ECLI:NL:RBMNE:2023:1701

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 maart 2023
Publicatiedatum
12 april 2023
Zaaknummer
C/16/550693 / JE RK 23-44
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van het perspectiefbesluit en geschillenregeling inzake uithuisplaatsing van minderjarigen

In deze beschikking van de Rechtbank Midden-Nederland, uitgesproken op 24 februari en 28 maart 2023, is de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd tot 6 september 2023. De zaak betreft een geschil tussen de gecertificeerde instelling Samen Veilig Midden Nederland (GI) en de moeder van de kinderen over het opgroeiperspectief. De rechtbank heeft vastgesteld dat het opgroeiperspectief van de kinderen bij de pleegouders ligt, en dat het niet in hun belang is om terug te keren naar de moeder. De rechtbank heeft de GI ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot toetsing van het perspectiefbesluit, en heeft geoordeeld dat er geen nieuw onderzoek naar het opgroeiperspectief nodig is. De rechtbank heeft de rol van de moeder in de toekomst benadrukt, en het belang van haar betrokkenheid bij de kinderen onderstreept. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissingen onmiddellijk van kracht zijn, ook al kan er hoger beroep worden ingesteld.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Familierecht
Zittingsplaats: Utrecht
Zaakgegevens:
- C/16/550693 / JE RK 23-44 (verlenging machtiging uithuisplaatsing [minderjarige 1] )
- C/16/550688 / JE RK 23-43 (verlenging machtiging uithuisplaatsing [minderjarige 2] )
- C/16/550710 / JE RK 23-47 (geschillenregeling [minderjarige 1] )
- C/16/550718 / JE RK 23-48 (geschillenregeling [minderjarige 2] )
Datum uitspraak: 24 februari en 28 maart 2023
Beschikking over een verlenging machtiging tot uithuisplaatsing en over de geschillenregeling
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
Samen Veilig Midden Nederland,
locatie Utrecht, hierna te noemen: de GI,
betreffende
[minderjarige 2], geboren op [2017] te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] ,
[minderjarige 1], geboren op [2018] te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. J. van Vonderen-Jagersma,
de heer en mevrouw [pleegouders 1], hierna te noemen de pleegouders van [minderjarige 2] ,
wonende in [woonplaats] ,
de heer en mevrouw [pleegouders 2], hierna te noemen de pleegouders van [minderjarige 1] ,
wonende in [woonplaats] .

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- de verzoeken met bijlagen van de GI van 12 januari 2023, ingekomen bij de griffie op 12 januari 2023.
1.2.
Op 21 februari 2023 heeft de rechtbank de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de pleegouders van [minderjarige 1] ;
- de pleegouders van [minderjarige 2] ;
- de heer [A] en mevrouw [B] namens de GI.
Voor de moeder is een tolk, mevrouw O. Diallo, verschenen.
1.3.
De rechtbank heeft ter zitting laten weten dat partijen op 24 februari 2023 om 16:00 uur de griffie kunnen bellen voor de uitkomst van de beslissing het zogenoemde ‘dictum’ ten aanzien van de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De schriftelijke uitwerking van die beslissing is ook in deze beschikking vastgelegd.

2.Waar gaat het over?

2.1.
Het ouderlijk gezag over [minderjarige 2] en [minderjarige 1] wordt uitgevoerd door de moeder.
2.2.
[minderjarige 2] en [minderjarige 1] verblijven ieder in een ander pleeggezin. Zij zijn in juli 2019 vrijwillig uit huis geplaatst. Vervolgens is een 2thepoint-traject afgenomen. De Rading heeft naar aanleiding daarvan geadviseerd om de kinderen te laten opgroeien in een pleeggezin. De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) vond de uitkomsten van het 2thepoint-traject om meerdere redenen discutabel en vond een nieuw perspectiefonderzoek wenselijk. Omdat zij daarbij de regie van de GI nodig vond heeft zij aan de rechtbank de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] verzocht. In de beschikking van 2 maart 2021 zijn [minderjarige 2] en [minderjarige 1] onder toezicht gesteld tot 2 maart 2022. De kinderrechter heeft bij die beschikking ook een machtiging tot uithuisplaatsing verleend tot 2 september 2021.De rechtbank overwoog dat zij het van belang vond dat het perspectief van de kinderen in de periode daaropvolgend duidelijk zou worden. Daarvoor was een nieuw perspectiefonderzoek gewenst.
2.3.
Bij beschikking van 25 november 2021 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] in een pleeggezin verlengd tot 2 maart 2022. Er was inmiddels een rapport van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) over het perspectief van de kinderen. De rechtbank heeft bij haar beslissing (op basis van het NIFP-rapport) overwogen dat zij vindt dat de kinderen in de pleeggezinnen moesten blijven wonen en dat er binnen de ondertoezichtstelling niet meer gewerkt moest worden aan een volledige terugplaatsing van de kinderen naar de moeder. De rechtbank vond dat er wel gewerkt moet worden aan het bieden van een passende rol van de moeder in het leven van de kinderen. Dit moest van de rechtbank een aanzienlijke rol zijn.
2.4.
De moeder is in hoger beroep gegaan tegen deze uitspraak. Het hof Arnhem-Leeuwarden bekrachtigde bij beschikking van 3 mei 2022 de bestreden beschikking van 25 november 2021, omdat de moeder ook vond dat de kinderen toen niet bij haar konden wonen. Maar het hof was het niet eens met de overwegingen van de rechtbank dat de kinderen niet meer bij de moeder konden opgroeien. Voor het hof was het nog niet zeker dat de moeder de zorg voor kinderen nooit meer (deels) zou kunnen dragen. De GI moest van het hof blijven onderzoeken wat de mogelijkheden zijn voor de kinderen om weer bij de moeder te wonen, eventueel op langere termijn. Daarbij moest ook de mogelijkheid van deeltijdpleegzorg worden onderzocht.
2.5.
De GI diende daarna niet tijdig verlengingsverzoeken in. Bij beschikking van 6 september 2022 zijn [minderjarige 2] en [minderjarige 1] om die reden opnieuw onder toezicht gesteld tot 6 september 2023. De kinderrechter verleende bij die beschikking ook een machtiging tot uithuisplaatsing tot 6 maart 2023.
Wat verzoekt de GI?
2.6.
De GI verzoekt om de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] te verlengen tot het einde van de ondertoezichtstelling, dus tot 6 september 2023.
De GI vraagt de rechtbank ook om een beslissing te nemen over het volgende geschil met betrekking tot de uitvoering van de ondertoezichtstelling:
Het visieverschil tussen de ouders en de GI over het opgroeiperspectief van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] , waarbij de GI van mening is dat het opgroeiperspectief bij pleegouders ligt en de moeder de visie heeft dat het opgroeiperspectief bij haar ligt.
De GI heeft verzocht om de beslissingen uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Wat vindt de GI?2.7. De GI vindt het niet in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] om hen, al dan niet gedeeltelijk, terug bij de moeder te plaatsen. Uit de ingezette hulpverlening tot nu toe en de observaties door KOOS blijkt dat de moeder niet in staat is om de zorg voor de kinderen zelf op zich te nemen. De kinderen vragen namelijk meer van hun opvoeder als gevolg van hun hechtingsproblematiek en hun onderliggende trauma’s. Na de bezoeken met de moeder laten de kinderen complex gedrag zien en zijn zij nog dagen van slag. De GI wil de komende periode verder onderzoeken in hoeverre de omgang tussen de moeder en de kinderen kan worden uitgebreid. Dat staat echter los van het standpunt dat het opgroeiperspectief bij de pleeggezinnen ligt. Verder vindt de GI dat het voor de kinderen schadelijk is dat zij al lange tijd in onzekerheid verkeren over hun perspectief. Dat dat het geval is, is ook te merken aan het gedrag van de kinderen. Zij zijn in de war, onzeker en bang dat ze bij de moeder moeten gaan wonen. De kinderen hebben hier snel duidelijkheid over nodig, mede gelet op hun trauma. De verwachting van de GI is dat wanneer de kinderen die duidelijkheid hebben, zij op den duur meer ruimte voelen voor omgang met hun moeder.
Wat vindt de moeder?
2.8.
Door en namens de moeder is naar voren gebracht dat toetsing van het perspectiefbesluit op grond van de geschillenregeling niet mogelijk is. Daarom verzoekt zij primair om de GI niet-ontvankelijk te verklaren. Als de rechtbank het verzoek toch inhoudelijk behandelt, is moeders standpunt dat zij het liefst zelf voor de kinderen wil zorgen en hen thuis wil hebben. Zij vindt dat er opnieuw onderzoek moet worden gedaan naar het perspectief van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] , om twee redenen. Ten eerste is de relatie tussen de moeder en de pleegouders, die eerder slecht was, de afgelopen periode sterk verbeterd. Dat heeft effect gehad op alle betrokkenen, waarschijnlijk ook op de kinderen en op hun gedrag. Ten tweede heeft het hof ook bepaald dat de GI moest blijven onderzoeken welke rol de moeder in het leven van de kinderen kon spelen, en of deeltijdpleegzorg een mogelijkheid was. Dat is vervolgens niet gedaan. In wezen, aldus de advocaat van de moeder, is nu pas een situatie ontstaan van waaruit een nieuw, deugdelijk onderzoek kan worden gedaan naar het perspectief van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] . KOOS is weliswaar betrokken, maar richt zich alleen op de omgang en niet op het perspectief. De bijdrage van KOOS volstaat dan ook niet.
Wat vinden de pleegouders?
2.9.
De pleegouders van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] zijn het eens met de verzoeken van de GI. Zij vinden het heel belangrijk dat er duidelijkheid komt voor de kinderen. [minderjarige 2] vindt het lastig dat het niet duidelijk is of zij bij de pleegouders mag blijven. Daar komt haar terugval met frustratie en schoppen vandaan. Doordat er geen duidelijkheid is, kan bovendien niet gestart worden met traumatherapie, die hard nodig is voor de kinderen. De pleegouders willen dat de kinderen hulp krijgen, zodat de band met de moeder kan groeien. De pleegouders steunen het contact met de moeder.

3. De beoordeling

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing
3.1.
De rechtbank zal de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] in een pleeggezin verlengen tot 6 september 2023.
3.2.
In de wet staat dat de rechtbank de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] kan verlengen indien zij dit noodzakelijk acht in het belang van hun verzorging en opvoeding of tot onderzoek van hun geestelijke of lichamelijke gesteldheid (artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek (BW)).
3.3.
Tegen een verlenging van de machtiging uithuisplaatsing als zodanig heeft de moeder geen verweer gevoerd. Zij vindt dat de kinderen nu nog niet bij haar kunnen wonen. De rechtbank is van oordeel dat het in het belang van de verzorging en opvoeding van de kinderen ook nu nog noodzakelijk is dat de machtiging tot uithuisplaatsing zal worden verlengd. De rechtbank wijst daarom het verzoek van de GI toe.
Toetsing van het perspectiefbesluit
De rechtbank onderschrijft de visie van de GI, inhoudende dat het opgroeiperspectief van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] bij de pleegouders ligt. De rechtbank zal hierna uitleggen waarom zij deze beslissing neemt.
Verzoek geschillenregeling ontvankelijk?
3.4.
De eerste vraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is of de GI een geschil over het opvoedperspectief van de kinderen kan voorleggen aan de rechtbank op grond van de geschillenregeling van artikel 1:262b van het Burgerlijk Wetboek Zo’n besluit wordt vaak een opvoedbesluit of perspectiefbesluit genoemd. Daarmee wordt steeds hetzelfde bedoeld, namelijk een besluit over waar de kinderen verder zullen opgroeien. Voor de duidelijkheid en consistentie gebruikt de rechtbank de term perspectiefbesluit.
3.5.
De GI vindt dat het perspectief van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] bij hun pleegouders ligt en dat zij bij hen verder moeten opgroeien. Deze visie heeft zij neergelegd in een perspectiefbesluit. Het perspectiefbesluit is een beslissing die de uitvoering van de ondertoezichtstelling raakt, omdat het besluit tot gevolg heeft dat in het kader van de ondertoezichtstelling niet langer wordt gewerkt aan terugplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de moeder. De moeder is het met dit besluit niet eens. Dit visieverschil tussen de GI en de moeder over het perspectief van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is naar het oordeel van de rechtbank een geschil dat in het kader van de geschillenregeling kan worden voorgelegd. Dit vindt de rechtbank om de volgende redenen.
3.6.
De geschillenregeling biedt de GI de mogelijkheid om geschillen die zij heeft met de ouder(s) over de uitvoering van de ondertoezichtstelling, en die niet op enig andere manier door de rechtbank kunnen worden getoetst, aan de rechtbank voor te leggen. Hoewel uit de wetsgeschiedenis niet expliciet blijkt of de geschillenregeling ook is bedoeld om een perspectiefbesluit van de GI aan de rechter voor te leggen, acht de rechtbank dit op basis van de wettekst en de wetsgeschiedenis niet uitgesloten. Daarbij komt dat de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) in zijn advies van december 2020 de aanbeveling heeft gedaan om een rechtspositie te realiseren in die zin dat wettelijk wordt vastgelegd dat een perspectiefbesluit binnen drie maanden nadat het genomen is ter toetsing wordt voorgelegd aan de kinderrechter. Bij brief van 18 november 2022 aan de Tweede Kamer heeft de minister over de verbetering van de rechtsbescherming met betrekking tot het perspectiefbesluit het volgende opgemerkt:
“Ter verbetering van de rechtsbescherming van ouders en kinderen hebben de GI’s de volgende rechtswaarborgen opgesteld voor de besluitvorming en het laten toetsen van het
perspectiefbesluit: voordat het perspectiefbesluit wordt genomen, worden ouders en kinderen geïnformeerd over het te nemen besluit en de gevolgen daarvan en zij worden in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken; een perspectiefbesluit wordt in alle gevallen op schrift gesteld en voorzien van een motivering waaruit de (belangen)afweging die heeft geleid tot het besluit, duidelijk blijkt, ouders en kinderen ontvangen een afschrift van het besluit, het perspectiefbesluit wordt door de GI’s voorgelegd aan de kinderrechter voor een toets.” [1] De rechtbank overweegt verder dat in de rechtspraak over de vraag of het perspectiefbesluit in het kader van een geschillenregeling aan de rechter kan worden voorgelegd verschillend wordt gedacht. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft onlangs in zijn arrest van 26 juli 2022 (ECLI:NL:GHARL:2022:64921) geoordeeld dat het perspectiefbesluit niet in het kader van de geschillenregeling aan de rechter kan worden voorgelegd. Tegen dit arrest heeft de procureur-generaal van de Hoge Raad inmiddels een vordering ingesteld tot cassatie in het belang der wet(conclusie van 17 maart 2023, ECLI:NL:PHR:2023:310). De procureur-generaal is, heel kort gezegd, van mening dat het perspectiefbesluit op grond van de geschillenregeling kan worden getoetst.
De rechtbank volgt de hier boven beschreven lijn van de RSJ en de minister, dat in het kader van rechtsbescherming het onderhavige perspectiefbesluit door de GI aan haar kan worden voorgelegd en dat de geschillenregeling hiervoor de rechtsingang biedt. Zonder rechterlijke toets van het perspectiefbesluit bestaat naar het oordeel van de rechtbank het gevaar dat dit besluit leidt tot een onomkeerbare situatie. Ten eerste is de hulpverlening na het perspectiefbesluit niet meer gericht op terugplaatsing. Ten tweede kan het belang van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] vergen dat vanwege het tijdverloop de situatie niet meer veranderd dient te worden, omdat zij dan al te lang in de pleeggezinnen verblijven en daar zijn gehecht. Dat, terwijl een andere rechterlijke toetsing van het perspectief van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] voorlopig niet aan de orde is, omdat de rechtbank geen reden heeft om aan te nemen dat een verzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder op korte termijn wordt ingediend en dat ook het raadsonderzoek dat in dat verband door de Raad moet worden verricht, spoedig is afgerond. Daarmee zou het perspectiefbesluit dan door de gevolgen in de hulpverlening die de GI daaraan verbindt en het verstrijken van de tijd, aldus mogelijk onomkeerbare gevolgen krijgen, zonder dat dat besluit door een rechter is getoetst.
3.7.
De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat artikel 1:262b BW een rechtsingang voor het onderhavige geschil biedt en dat de GI dus ontvankelijk is in haar verzoek.
Geen nieuw onderzoek naar het opgroeiperspectief
3.8.
De rechtbank is van oordeel dat er geen onderzoek meer naar het perspectief van de kinderen nodig is, en dat dit ook niet wenselijk is. De conclusie van het NIFP in 2021 was dat het perspectief niet bij de moeder ligt. Daarbij adviseerde het NIFP om de kinderen over te plaatsen naar andere perspectief-biedende pleeggezinnen, mede vanwege het toen belastende en/of schadelijke gedrag van de pleegouders naar de kinderen in relatie tot de moeder. Voorts werd geadviseerd om de moeder opvoedondersteuning te bieden omdat zij daarin beperkingen liet zien, in combinatie met de problematiek van de kinderen. Het NIFP vond het nodig om uit te zoeken wat de moeder kan, wat zij kon leren en toepassen, zodat duidelijk zou worden welke rol zij uiteindelijk in het leven van de kinderen zou kunnen gaan spelen. Dit kon zijn meedoen in onderdelen van het leven, of deeltijdopvoeding. Als zou blijken dat deeltijdpleegzorg vanwege de te beperkte groei van de moeder niet mogelijk zou zijn, zou de moeder op andere manieren zo veel als mogelijk bij het leven van de kinderen moeten worden betrokken, aldus het NIFP.
3.9.
Na de uitspraak van het hof in 2022 is naar aanleiding van het advies van het NIFP als hulpverlening KOOS ingezet. KOOS is inmiddels al bijna één jaar betrokken. KOOS heeft de moeder ondersteund in het contact met de kinderen tijdens de bezoeken. Daarnaast heeft KOOS gekeken naar de samenwerking tussen de moeder en de pleegouders. Er is gekeken naar manieren om meer verbinding tussen hen te bewerkstelligen. KOOS heeft de omgang steeds ook nabesproken met de moeder. De omgang is voor het laatst in november 2022 uitgebreid naar één keer per drie weken gedurende twee uur. Uit het evaluatieverslag van KOOS blijkt dat een bezoekmoment van twee uur voor nu lang genoeg is gelet op de onrust bij de kinderen als het contact langer duurt.
3.10.
De rechtbank is van oordeel dat hetgeen KOOS heeft gedaan in lijn is met wat in het NIFP-onderzoek werd geadviseerd, en met wat het hof heeft overwogen. De moeder is ondersteund in haar rol, er is onderzocht wat haar (on)mogelijkheden zijn, er is gekeken naar de relatie tussen de pleegouders en de moeder, en er is gekeken naar wat de kinderen aan kunnen. Het feit dat de verhouding tussen de moeder en de pleegouders pas het afgelopen jaar zodanig is verbeterd dat die nu goed is, betekent niet dat er opnieuw een perspectiefonderzoek moet worden gedaan. Het afgelopen jaar is immers al door KOOS ondersteund, begeleid en gemonitord. Er is dus al voldoende informatie beschikbaar over de situatie gedurende de verbetering in het contact. Op basis van de bevindingen over die periode heeft KOOS kunnen adviseren over de rol van de moeder in het leven van de kinderen die voor de kinderen haalbaar is.
3.11.
In het rapport van de Raad van augustus 2022 beschrijft de Raad dat tijdens het schrijven van haar rapport, het perspectief van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] nog niet bepaald kon worden omdat nog aan een aantal open eindjes moest worden gewerkt . De rechtbank vindt dat daar inmiddels voldoende aan is gewerkt, zodat de GI het perspectiefbesluit heeft kunnen nemen. Zo moesten er stappen worden gemaakt ten aanzien van de zorgen die de moeder had over de huidige pleegouders. Dat is de afgelopen periode gelukt. De onderlinge sfeer is nu goed en alle partijen vinden dat een betere samenwerking is. De pleegouders stimuleren het contact tussen de moeder en de kinderen en de kinderen onderling op een positieve manier. Tijdens de zitting is naar voren gekomen dat de moeder meer betrokken wordt en dat zij bijvoorbeeld elke week foto’s van de kinderen ontvangt. Volgens de Raad was een ander punt dat de moeder een aanzienlijke rol zou moeten krijgen in het leven van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] . Ook daar is aan gewerkt onder begeleiding van KOOS. De omgang is uitgebreid naar wat nu maximaal haalbaar is vanuit de draagkracht van de kinderen.
Het perspectiefbesluit3.12. De rechtbank vindt het niet nodig, en ook in het belang van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] niet wenselijk dat er nog nieuwe onderzoeken worden afgewacht. Er moet nu duidelijkheid komen over waar zij verder zullen opgroeien. De termijn waar binnen het opgroeiperspectief van de kinderen duidelijk moet zijn is bereikt. [minderjarige 2] en [minderjarige 1] hebben er volgens de GI last van dat boven hun hoofd hangt dat ze mogelijk op enig moment weer bij de moeder gaan wonen. Uit het gedrag dat de kinderen laten zien, blijkt dat ook. Zo lang voor hen onduidelijk is waar en bij wie zij mogelijk gaan wonen, is er voor hen te veel onrust. Daar speelt bij mee dat het contact met hun moeder op dit moment nog heel beperkt is. Als voor [minderjarige 2] en [minderjarige 1] duidelijk is dat ze zullen opgroeien bij hun pleegouders, ontstaat er ruimte voor hen om zich verder te hechten aan hun pleegouders en zich verder te ontwikkelen.
3.13.
[minderjarige 2] en [minderjarige 1] hebben door hun complexe gedrag en problematiek een grote behoefte aan structuur en voorspelbaarheid van hun opvoeder en opvoedomgeving. Duidelijk is gebleken dat de kinderen een opvoeder nodig hebben die sensitief en responsief op hun behoeften kan reageren. Hoewel de rechtbank ook ziet dat de moeder haar best heeft gedaan bij KOOS en er vooruitgang is geboekt bij de moeder, ziet de rechtbank ook dat de moeder beperkingen heeft in haar opvoedvaardigheden. Zo heeft de moeder moeite op het gebied van structureren en regie nemen, opmerken van signalen van de kinderen en daarop sensitief en responsief reageren.
3.14.
Met de GI komt de rechtbank tot de conclusie dat in de gegeven omstandigheden is gebleken dat het opgroeiperspectief van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] bij de pleegouders ligt.
Wat betekent dit?
3.15.
Omdat de rechtbank het perspectiefbesluit onderschrijft, betekent dit dat er niet meer zal worden ingezet en worden toegewerkt naar het terugplaatsen van de kinderen bij de moeder. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zullen opgroeien bij de pleegouders. Tegelijkertijd zal de GI wél blijven doorgaan met het bekijken van het contact tussen de moeder en de kinderen en welke rol voor de moeder mogelijk is. De rechtbank hoopt dat er door meer duidelijkheid en rust in kleine stapjes een uitbreiding van de omgang op termijn mogelijk is. Dat moet de tijd leren, en bepalend daarbij is wat de kinderen aankunnen. Het is belangrijk dat iedereen aan de omgang tussen de kinderen en de moeder blijft werken. Daarnaast moet er worden doorgegaan met de hulpverlening voor de moeder, de kinderen en de pleegouders.
Rol van de moeder in de toekomst3.16.Dat de kinderen niet bij de moeder kunnen wonen, neemt niet weg dat zij de moeder van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is én blijft. Zij is daarmee per definitie belangrijk voor de kinderen. Dat de kinderen opgroeien bij de pleegouders verandert dat niet. Daarom moet de GI, zoals ook al eerder gezegd, samen met de moeder en de pleegouders goed kijken naar de mogelijkheden en de aandacht voor de rol van de moeder, zodat de band tussen de kinderen en de moeder behouden blijft en kan groeien. Verder is de culturele achtergrond van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] van belang. Daar moet actief aandacht voor blijven; het is immers deel van de identiteit van de kinderen. Tot slot wil de rechtbank haar bewondering uitspreken voor de moeder. Dat de rechtbank beslist dat de kinderen bij de pleegouders blijven wonen, betekent niet dat de moeder geen goede stappen zet of heeft gezet. Integendeel. De rechtbank vindt het bijzonder knap hoe zij, ondanks de zeer moeilijke omstandigheden, is blijven werken aan zichzelf en positieve veranderingen heeft doorgemaakt. Het is duidelijk dat zij ontzettend veel houdt van haar beide kinderen. De rechtbank snapt dat het voor de moeder heel moeilijk is om te accepteren dat de kinderen ondanks dit alles toch zullen opgroeien in de pleeggezinnen.

4. De beslissing

De rechtbank:
ten aanzien het verzoek tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing:
4.1.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] in een voorziening voor pleegzorg tot 6 september 2023;
4.2.
verklaart de beslissing tot uithuisplaatsing uitvoerbaar bij voorraad.
ten aanzien van het geschil over het opgroeiperspectief:
4.3.
onderschrijft de visie van Samen Veilig Midden Nederland inhoudende dat het opgroeiperspectief van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] bij de pleegouders ligt;
4.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. L.A.C. de Vaan (voorzitter), mr. T. Dopheide en mr. R.M. Maliepaard, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. M.C. Sijtsema als griffier en in het openbaar uitgesproken op 24 februari 2023 (machtiging uithuisplaatsing) en 28 maart 2023 (geschillenregeling).
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 28 maart 2023.
Hoger beroep tegen de beschikking over de verlenging van de uithuisplaatsing kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.

Voetnoten

1.TK 2022-23, 31839, 913.