ECLI:NL:RBMNE:2023:2988

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 juni 2023
Publicatiedatum
23 juni 2023
Zaaknummer
C/16/528690 / HA ZA 21-660
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een vergoeding voor de overdracht van recepturen van auto-verzorgingsproducten en de borgtocht

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, is een vordering aanhangig gemaakt door een besloten vennootschap (hierna: eiseres) tegen twee andere besloten vennootschappen (hierna: gedaagden c.s.) met betrekking tot een overeenkomst van 3 september 2018. Eiseres vordert betaling van een vergoeding van € 60.500,- voor de overdracht van recepturen van auto-verzorgingsproducten, die in drie termijnen betaald dienden te worden. Gedaagde sub 1 heeft slechts de eerste termijn voldaan en beroept zich op opschorting van de betalingsverplichting, omdat de overgedragen recepturen niet zouden voldoen aan de afgesproken voorwaarden. Gedaagde sub 2 heeft zich borg gesteld voor de betaling van de vergoeding.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de recepturen wel degelijk voldoen aan de overeenkomst en dat gedaagde sub 1 ten onrechte haar betalingsverplichting heeft opgeschort. De vordering van eiseres tot betaling van de openstaande bedragen is toegewezen, inclusief wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat gedaagde sub 2 hoofdelijk aansprakelijk is voor de betaling van de verschuldigde bedragen, omdat hij zich borg heeft gesteld. De vorderingen van gedaagden c.s. in reconventie zijn afgewezen. De proceskosten zijn voor gedaagden c.s. en de uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/528690 / HA ZA 21-660
Vonnis van 28 juni 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat mr. S.K. Tuithof te Haarlem,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 1] B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats 2] ,
hierna te noemen: [gedaagde sub 1] ,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats] , gemeente Stichtse Vecht,
hierna te noemen: [gedaagde sub 2] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
hierna samen te noemen: [gedaagden c.s.]
advocaat mr. C.J.A.M. Bots te Breukelen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] betekende dagvaardingen met producties 1 tot en
  • de conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie met producties 1 tot en
  • de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie met producties 14 tot
  • de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie met producties 4 tot en
  • de conclusie van dupliek in reconventie.
1.2.
Daarna is op 13 juli 2023 een tussenvonnis gewezen waarbij een mondelinge behandeling is bepaald.
1.3.
[eiseres] heeft voor de mondelinge behandeling nog de producties 23 tot en met 26 in het geding gebracht.
1.4.
Op 10 mei 2023 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Namens [gedaagden c.s.] is verschenen [gedaagde sub 2] bijgestaan door mr. Bots en namens [eiseres] is verschenen [A] bijgestaan door mr. Tuithof. [gedaagde sub 2] en [A] zijn geen familie van elkaar. Partijen hebben vragen van de rechter beantwoord en hun standpunten nog verder toegelicht. [eiseres] heeft dat mede gedaan aan de hand van spreekaantekeningen.
1.5.
Aan het einde van de mondelinge behandeling is bepaald dat er vonnis zal worden gewezen.

2.Waar gaat de zaak over?

2.1.
Op 3 september 2018 hebben partijen een overeenkomst ondertekend waarbij door [eiseres] aan [gedaagde sub 1] zijn overgedragen de recepturen van diverse door het bedrijf [bedrijf 1] ( [bedrijf 1] B.V.) ontwikkelde auto-verzorgingsproducten.
2.2.
De auto-verzorgingsproducten hadden tijdens de overdracht van de recepturen allemaal het Milieukeur keurmerk (het SMK keurmerk) van Stichting Milieukeur (SMK), op grond waarvan de claim “100% biologisch afbreekbaar” mag worden gebruikt. Om dit keurmerk te mogen voeren moet er eerst een certificaat worden verkregen. Daartoe dient er door de aanvrager informatie te worden verstrekt. Op basis van die informatie wordt beoordeeld of het product aan de door SMK gestelde kwaliteitscriteria voldoet. Als dat het geval is wordt het certificaat afgegeven.
2.3.
In de overeenkomst is afgesproken dat [gedaagde sub 1] voor de overdracht van de recepturen een vergoeding van in totaal € 75.000,- exclusief btw aan [eiseres] moet betalen. Daarbij is ook afgesproken dat deze vergoeding in drie termijnen moet worden betaald, waarvan de derde en laatste termijn in 2020.
2.4.
[gedaagde sub 1] heeft alleen de eerste termijn betaald. [eiseres] vordert in deze procedure betaling van de tweede en derde termijn (€ 60.500,- inclusief btw) te vermeerderen met de wettelijke handelsrente daarover en de buitengerechtelijke incassokosten (€ 1.380,-). [gedaagde sub 2] is volgens [eiseres] hoofdelijk gehouden tot betaling van deze bedragen, omdat [gedaagde sub 2] zich daarvoor in de overeenkomst van 3 september 2018 borg heeft gesteld.
2.5.
[gedaagde sub 1] voert als verweer dat de aan haar overgedragen recepturen niet beantwoorden aan wat partijen daarover hebben afgesproken. Zij heeft daarom haar betalingsverplichting opgeschort. [gedaagde sub 2] sluit zich bij dit verweer aan en voert daarnaast ook nog als verweer dat er geen borgtochtovereenkomst is tot stand gekomen.
2.6.
In reconventie vordert [gedaagde sub 1] : i) een verklaring voor recht dat [eiseres] is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst, ii) ontbinding van de overeenkomst en iii) veroordeling van [eiseres] tot schadevergoeding op te maken bij staat.

3.De beoordeling

Het oordeel
3.1.
De vorderingen van [eiseres] worden grotendeels toegewezen en die van
[gedaagde sub 1] worden volledig afgewezen. Hierna wordt uitgelegd hoe de rechtbank tot dit oordeel is gekomen.
Betalingsverplichting van [gedaagde sub 1]
3.2.
Partijen zijn het erover eens dat op grond van de overeenkomst van 3 september 2018 een betalingsverplichting op [gedaagde sub 1] rust en dat die verplichting inhoudt dat [gedaagde sub 1] € 75.000,- exclusief btw aan [eiseres] moet betalen voor de door [eiseres] aan haar overgedragen recepturen.
3.3.
Vast staat dat [gedaagde sub 1] deze betalingsverplichting niet is nagekomen. Zij heeft de tweede en derde termijn van in totaal € 60.500,- onbetaald gelaten en zich daarbij op opschorting beroepen. In deze procedure vordert [gedaagde sub 1] de ontbinding van de overeenkomst van 3 september 2018, waardoor zij definitief van haar betalingsverplichting zou worden bevrijd.
Heeft [gedaagde sub 1] haar betalingsverplichting terecht opgeschort en is er grond voor ontbinding van de overeenkomst?
3.4.
De te beantwoorden vraag is of er een grond is voor opschorting van de betalingsverplichting door [gedaagde sub 1] en ontbinding van de overeenkomst. Daarvoor moet worden beoordeeld of [eiseres] , zoals [gedaagde sub 1] stelt en [eiseres] betwist, is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichting met betrekking tot het overdragen van de recepturen van de auto-verzorgingsproducten.
3.5.
Partijen zijn het erover eens dat de auto-verzorgingsproducten, waarop de overgedragen recepturen zien, “100% biologisch afbreekbaar” moesten zijn.
Partijen verschillen echter van mening over wat onder “100% biologisch afbreekbaar” moet worden verstaan. Volgens [eiseres] is sprake van “100% biologisch afbreekbaar” als het SMK keurmerk, op grond waarvan de claim “100% biologisch afbreekbaar” mag worden gebruikt, is verleend. [gedaagde sub 1] vindt dat van “100% biologisch afbreekbaar” pas sprake is als de (recepturen van de overgedragen) auto-verzorgingsproducten geen chemische bestanddelen en/of corrosieve elementen bevatten en vriendelijk zijn voor mens en dier.
3.6.
Wat onder “100% biologisch afbreekbaar” moet worden verstaan, is een kwestie van uitleg. Het gaat er daarbij, kort gezegd, om wat partijen over en weer redelijkerwijs mochten verwachten over wat er tussen hen is afgesproken gelet op elkaars gedragingen en verklaringen (de Haviltex maatstaf [1] ). In dit verband vindt de rechtbank het volgende van belang.
3.6.1.
[gedaagde sub 1] ( [gedaagde sub 2] ) heeft [eiseres] ( [A] ) benaderd, omdat [gedaagde sub 1] milieuvriendelijke auto-verzorgingsproducten wilde gaan verkopen en [eiseres] haar daarbij mogelijk behulpzaam zou kunnen zijn.
3.6.2.
[gedaagde sub 1] heeft [eiseres] toen attent gemaakt op het bedrijf genaamd [bedrijf 1] ( [bedrijf 1] B.V.). [bedrijf 1] verkocht op dat moment onder andere autoshampoo met het SMK keurmerk.
3.6.3.
[eiseres] heeft vervolgens [bedrijf 1] benaderd en aan haar verzocht om nog een aantal auto-verzorgingsproducten te ontwikkelen waarvoor het SMK keurmerk zou kunnen worden verkregen.
3.6.4.
[bedrijf 1] heeft daarna de volgende producten ontwikkeld:
- ruitensproeiervloeistof (zomer)
- interieurreiniger
- velg- en motorreiniger
- insectenreiniger, en
- glasreiniger.
3.6.5.
Deze speciaal voor [eiseres] ontwikkelde auto-verzorgingsproducten konden pas worden verkocht als het SMK keurmerk was verleend.
3.6.6.
Voor de speciaal voor [eiseres] ontwikkelde auto-verzorgingsproducten is ook het SMK keurmerk verleend. Voor de autoshampoo was dit keurmerk al verleend.
3.6.7.
De in 3.6.1 tot en met 3.6.6 genoemde omstandigheden zijn aanwijzingen dat het erom ging dat de autoshampoo en de te ontwikkelen auto-verzorgingsproducten het SMK keurmerk zouden hebben, op grond waarvan de claim “100% biologisch afbreekbaar” kon worden gebruikt.
3.6.8.
Dat er naast dit keurmerk nog als zelfstandig vereiste voor “100% biologisch afbreekbaar” gold dat de producten geen chemische bestanddelen en/of corrosieve elementen mochten hebben en vriendelijk voor dier en milieu moesten zijn, blijkt niet uit de inhoud en strekking van de door partijen ondertekende schriftelijke overeenkomst. Dat
heeft [gedaagde sub 1] ook tijdens de mondelinge behandeling toegegeven. Daarbij is van belang dat deze overeenkomst door de advocaat van [gedaagde sub 1] is opgesteld. [eiseres] hoefde dus op grond van de tekst en strekking van de overeenkomst er niet mee bekend te zijn dat deze extra vereisten door [gedaagde sub 1] werden gesteld.
3.6.9.
Anders dan [gedaagde sub 1] stelt, kan deze bekendheid ook niet worden opgemaakt uit de website van [eiseres] waarop is vermeld:
“ In Nederland rijden meer dan 8 miljoen auto’s rond. Van veel van die auto’s worden de ruiten gereinigd met ruitenvloeistof - een chemisch goedje dat zo het milieu wordt gesproeid. Kan dat nou niet duurzaam dachten de mensen van [bedrijf 2] . En ze legden die vraag aan ons voor.
Het was even puzzelen maar we zijn eruit. We hebben een ruitenvloeistofgemaakt die 100% afbreekbaar is en het officiële Milieukeur heeft gekregen. Die vloeistof hebben we verpakt in een biobased verpakking. En oh ja… de etiketten zijn dat ook. Omdat auto’s ook worden gewassen, velgen worden gepoetst, ramen soms extra worden behandeld, bekleding wordt gereinigd en insecten apart worden verwijderd hebben wel al die producten ook meteen maar verduurzaamd en ook die hebben het officiële Milieukeur gekregen. En natuurlijk ook allemaal in een afbreekbare verpakking. Zo is een unieke lijn producten ontstaan.
[eiseres] zorgt voor de ontwikkeling, de inkoop en afvulling. [bedrijf 2] (onderdeel van [gedaagde sub 1] ) voor de retail. Een samenwerking waar toekomst in zit. We zijn benieuwd wat we hierna gaan ontwikkelen…”
De strekking van deze tekst is dat in plaats van de bestaande auto-verzorgingsproducten die bestaan uit “een chemisch goedje” er duurzame auto-verzorgingsproducten zijn ontwikkeld die het Milieukeur keurmerk (SMK keurmerk) hebben. De verwijzing in de tekst naar “een chemisch goedje” ziet niet op de nieuw ontwikkelde auto-verzorgingsproducten, maar op de al bestaande producten. Het wordt gebruikt om het onderscheid te benadrukken tussen de al bestaande producten, die uit “een chemisch goedje” bestaan, en de nieuwe producten die duurzaam zijn.
3.7.
Afgesproken is dus dat de auto-verzorgingsproducten, waarvan de recepturen zijn overgedragen, het SMK keurmerk moesten hebben, en meer niet. Dat op het moment van de overdracht van de recepturen alle auto-verzorgingsproducten het SMK keurmerk hadden is tussen partijen niet in geschil.
3.8.
[gedaagde sub 1] heeft ook aangevoerd dat voor de autoshampoo ten onrechte een SMK keurmerk is verleend, omdat (a) onjuiste/onvolledige informatie is verstrekt bij de certificering en (b) op basis van juiste informatie ten onrechte het SMK keurmerk is afgegeven. Ook zou in het kader van de herkeuring geen SMK Keurmerk meer worden verleend.
3.9.
De rechtbank volgt [gedaagde sub 1] niet in dat betoog. [gedaagde sub 1] is in het bezit van de receptuur voor de autoshampoo en het ligt daarom op haar weg om inzichtelijk te maken dat:
- of onjuiste/onvolledige informatie is verstrekt bij de certificering, of
- door SMK op basis van juiste informatie ten onrechte het SMK keurmerk is
afgegeven.
[gedaagde sub 1] heeft dat onvoldoende gedaan. Zij heeft niet concreet gemaakt aan welke eis van het SMK keurmerk niet wordt voldaan. Verder heeft [gedaagde sub 1] ook niet gemotiveerd onderbouwd dat de autoshampoo in het kader van de herkeuring van SMK geen certificaat voor het voeren van het SMK keurmerk meer zal krijgen. [gedaagde sub 1] heeft ook geen herkeuring aangevraagd.
3.10. De conclusie is dat de recepturen die aan [gedaagde sub 1] zijn overgedragen
beantwoorden aan wat partijen daarover zijn overeengekomen. Er is dus geen sprake van een tekortkoming van [eiseres] in de nakoming van haar verplichting. Dit betekent dat er voor [gedaagde sub 1] geen grond was om haar betalingsverplichting op te schorten en dat er geen grond is voor ontbinding van de overeenkomst.
[gedaagde sub 1] zal daarom haar betalingsverplichting moeten nakomen en het door haar ten onrechte opgeschorte bedrag van € 60.500,- alsnog aan [eiseres] moeten betalen.
De vorderingen van [eiseres] op [gedaagde sub 1]
3.11.
De vordering van [eiseres] tot betaling door [gedaagde sub 1] van € 60.500,- wordt gezien het voorgaande toegewezen.
3.12.
Ook de door [eiseres] over dit bedrag gevorderde wettelijke handelsrente zoals bedoeld in artikel 6:119a BW wordt toegewezen. Niet ter discussie staat dat [gedaagde sub 1] de nog verschuldigde termijnen van totaal € 60.500,- niet op tijd heeft betaald en dat de overeenkomst tussen [eiseres] en [gedaagde sub 1] kwalificeert als een handelsovereenkomst zoals bedoeld in artikel 6:119a BW. In dit verband wordt nog overwogen dat [gedaagde sub 1] niet heeft weersproken dat de wettelijke handelsrente tot en met 1 juli 2021 € 6.332,32 bedraagt.
3.13.
Tot slot worden ook de door [eiseres] gevorderde buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 1.380,- toegewezen. Het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) is van toepassing, aangezien het verzuim op/na 1 juli 2012 is ingetreden. [eiseres] heeft verder voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief. Overigens heeft [gedaagde sub 1] geen (gemotiveerd) verweer gevoerd tegen de buitengerechtelijke incassokosten.
De vorderingen van [eiseres] op [gedaagde sub 2]
3.14.
Dan is nog aan de orde of [gedaagde sub 2] hoofdelijk aansprakelijk is voor de betaling van de bedragen waartoe [gedaagde sub 1] wordt veroordeeld.
3.15.
[eiseres] stelt dat dit zo is, omdat [gedaagde sub 2] zich daarvoor borg heeft gesteld. Zij beroept zich daarbij op de overeenkomst van 3 september 2018 waarin in artikel 2 is vermeld:
“ [gedaagde sub 2] geeft middels ondertekening van deze overeenkomst een borgstelling af ter meerdere zekerheid voor nakoming van de verplichting ten aanzien van de te betalen overeengekomen vergoeding.”
3.16.
Volgens [gedaagde sub 2] is er geen geldige borgtochtovereenkomst tot stand gekomen, omdat hij de overeenkomst van 3 september 2018 niet namens zichzelf heeft ondertekend, maar alleen namens [gedaagde sub 1] .
3.17.
Dit betoog wordt verworpen. [gedaagde sub 2] heeft zijn handtekening gezet boven de naam “ [gedaagde sub 2] – [gedaagde sub 1] ”. [eiseres] heeft gerechtvaardigd erop mogen vertrouwen dat hij daarmee tekende namens zichzelf en [gedaagde sub 1] . Het liggende streepje dat is geplaatst tussen de naam van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] kan worden opgevat als het woordje “en”. Daarbij komt dat de overeenkomst is opgesteld door de advocaat van [gedaagde sub 1] . Het ligt daarom niet voor de hand dat dit anders moet worden opgevat. Kortom, er is dus een borgtochtovereenkomst tot stand gekomen.
3.18. Op grond van de inhoud van deze borgtochtovereenkomst heeft [gedaagde sub 2] zich borg gesteld voor de betaling van de tussen [eiseres] en [gedaagde sub 1] overeengekomen vergoeding.
3.19.
Vaststaat dat [gedaagde sub 1] nog een vergoeding voor de overdracht van de recepturen van € 60.500,- inclusief btw aan [eiseres] moet betalen. [gedaagde sub 2] heeft zich voor de betaling van die vergoeding borg gesteld en is daarom hoofdelijk aansprakelijk tot betaling van dit bedrag aan [eiseres] . De vordering van [eiseres] dat [gedaagde sub 2] wordt veroordeeld tot betaling van dit bedrag wordt daarom toegewezen.
3.20.
Dan vordert [eiseres] ook nog dat [gedaagde sub 2] hoofdelijk wordt veroordeeld tot betaling van de door [gedaagde sub 1] aan [eiseres] te betalen wettelijke (handels)rente en buitengerechtelijke incassokosten.
3.21.
Vooropgesteld wordt dat de borgtochtovereenkomst daarvoor geen grondslag vormt, omdat er alleen borg is gesteld voor de betaling van de tussen [eiseres] en [gedaagde sub 1] overeengekomen vergoeding. De door [gedaagde sub 1] aan [eiseres] te betalen rente en buitengerechtelijke incassokosten vallen dus niet onder de reikwijdte van de borgtocht.
3.22.
Dit neemt echter niet weg dat [gedaagde sub 2] op grond van een eigen tekortkoming, bestaande uit het niet nakomen van zijn borgtochtverplichting,
vertragingsrente en buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd kan zijn. De vertragingsrente betreft de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW, omdat de borgtochtovereenkomst niet kwalificeert als een handelsovereenkomst zoals bedoeld in artikel 6:119a BW.
3.23.
[gedaagde sub 2] is vertragingsrente verschuldigd vanaf het moment dat hij in verzuim is gekomen met de nakoming van zijn borgtochtverplichting (artikel 7:858 lid 1 BW). [eiseres] heeft [gedaagde sub 2] in een brief van 23 juli 2021 gesommeerd om het bedrag van € 60.500,00 binnen vijftien dagen nadat de brief is bezorgd te betalen, bij gebreke waarvan ook aanspraak wordt gemaakt op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. [eiseres] heeft echter niet gesteld wanneer [gedaagde sub 2] deze brief heeft ontvangen en het verzuim is aangevangen. [gedaagde sub 2] heeft echter niet betwist dat hij die brief heeft ontvangen. De rechtbank acht aannemelijk dat de in brief gestelde termijn in ieder geval is verstreken voor de datum van dagvaarding en zal daarom die datum aanhouden voor de toewijzing van de wettelijke rente.
3.24.
De vordering tot betaling van de wettelijke rente van [eiseres] zal gezien het voorgaande in zoverre worden toegewezen dat [gedaagde sub 2] zal worden veroordeeld om aan [eiseres] te betalen de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over € 60.500,--, te berekenen vanaf 30 september 2021 tot de dag van voldoening.
3.25.
[eiseres] heeft echter maar éénmaal recht op de vertragingsrente voor het niet betalen van de vergoeding van € 60.500,- (artikel 7:856 lid 1 BW). [eiseres] heeft daarbij recht op de rente die [gedaagde sub 1] aan haar moet betalen. Daarom wordt in beslissing bepaald dat [eiseres] aan rente van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in totaal hoogstens het door [gedaagde sub 1] aan [eiseres] verschuldigde rentebedrag mag incasseren. Dit betekent dat de rente die door [gedaagde sub 2] wordt betaald in mindering moet strekken op het door [gedaagde sub 1] verschuldigde rentebedrag en dat de rente die door [gedaagde sub 1] wordt betaald in mindering moet strekken op het door [gedaagde sub 2] verschuldigde rentebedrag.
3.26.
De van [gedaagde sub 2] gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen, omdat [eiseres] niet heeft gesteld dat er ten aanzien van [gedaagde sub 2] buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. De hiervoor aangehaalde brief van 23 juli 2021 valt niet als incassowerkzaamheid aan te merken.
De vorderingen van [gedaagde sub 1] op [eiseres]
3.27.
Uit wat in 3.2 tot en met 3.10 is overwogen, volgt dat de vorderingen van
[gedaagde sub 1] op [eiseres] moeten worden afgewezen.
Proceskostenveroordelingin conventie3.28. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] worden als de grotendeels in conventie in het ongelijk gestelde partij hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten van [eiseres] .
Deze kosten worden begroot op:
-griffierecht € 2.076,-
-salaris advocaat
€ 3.549,- (3 punten × tarief IV € 1.183,-)totaal € 5.625,-
Daarnaast wordt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ieder afzonderlijk veroordeeld tot betaling van de kosten van de aan ieder van hen betekende dagvaarding. Deze kosten bedragen
€ 105,18.
3.29.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] worden in conventie ieder ook afzonderlijk veroordeeld tot betaling van de nakosten. Deze nakosten worden op de in de beslissing te noemen manier begroot.
in reconventie3.30. [gedaagde sub 1] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in reconventie veroordeeld in de kosten van [eiseres] . Deze kosten worden begroot op € 897,- voor salaris advocaat (3 punten x factor 0,5 x tarief II voor onbepaalde waarde van € 598,-).
3.31.
Ook wordt [gedaagde sub 1] in reconventie veroordeeld tot betaling van de nakosten van [eiseres] . Deze nakosten worden op de in de beslissing te noemen manier begroot.
Uitvoerbaar bij voorraad3.32. Het vonnis zal in conventie en reconventie zoals door [eiseres] is gevorderd voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.

4.De beslissing

De rechtbank
in conventie
4.1.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 60.500,-,
4.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] om aan [eiseres] te betalen:
a. € 6.332,32 aan wettelijke handelsrente zoals bedoeld in artikel 6:119a BW
berekend tot en met 1 juli 2021,
b. de wettelijke handelsrente zoals bedoeld in artikel 6:119a BW over
€ 60.500,- berekend vanaf 2 juli 2021 tot de dag van voldoening,
4.3.
veroordeelt [gedaagde sub 2] om aan [eiseres] te betalen de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over € 60.500,- berekend vanaf 30 september 2021 tot de dag van voldoening,
4.4.
bepaalt dat [eiseres] aan rente van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in totaal hoogstens mag incasseren het door [gedaagde sub 1] verschuldigde rentebedrag (zie 3.25),
4.5.
veroordeelt [gedaagde sub 1] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 1.380,- aan buitengerechtelijke incassokosten,
4.6.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 5.625,-,
4.7.
veroordeelt [gedaagde sub 1] tot betaling aan [eiseres] van de kosten van betekening van de dagvaarding ad € 105,18,
4.8.
veroordeelt [gedaagde sub 2] tot betaling aan [eiseres] van de kosten van betekening van de dagvaarding ad € 105,18,
4.9.
veroordeelt [gedaagde sub 1] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 271,- (voor de conventie en reconventie samen) aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde sub 1] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 90,- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
4.10.
veroordeelt [gedaagde sub 2] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 173,- aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde sub 2] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 90,- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
4.11.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.12.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
4.13.
wijst de vorderingen af,
4.14.
veroordeelt [gedaagde sub 1] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 897,-,
4.15.
verklaart dit vonnis wat onderdeel 4.14. betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Wallart en in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2023. [2]

Voetnoten

2.type: BvdG (4374)