechtbank Midden Nederland van 28 maart 2023.
Wonen bij [Verblijfplaats]3.4. De GI heeft haar verzoek ingediend omdat de GI vindt dat [minderjarige] niet meer bij haar ouders kan opgroeien. De GI vindt het belangrijk dat de kinderrechter een uitspraak doet over het perspectief van [minderjarige] , zodat voor alle betrokkenen duidelijk is dat het perspectief van [minderjarige] niet meer bij (een van de) ouders ligt en dat er in het kader van de ondertoezichtstelling dus niet meer zal worden toegewerkt naar een thuisplaatsing. Onder de ondertoezichtstelling zal wel gewerkt worden aan het bevorderen van de zelfstandigheid van [minderjarige] en het behouden van de band met de moeder en zo mogelijk herstel van de band met de vader.
De ouders en [minderjarige] zijn het eens met het door de GI vastgestelde perspectief. De moeder is daar in het verleden echter wel wisselend over geweest. De GI heeft er daarom belang bij een oordeel van de kinderrechter over de beslissing dat [minderjarige] in de periode dat zij nog geen 18 jaar is, niet meer bij haar ouders zal wonen.
Overeenstemming mogelijk?
3.5.
De wet schrijft voor dat de kinderrechter moet onderzoeken of het mogelijk is dat de partijen (dus de vader, de moeder en de GI ) tot overeenstemming kunnen komen.
3.6.
Uit de stukken blijkt dat dat inmiddels zo is: de moeder heeft ter zitting verteld dat zij het nu wel eens is met het perspectiefbesluit. Zij kan feitelijk niet zelf voor [minderjarige] zorgen. De moeder woont namelijk in een woonzorgcentrum, en het is niet toegestaan om [minderjarige] bij haar te laten wonen. De moeder vindt het belangrijk dat zij wel het ouderlijk gezag over [minderjarige] behoudt. Uit het verzoek van de GI komt naar voren dat ook de vader het goed vindt dat [minderjarige] niet meer thuis komt wonen: zijn deur zal altijd voor haar open blijven staan maar hij is het ermee eens dat [minderjarige] verder opgroeit en woont op [Verblijfplaats] en er niet meer terug wordt gewerkt naar huis.
3.7.
De kinderrechter heeft gelezen dat de GI in deze zaak geen reden ziet om de Raad te verzoeken een onderzoek te doen naar beëindiging van het ouderlijk gezag van de ouders. [minderjarige] is daar erg blij mee, en dat geldt ook voor de moeder en voor de vader.
De kinderrechter kan dat ook goed volgen: als je kijkt naar alles wat er gebeurd is de afgelopen jaren, is dit een heel passende oplossing voor [minderjarige] , met respect voor de rol van de moeder en de vader.
3.8.
Nu iedereen het er over eens is dat [minderjarige] mag opgroeien bij [Verblijfplaats] , vindt de kinderrechter toewijzing van het verzoek van de GI in het belang van [minderjarige] wenselijk.
3.9.
De kinderrechter heeft [minderjarige] beloofd haar uitspraak in een brief aan [minderjarige] uit te leggen. De kinderrechter heeft [minderjarige] de volgende brief gestuurd:
“Beste [minderjarige] ,
Wij hebben elkaar op 1 juni 2023 telefonisch gesproken. Ons gesprek ging over de vraag waar jij tot je achttiende mag wonen. Je hebt mij verteld dat je goed op je plek zit bij [Verblijfplaats] in [plaats ] , en dat je daar graag wil blijven wonen. Daarnaast vond je het belangrijk dat je wel vaak bij je moeder op bezoek kunt gaan.
Na ons gesprek heb ik met je moeder gesproken. [naam] (jouw gezinsvoogd) en je vader waren niet aanwezig bij de zitting, maar hun meningen waren mij uit de brief van de gezinsvoogd al duidelijk. Zij vinden dat het goed is voor jou om verder op te groeien bij [Verblijfplaats] . Je moeder heeft mij dat op de zitting zelf ook verteld.
Iedereen is het er mee eens dat jij tot je achttiende niet bij je vader of je moeder woont, maar bij [Verblijfplaats] . Ik ben het er ook graag mee eens. Dat betekent dat [naam] geen hulpverlening meer hoeft in te zetten om er voor te zorgen dat jij weer bij een van je ouders kunt wonen. Je mag in overleg met [naam] gewoon bij je moeder op bezoek gaan. Het was ook goed om te horen dat je met je vader en je broer uit was geweest, heel goed gedaan! Ik wens je een fijne tijd in [plaats ] en het beste met je plannen voor de toekomst. ”
Uitvoerbaar bij voorraad
3.10.
De GI heeft verzocht de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Dat betekent dat de beslissing meteen geldt, ook als een van partijen in hoger beroep gaat.
De kinderrechter zal dat doen.
Hierbij geldt wel dat de wet de mogelijkheid van hoger beroep op dit moment niet openstelt tegen beslissingen in een geschil op grond van artikel 1:262b BW. Er is discussie over of dat misschien anders moet worden, ondanks het appélverbod van artikel 807 Wetboek van Rechtsvordering. Het is dan ook uiteindelijk een beslissing van het gerechtshof of er hoger beroep mogelijk is. De kinderrechter vindt een beslissing over het opvoedperspectief zo belangrijk dat ze die nu toch al uitvoerbaar bij voorraad verklaart, voor het geval er toch iemand in hoger beroep zou gaan.

4.De beslissing

De kinderrechter:
4.1. verklaart dat de GI op goede gronden is gekomen tot het besluit om [minderjarige] niet meer bij de ouder(s) terug te plaatsen;
4.2. bepaalt dat de ondertoezichtstelling vanaf nu niet meer gericht hoeft te zijn op het toewerken naar thuisplaatsing;
4.3. verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
4.4. wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2023 door
mr. V.M.M. van Amstel, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. S. Richtersz als griffier, en op schrift gesteld op 23 juni 2023.
Tegen deze beschikking kan – gelet op overweging 3.10 – misschien door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.