ECLI:NL:RBMNE:2023:2832

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 april 2023
Publicatiedatum
15 juni 2023
Zaaknummer
AWB - 22 _ 4677
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering voorschot NOW-2 en ambtshalve aanvulling rechtsgronden

In deze zaak heeft eiseres, een B.V., een aanvraag ingediend voor de NOW-2 regeling op 26 augustus 2021. Het Uwv kende een voorschot van € 31.188,- toe, maar meldde op 17 juni 2022 dat het definitieve bedrag niet kon worden berekend omdat eiseres geen aanvraag voor de definitieve berekening had ingediend. Het Uwv vorderde het voorschot terug. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, stellende dat haar boekhouder ten onrechte niet op de hoogte was gesteld van de noodzaak om een definitieve aanvraag in te dienen. De rechtbank heeft op 4 april 2023 geoordeeld dat het Uwv het voorschot terecht heeft teruggevorderd, omdat eiseres zelf verantwoordelijk is voor het indienen van de aanvraag. De rechtbank concludeert dat het niet tijdig indienen van de aanvraag verwijtbaar is aan eiseres. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, maar heeft wel proceskosten aan eiseres toegewezen, omdat er een motiveringsgebrek in het bestreden besluit was. Eiseres krijgt een vergoeding van € 1.674,- voor de proceskosten en het griffierecht van € 365,- wordt door verweerder vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/4677

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 april 2023 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (verweerder),

namens deze de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
(gemachtigde: R. van den Brink).

Procesverloop

Eiseres heeft op 26 augustus 2021 een aanvraag ingediend op grond van de Tweede
tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW-2). Met het besluit van 2 september 2020 heeft het Uwv aan eiseres een voorschot toegekend van € 31.188,-.
Bij het besluit van 17 juni 2022 (het primaire besluit) heeft het Uwv aan eiseres meegedeeld
dat het definitieve bedrag waarop eiseres recht heeft niet kan worden berekend, omdat ze geen aanvraag heeft ingediend. Het Uwv heeft het verstrekte voorschot teruggevorderd.
Bij besluit van 10 augustus 2022 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van
eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift
ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 21 februari 2023. Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Eiseres (hierna: de werkgeefster) laat haar administratie doen door administratiekantoor [handelsnaam] (hierna de boekhouder). Deze treedt ook op als gemachtigde voor eiseres in deze procedure.

Waar gaat deze zaak over?

1. Deze zaak gaat over de terugvordering van het voorschot van de tegemoetkoming op
grond van de NOW-2. De vraag is of het Uwv het uitgekeerde voorschot van
€ 31.188,- van de werkgeefster heeft mogen terugvorderen.
2. Het Uwv legt aan het bestreden besluit ten grondslag dat het definitieve bedrag waar
de werkgeefster recht op heeft niet kan worden berekend, omdat zij geen aanvraag definitieve berekening van de NOW-2 heeft ingediend.
3. De werkgeefster voert aan dat haar niet kan worden verweten dat zij geen (tijdige)
aanvraag voor de definitieve subsidie heeft ingediend, omdat haar boekhouder was meegedeeld dat de boekhouder nog een tweede kans zou krijgen om een aanvraag in te dienen en dat de boekhouder daarover nog bericht zou ontvangen. Het Uwv heeft dit bericht echter rechtstreeks verstuurd naar de werkgeefster zelf en niet naar de boekhouder. De werkgeefster (en de boekhouder) vindt de door haar gemaakte fout niet verwijtbaar. Verder voert de werkgeefster aan dat in het bestreden besluit geen belangen zijn afgewogen.

De beoordeling door de rechtbank

Is het niet (tijdig) indienen van de aanvraag verwijtbaar?
4. De rechtbank stelt vast dat in de subsidieaanvraag van 26 augustus 2020 het adres van
de werkgeefster is opgenomen en als contactpersoon de naam van de boekhouder is vermeld met het telefoonnummer en e-mailadres van de boekhouder. De termijn voor het indienen van de definitieve aanvraag liep aanvankelijk tot en met 31 maart 2022. Niet in geschil is dat in de periode tot en met 31 maart 2022 geen aanvraag is ingediend. Op 3 april 2022 realiseerde de boekhouder van de werkgeefster zich dat ze de definitieve aanvraag had moeten indienen. Ze heeft toen meteen een e-mail gestuurd naar het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en zij heeft telefonisch contact opgenomen met het Uwv. Het Uwv heeft aan de boekhouder in dat telefoongesprek meegedeeld dat ze nog gelegenheid zou krijgen voor het indienen van de aanvraag. Vervolgens heeft het Uwv op 5 april 2022 een brief naar het adres van de werkgeefster gestuurd waarin staat dat deze tot en met 1 juni 2022 de tijd krijgt voor het indienen van de definitieve aanvraag. Deze brief is ontvangen door de werkgeefster en volgens de verklaring van de boekhouder op de zitting via Whatsapp doorgestuurd naar haar. De boekhouder heeft dit bericht pas later onderkend.
5. Het voorgaande betekent naar het oordeel van de rechtbank dat zowel de boekhouder als
de werkgeefster op de hoogte konden zijn van de brief van 5 april 2022 en de daarin gestelde termijn voor het indienen van de aanvraag. Voor zover de boekhouder in de veronderstelling was dat ze het toegezegde bericht van het Uwv nog niet had ontvangen, had het voor de hand gelegen dat zij in de weken die daarop volgden daarnaar navraag had gedaan bij het Uwv. Dat heeft zij niet gedaan. Dat de boekhouder na 5 april 2022 pogingen zou hebben ondernomen om een aanvraag in te dienen blijkt niet uit de door het Uwv overgelegde stukken en is niet met schriftelijke stukken onderbouwd. De werkgeefster is zelf verantwoordelijk voor haar administratie en daarmee voor het indienen van een tijdige aanvraag. De rechtbank concludeert dan ook dat het voor risico van de werkgeefster komt dat zij niet tijdig een definitieve aanvraag heeft ingediend.
vaststelling van de definitieve tegemoetkoming
6. In het bestreden besluit heeft het Uwv aan de werkgeefster meegedeeld dat zij geen
recht heeft op een definitieve tegemoetkoming op grond van de NOW-2. De rechtbank vult de rechtsgronden van het bestreden besluit ambtshalve aan en begrijpt dat het Uwv toepassing heeft gegeven aan artikel 4:44, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de subsidie op nihil heeft vastgesteld, omdat na afloop van de termijn geen aanvraag is ingediend. Dit betekent dat het voorschot onverschuldigd is betaald.
belangenafweging
7. Het Uwv heeft geen belangenafweging in het bestreden besluit opgenomen ten aanzien
van de vraag of tot terugvordering moet worden overgegaan. Eerst op de zitting heeft het Uwv hier een uitleg over gegeven. Aan het bestreden besluit kleeft daarom een motiveringsgebrek. De rechtbank zal dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb passeren. Daartoe wordt overwogen dat de werkgeefster niets over haar financiële belang heeft aangevoerd, anders dan dat het een zware (administratieve) last was voor de boekhouder. Aannemelijk is dat de werkgeefster door deze schending niet is benadeeld. Ook als dit gebrek zich niet zou hebben voorgedaan, zou een besluit met gelijke uitkomst zijn genomen [1] .

Conclusie en gevolgen

8. De rechtbank is van oordeel dat het Uwv in redelijkheid de tegemoetkoming op grond
van de NOW-2 op nihil heeft kunnen vaststellen en het ten onrechte uitbetaalde voorschot van € 31.188,- heeft mogen terugvorderen. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de werkgeefster geen gelijk krijgt.
9. Wel krijgt de werkgeefster een vergoeding voor de door haar gemaakte proceskosten,
omdat de rechtbank het geconstateerde gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb passeert. De proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1). Ook ziet de rechtbank aanleiding om te bepalen dat verweerder het door de werkgeefster betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.674,-;
  • draagt verweerder op het door eiseres betaalde griffierecht van € 365,- te vergoeden.
De rechter is verhinderd deze uitspraak te tekenen.
griffier rechter
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. G.M.T.M. Sips, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 april 2023.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie ook de uitspraak van de CRvB van 18 januari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:95, r.4.9.