ECLI:NL:RBMNE:2023:2819

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
14 juni 2023
Zaaknummer
9505835
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bodemdeal en tekortkoming in de nakoming van de koopovereenkomst van een boot met betrekking tot btw-verklaring

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, heeft de kantonrechter op 26 april 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en [gedaagde sub 1] over de koop van een boot. De eiser, vertegenwoordigd door mr. M. Smit, had een boot gekocht van [gedaagde sub 1], die werd bijgestaan door mr. R.G.M. van der Pas. De kern van het geschil draaide om de vraag of [gedaagde sub 1] tekort was geschoten in de nakoming van de koopovereenkomst door het niet tijdig verstrekken van een btw-verklaring. De eiser stelde dat deze tekortkoming hem het recht gaf om de koopovereenkomst buitengerechtelijk te ontbinden. De gedaagde partijen betwistten dit en stelden dat de eiser zelf tekort was geschoten door de boot niet af te nemen en de resterende koopprijs niet te betalen.

De procedure begon met een dagvaarding op 6 oktober 2021, gevolgd door verschillende processtukken en een mondelinge behandeling op 29 maart 2023. De kantonrechter oordeelde dat de eiser niet gerechtigd was om de overeenkomst te ontbinden, omdat de btw-verklaring uiteindelijk op 15 september 2021 was verstrekt. De kantonrechter concludeerde dat er geen sprake was van een tekortkoming aan de zijde van [gedaagde sub 1] en dat de eiser toerekenbaar tekort was geschoten in de nakoming van de overeenkomst door de boot niet af te nemen. De vorderingen van de eiser werden afgewezen, terwijl de reconventionele vorderingen van [gedaagde sub 1] gedeeltelijk werden toegewezen, inclusief een contractuele boete van € 18.000, waarvan na verrekening € 9.000,00 resteerde. De eiser werd ook veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 9505835 UC EXPL 21-7453 MRv/48356
Vonnis van 26 april 2023
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
verder ook te noemen: [eiser] ,
eisende partij,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. M. Smit,
tegen:

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
verder ook te noemen: [gedaagde sub 1] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
en
2. de stichting
Stichting Derdengelden Elburg Yachting,
gevestigd te Elburg,
verder ook te noemen: SDEY,
gedaagde partij in conventie,
verder ook gezamenlijk en in mannelijk enkelvoud te noemen: [gedaagde c.s.] ,
gemachtigde: mr. R.G.M. van der Pas.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de op 6 oktober 2021 aan [gedaagde sub 1] en SDEY betekende dagvaarding met producties 1 tot en met 20;
  • de conclusie van antwoord in conventie van [gedaagde c.s.] tevens houdende de eis in reconventie tevens het verzoek ex artikel 96 lid 2 van het Wetboek van Rechtsvordering (hierna: Rv) van [gedaagde sub 1] , met producties 0 tot en met 20, van 15 december 2021;
  • de door [eiser] genomen akte uitlating verzoek ex artikel 96 lid 2 van het Rv, van 2 februari 2022;
  • de akte wijziging van eis in reconventie met producties 21 en 22 van 9 september 2022;
  • de conclusie van antwoord in reconventie tevens houdende akte uitlating buitengerechtelijke incassokosten, tevens houdende wijziging van eis met producties 22 tot en met 27, ingekomen op 29 september 2022.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 maart 2023. [eiser] is verschenen, vergezeld van zijn gemachtigde mr. M. Smit. Namens [gedaagde sub 1] is verschenen zijn gemachtigde mr. R.G.M. van der Pas. Namens SDEY is verschenen haar vertegenwoordiger, de heer [A] , vergezeld van haar gemachtigde
mr. R.G.M. van der Pas. De gemachtigde van [eiser] heeft een pleitnota overgelegd en deze voorgedragen. Partijen hebben hun standpunten toegelicht en antwoord gegeven op de vragen van de kantonrechter. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat tijdens de mondelinge behandeling is besproken.
1.3.
De kantonrechter heeft bepaald dat vandaag vonnis wordt gewezen.

2.Wat is er gebeurd?

2.1.
Begin augustus 2021 heeft [eiser] van [gedaagde sub 1] een boot van het type Vripack 13.50 France Proof (hierna: de boot) gekocht voor een koopprijs van € 180.000,00 onder voorbehoud van een succesvolle aankoopkeuring door een jachtexpert. Elburg Yachting B.V. trad in verband met de koop op als verkoopmakelaar van [gedaagde sub 1] .
2.2.
Per e-mail van 1 augustus 2021 heeft Elburg Yachting B.V. de concept koopovereenkomst aan [eiser] gestuurd.
2.3.
Per e-mails van 3 augustus 2021 (09:42 uur en 21:50 uur) heeft [eiser] in reactie hierop een aantal opmerkingen bij de concept koopovereenkomst geplaatst.
[eiser] heeft in de e-mail van 3 augustus 2021 (09:42 uur) onder meer een opmerking (in rood) geplaatst met betrekking tot het bewijs van verrekening van de btw c.q. aankoopnota, te weten:
‘Art. 3.2 Vrij van invoerrechten en/of omzetbelasting
Bewijs van btw verrekend (aankoopnota)’
2.4.
Elburg Yachting B.V. heeft de koopovereenkomst aan de hand van deze opmerkingen van [eiser] op een aantal punten aangepast. Met betrekking tot vorenbedoelde
opmerkingvan [eiser] zijn geen aanpassingen in de concept koopovereenkomst gedaan. [gedaagde sub 1] meldt
hierover [1] dat hij dit nimmer heeft tegengesproken of anders voorgesteld.
2.5.
Per e-mail van 4 augustus 2021 heeft Elburg Yachting B.V. de aangepaste koopovereenkomst aan [eiser] gestuurd. [eiser] heeft deze overeenkomst ondertekend en per email van eveneens 4 augustus 2021 aan Elburg Yachting B.V. retour gestuurd.
2.6.
In de door [eiser] en namens [gedaagde sub 1] ondertekende koopovereenkomst staat, voor zover van belang, het volgende:

Prijs en betalingscondities
(…)
Artikel 2.2
De aanbetaling ad € 9.000,- zal voor of op 8 augustus worden voldaan door middel van een overboeking op [rekeningnummer] ten name van Stichting Derdengelden Elburg Yachting B.V. (…)
Het resterende deel van de koopsom ad € 171.000,- zal voor of op 31 augustus 2021 worden voldaan door middel van een overboeking op [rekeningnummer] ten name van Stichting Derdengelden Elburg Yachting B.V. (…)
Levering
Artikel 3.1
(…)
Koper is in de gelegenheid gesteld het jacht te laten keuren door een erkende scheepsexpert om eventuele gebreken vast te stellen. Indien de technische keuring dan wel technische proefvaart aanleiding geeft tot ontbinding zal de aanbetaling aan de koper geretourneerd worden. (…)
Artikel 3.2
Verkoper levert het vaartuig in onvoorwaardelijk eigendom, vrij van hypotheken en beslagen en van inschrijvingen daarvan, vrij van invoerrechten en/of omzetbelasting in de Europese Unie en vrij van schulden en/of verplichtingen van welke aard dan ook. Ter zake vrijwaart Verkoper, Koper tegen alle aanspraken.
(...)
Niet nakoming verplichtingen
Artikel 4.1
In geval Koper niet aan zijn uit deze overeenkomst voortvloeiende verplichtingen voldoet, verbeurt de nalatige partij aan de andere partij per brief met bericht van ontvangst en tegen een termijn van drie dagen In gebreke is gesteld en desondanks in verzuim verkeert, een direct en zonder formaliteit opeisbare boete van 10% van de verkoopprijs, een en ander onverminderd het recht van de niet nalatige partij om boven voornoemde boete vergoeding van zijn werkelijk geleden schade naar aanleiding van het verzuim van de nalatige partij, te vorderen en onverminderd zijn recht om alle eventuele buitenrechtelijke incassokosten te vorderen.
Artikel 4.2
Indien sprake is van een verzuim aan de zijde van Koper zoals omschreven in artikel 4.1 heeft Verkoper tevens de keuze tussen het vorderen van nakoming van de overeenkomst en het zonder rechterlijke tussenkomst ontbinden van de overeenkomst. In geval van dit laatste blijft Koper de boete verschuldigd en dient hij de schade als gevolg van zijn verzuim te vergoeden.’
2.7.
[eiser] heeft na het sluiten van de koopovereenkomst de aanbetaling van € 9.000,00 voldaan door dit bedrag over te maken naar het rekeningnummer van SDEY.
2.8.
Op 17 augustus 2021 heeft jachtexpert de heer ing. [B] (hierna: [B] ) in opdracht van [eiser] een technische keuring en technische proefvaart uitgevoerd. [B] heeft een rapport van zijn bevindingen opgemaakt (hierna: het keuringsrapport). Hierin staat dat aan de boot een aantal gebreken is vastgesteld.
Bij de opsomming van nog aan te leveren punten door [gedaagde sub 1] , staat onder meer: ‘Originele BTW-verklaring aanleveren.’
2.9.
Vorenbedoelde vastgestelde gebreken zijn in de periode tot en met 9 september 2021 door [gedaagde sub 1] hersteld.
2.10.
Per Whatsappbericht van 24 augustus 2021 heeft [eiser] aan [gedaagde sub 1] verzocht aan hem de aankoopfactuur (waarmee kan worden aangetoond dat de btw is betaald) te verstrekken.
2.11.
Per e-mail van 25 augustus 2021 heeft [eiser] [gedaagde sub 1] in gebreke gesteld met betrekking tot de niet nakoming van zijn verplichtingen uit de koopovereenkomst en aan [gedaagde sub 1] meegedeeld dat hij tot buitengerechtelijke ontbinding van de koopovereenkomst overgaat.
2.12.
Op 24 augustus 2021 en per e-mail van 25 augustus 2021 heeft Elburg Yachting B.V. aan [eiser] meegedeeld dat de procedure voor de aanvraag van de btw-verklaring bij de Douane is opgestart.
2.13.
Op 29 augustus 2021 hebben [eiser] en [gedaagde sub 1] afgesproken dat de opleverdatum van de boot wordt uitgesteld tot 10 september 2021 [2] .
2.14.
Per e-mail van 30 augustus 2021 heeft [eiser] aan Elburg Yachting B.V. meegedeeld dat zij uiterlijk tot en met 9 september 2021 de gelegenheid heeft om alle punten uit het keuringsrapport in orde te maken.
2.15.
Per e-mail van 1 september 2021 heeft Elburg Yachting B.V. aan [eiser] bevestigd dat de onder 2.8. bedoelde gebreken aan de boot zijn hersteld.
2.16.
Per e-mail van 8 september 2021 heeft Elburg Yachting B.V. aan [eiser] meegedeeld dat door de heer [C] van het Landelijk Team Jachten van de Douane te Breda (hierna: [C] ), mondeling is bevestigd dat het dossier met betrekking tot de aanvraag van de btw-verklaring positief is beoordeeld en dat de btw-verklaring zal worden afgegeven.
2.17.
Per e-mail van 9 september 2021 heeft Elburg Yachting B.V. aan [eiser]
de e-mailcorrespondentie met [C] overgelegd. In een e-mail van 9 september 2021 bevestigt dat de btwverklaring op 14 of 15 september 2021 door de Douane zal worden afgegeven:*
*
De e-mail is i.v.m. herleidbaarheid naar personen verwijderd.
2.19.
Op 15 september 2021 heeft de Douane Breda de btw-verklaring van 14 september 2021 aan Elburg Yachting B.V. afgegeven. Per e-mail van dezelfde dag om 16:47 uur heeft Elburg Yachting B.V. de btw-verklaring aan [eiser] verstrekt en [eiser] gesommeerd tot nakoming van de verplichtingen uit de koopovereenkomst.
In vorenbedoelde btw-verklaring staat onder meer het volgende:
2.20.
In een e-mail van Elburg Yachting B.V. van 17 september 2021 aan de gemachtigde van [eiser] staat het volgende:
‘In aanvulling op de laatste mail aan u van 15 september jl. en het uitblijven van een reactie hierop het volgende.
Uw dient (Dhr. [eiser] ) wordt tot uiterlijk 29 september a.s. in de gelegenheid gesteld om zijn
contractuele verplichtingen na te leven doormiddel van de eindbetaling te voldoen en de Vripack
13.5
France Proof “Riben” af te nemen.
Indien deze uiterste termijn overschreden wordt zal (zoals u reeds bekend) conform Art. 4.1, 4.2 en
4.3
uit de koopovereenkomst gehandeld worden.
In het kader van verantwoord houderschap is de Vripack 13.50 France Proof “Riben” in een loods
geplaatst.
Verwijzend naar voorgaande mail zullen alle stallingskosten vanaf 10 september jl. op uw dient
verhaald worden.
Zodra uw dient aan zijn verplichtingen heeft voldaan zal het jacht te water worden geleverd.’
2.21.
Bij brief van 22 november 2021 heeft de gemachtigde van [gedaagde sub 1]
[eiser] in gebreke gesteld en een termijn van 16 dagen gesteld om tot nakoming van de verplichtingen uit de koopovereenkomst (te weten: afname van de boot en betaling van het restant van de koopprijs) over te gaan, bij gebreke waarvan aanspraak zal worden gemaakt op de contractuele boete en de buitengerechtelijke incassokosten.
2.22.
Bij brief van 25 maart 2022 heeft de gemachtigde van [gedaagde sub 1] [eiser] wederom in gebreke gesteld en een laatste termijn tot 31 maart 2022 om 12:00 uur gesteld om tot nakoming van de verplichtingen uit de koopovereenkomst over te gaan.
2.23.
[eiser] is niet overgegaan tot afname van de boot en betaling van het restant van de koopprijs.
2.24.
[gedaagde sub 1] heeft de boot na het verstrijken van vorenbedoelde termijn verkocht aan een derde.
3. Wat wil [eiser] en wat vindt [gedaagde c.s.] daarvan? Wat wil [gedaagde c.s.] en wat vindt [eiser] daarvan?
3.1.
Volgens [eiser] is sprake van een rechtsgeldige buitengerechtelijke ontbinding van de koopovereenkomst, omdat [gedaagde sub 1] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichting om uiterlijk op 9 september 2021 de originele aankoopfacturen dan wel een btwverklaring van de boot aan [eiser] te verstrekken. [eiser] vordert daarom in deze procedure na wijziging van eis – kort gezegd – om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair
( i) voor recht te verklaren dat de koopovereenkomst is ontbonden;
subsidiair
( ii) de koopovereenkomst te ontbinden;
primair en subsidiair
  • iii) hoofdelijke veroordeling van [gedaagde c.s.] om uiterlijk binnen drie dagen na betekening van dit vonnis de aanbetaling van € 9.000,- aan [eiser] terug te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 september 2021, althans vanaf 14 september 2021, tot aan de voldoening;
  • iv) veroordeling van [gedaagde sub 1] tot het geven van opdracht aan Elburg Yachting B.V. en/of de SDEY tot het terugstorten van de aanbetaling van € 9.000,- aan [eiser] , op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag dat hij in gebreke blijft om hieraan te voldoen, met een maximum van € 25.000,-;
  • v) hoofdelijke veroordeling van [gedaagde c.s.] om uiterlijk binnen drie dagen na betekening van dit vonnis aan [eiser] te voldoen € 998,25 aan buitengerechtelijke incassokosten;
  • vi) veroordeling van [gedaagde sub 1] en de SDEY in de proceskosten en de nakosten.
3.2.
[gedaagde c.s.] is het niet eens met de vorderingen van [eiser] en concludeert tot afwijzing hiervan, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten en de nakosten.
3.3.
[gedaagde sub 1] vordert in reconventie na wijziging van eis – kort gezegd – om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • i) voor recht te verklaren dat [eiser] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomst;
  • ii) veroordeling van [eiser] om aan [gedaagde sub 1] te voldoen € 18.000,00 aan boete, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 september 2021, althans vanaf 9 september 2021, tot aan de voldoening;
  • iii) veroordeling van [eiser] om aan [gedaagde sub 1] te voldoen (€ 11.060,77 - € 2.798,13 inclusief btw
  • iv) veroordeling van [eiser] de buitengerechtelijke incassokosten te vergoeden, te vermeerderen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 september 2022, tot aan de voldoening;
  • v) veroordeling van [eiser] in de proceskosten en de nakosten.
3.4.
[eiser] is het niet eens met de reconventionele vorderingen van [gedaagde sub 1] en concludeert tot afwijzing hiervan, met veroordeling van [gedaagde sub 1] in de proceskosten.

4.De beoordeling

4.1.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
In reconventie
4.2.
[eiser] heeft op 2 februari 2022 aan de kantonrechter bericht dat hij instemt met deze keuze van [gedaagde sub 1] om in reconventie zich tot de kantonrechter te wenden en haar beslissing in te roepen.
In conventie en in reconventie
4.3.
Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en reconventie worden deze hierna gezamenlijk beoordeeld.
4.4.
De kantonrechter wijst de vorderingen van [eiser] af en de vorderingen in reconventie van [gedaagde sub 1] gedeeltelijk toe. Hierna wordt uitgelegd waarom.
Ontbinding wegens gestelde tekortkoming door [gedaagde sub 1]
4.5.
Op grond van artikel 6:265 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) geeft iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van haar verbintenissen, aan de wederpartij de bevoegdheid om de overeenkomst te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt.
Standpunten van partijen
4.6.
[eiser] legt aan zijn vorderingen het volgende ten grondslag. Partijen zijn overeengekomen dat [gedaagde sub 1] aan [eiser] een btw-verklaring zou afgeven in verband met de koop van de boot. Hij mocht daarom redelijkerwijs verwachten dat de btwverklaring (tijdig) aan hem zou worden verstrekt. Partijen zijn in dit verband een fatale termijn overeengekomen voor het overleggen van de btw-verklaring. Het niet (tijdig) verstrekken van de btw-verklaring aan [eiser] is een gebrek is in de zin van artikel 7:17, tweede lid, van het BW en levert een tekortkoming in de nakoming op als bedoeld in artikel 6:265 van het BW. De mededeling van Elburg Yachting B.V. van 9 september 2021 dat de btw-verklaring in de opvolgende week zal worden afgegeven maakt dit niet anders. Omdat [gedaagde sub 1] met het verstrijken van de fatale termijn in verzuim is komen te verkeren was [eiser] gerechtigd om de koopovereenkomst tussen partijen te ontbinden. Daarnaast stelt [eiser] dat hij gerechtigd was om tot ontbinding van de koopovereenkomst over te gaan op grond van de in artikel 3.1 van de koopovereenkomst neergelegde ontbindingsbevoegdheid (zie onder 2.6.). Als gevolg van de ontbinding ontstaat er een ongedaanmakingsverplichting voor partijen, zodat hij aanspraak maakt op terugbetaling van zijn aanbetaling.
4.7.
[gedaagde c.s.] heeft in conventie gemotiveerd betwist dat sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de koopovereenkomst aan de kant van [gedaagde sub 1] en stelt dat [gedaagde sub 1] aan zijn verplichtingen uit de koopovereenkomst heeft voldaan. Volgens [gedaagde c.s.] maakte het verstrekken van de btw-verklaring geen onderdeel uit van de tussen [eiser] en [gedaagde sub 1] gesloten koopovereenkomst en vormt het niet (tijdig) verstrekken daarvan geen gebrek in de zin van artikel 7:17, tweede lid, van het BW dan wel een tekortkoming in de nakoming als bedoeld in artikel 6:265 van het BW. [gedaagde c.s.] betwist voorts dat [eiser] en [gedaagde sub 1] een fatale termijn zijn overeengekomen voor het overleggen van de btw-verklaring en dat [gedaagde sub 1] met het verstrijken daarvan in verzuim is komen te verkeren. [gedaagde c.s.] voert ten slotte aan dat de buitengerechtelijke ontbinding van de koopovereenkomst in strijd is met de redelijkheid en billijkheid dan wel contractuele goede trouw, zodat sprake is van misbruik van bevoegdheid door [eiser] .
[gedaagde sub 1] stelt in reconventie dat sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de koopovereenkomst aan de kant van [eiser] door de boot niet af te nemen en door de koopprijs niet integraal te voldoen. [eiser] heeft aan de ingebrekestellingen en sommaties geen opvolging gegeven, zodat hij in verzuim is komen te verkeren gelet waarop [gedaagde sub 1] op grond van het bepaalde in artikel 4.1 en 4.2 van de koopovereenkomst (zie onder 2.6.) aanspraak kan maken op de contractueel overeengekomen boete, vergoeding van de werkelijke geleden schade en de buitengerechtelijke incassokosten.
Misbruik van bevoegdheid door [eiser] – vernietiging buitengerechtelijke ontbindingsverklaring inzake koopovereenkomst
4.8.
De kantonrechter is van oordeel dat voor zover [eiser] in zijn stellingen moet worden gevolgd en wordt aangenomen dat op grond van artikel 6:265 van het BW dan wel de bepalingen in de koopovereenkomst op 10 september 2021 de bevoegdheid tot ontbinding van de koopovereenkomst bestond, het gebruikmaken van die bevoegdheid is te kwalificeren als misbruik van recht als bedoeld in artikel 3:13 van het BW. Hierna wordt uitgelegd waarom.
4.9.
De kantonrechter overweegt allereerst dat van misbruik van bevoegdheid sprake kan zijn indien, de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad in aanmerking nemende, naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen. Hiervan is naar het oordeel van de kantonrechter sprake. De kantonrechter stelt in dit verband vast dat in de aanloop naar de oplevering van de boot tussen partijen veelvuldig is gecommuniceerd over de btw-verklaring. Van belang is hierbij dat [eiser] per e-mail van 25 augustus 2021 door Elburg Yachting B.V. namens [gedaagde sub 1] ervan op de hoogte is gesteld dat de procedure voor de aanvraag van de btwverklaring reeds is opgestart. Bovendien is door Elburg Yachting B.V. namens [gedaagde sub 1] per e-mail van 9 september 2021 om 11:32 uur ondubbelzinnig en onvoorwaardelijk toegezegd dat de btw-verklaring op 14 of 15 september 2021 kon en zou worden geleverd aan [eiser] en is daarbij de e-mail van [C] – die namens de Douane de aanvraag van de btw-verklaring in behandeling had – van dezelfde dag van 10:01 uur overgelegd waarin dit wordt bevestigd (zie onder 2.17.). Daarbij komt dat onweersproken is dat de btw-verklaring van 14 september 2021 op 15 september 2021 is afgegeven en aan
[eiser] is verstrekt. Gesteld noch gebleken is van een belang van [eiser] waarom hij de btw-verklaring per sé op 9 september 2021 moest hebben ontvangen en hij niet nog zes dagen kon wachten op verstrekking daarvan door [gedaagde sub 1] . Daarom valt niet valt in te zien welk redelijk belang [eiser] had bij uitoefening van de bevoegdheid om tot buitengerechtelijke ontbinding over te gaan. Gelet op het belang van [gedaagde sub 1] om de verkoop van de boot doorgang te laten vinden en het gegeven dat dit belang door de buitengerechtelijke ontbinding wordt geschaad, kon [eiser] dan ook niet naar redelijkheid tot die uitoefening komen. Voornoemde omstandigheden maken naar het oordeel van de kantonrechter dat sprake is van misbruik van bevoegdheid. Van andere omstandigheden die tot een ander oordeel kunnen leiden is niet gebleken.
4.10.
Een onder misbruik van bevoegdheid tot stand gekomen rechtshandeling leent zich voor vernietiging. De kantonrechter vernietigt daarom de buitengerechtelijke ontbindingsverklaring van [eiser] inzake de koopovereenkomst. Dit brengt met zich dat de koopovereenkomst niet buitengerechtelijk door [eiser] is ontbonden. Ook anderszins is niet gebleken dat de koopovereenkomst rechtsgeldig buitengerechtelijk is ontbonden, zodat over een weer geen ongedaanmakingsverbintenissen zijn ontstaan. De koopovereenkomst bestaat nog steeds. De door [eiser] gevorderde verklaring van recht kan dan ook niet worden uitgesproken.
4.11.
Gelet op wat onder 4.9. staat, dat hier als herhaald en ingelast moet worden beschouwd, en gelet op het feit dat de door de Douane afgegeven btw-verklaring sinds 15 september 2021 in het bezit is van [eiser] , is de kantonrechter van oordeel dat de door [eiser] gestelde tekortkoming (het niet vóór 10 september 2021 verstrekken van de btwverklaring) de ontbinding niet rechtvaardigt. Daarom wordt de gevorderde ontbinding afgewezen.
4.12.
Gelet op het voorgaande bestaat dus geen grond om [gedaagde c.s.] te veroordelen tot terugbetaling van het bedrag van € 9.000,00 en/of [gedaagde sub 1] te veroordelen om SDEY opdracht te geven om een bedrag van € 9.000,00 aan [eiser] te betalen.
4.13.
Omdat de hoofdvorderingen van [eiser] worden afgewezen, delen de nevenvorderingen van [eiser] datzelfde lot.
4.14.
Gelet op vorenstaande behoeven overige stellingen van partijen over de conventionele vorderingen geen bespreking.
Toerekenbare tekortkoming in de nakoming door [eiser]
4.15.
Het voorgaande betekent voorts het volgende. Omdat de koopovereenkomst door de vernietiging van de buitengerechtelijke ontbindingsverklaring moet worden geacht niet te zijn ontbonden, bestaat deze koopovereenkomst nog tussen partijen.
Uit de brieven van 22 november 2021 en 25 maart 2022 (zie onder 2.21. respectievelijk 2.22.) en het verhandelde ter zitting blijkt dat [gedaagde sub 1] ook na de buitengerechtelijke ontbindingsverklaring van [eiser] bereid was tot nakoming van de koopovereenkomst door de boot aan [eiser] te leveren. Gelet op wat hiervoor onder 4.8. tot en met 4.10. is overwogen was het daarom aan [eiser] om de boot van [gedaagde sub 1] af te nemen en het restant van de koopprijs aan hem te voldoen. Omdat [eiser] dit, ondanks sommaties daartoe, niet (tijdig) heeft gedaan is sprake van een tekortkoming in de nakoming door
[eiser] die aan [eiser] kan worden toegerekend. De in dit verband in reconventie gevorderde verklaring van recht wordt daarom toegewezen.
Contractuele boete
4.16.
[gedaagde sub 1] maakt in reconventie op grond van het bepaalde in artikel 4.1. van de koopovereenkomst (zie onder 2.6.) aanspraak op de contractuele boete van 10% van de koopprijs, te weten € 18.000,00.
4.17.
Hiervoor is overwogen dat sprake is van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming door [eiser] . [eiser] is daarom in beginsel op grond van vorenbedoelde bepaling de contractuele boete aan [gedaagde sub 1] verschuldigd. [eiser] heeft in dit verband aangevoerd dat hij bij het sluiten van de overeenkomst niet is bijgestaan door een professionele partij. Hij heeft daarom niet kunnen begrijpen wat deze boetebepaling inhoudt en welke consequenties de bepaling kan hebben. De kantonrechter begrijpt dit verweer zo dat [eiser] meent dat moet worden teruggevallen op de bepalingen in de wet. Voor zover [eiser] al in dit verweer zou kunnen worden gevolgd dan treedt de contractuele boete in de plaats van de schadevergoeding op grond van de wet zoals bepaald in artikel 6:92, tweede lid, van het BW. Dit betekent dat van [eiser] ook op grond hiervan de contractuele boete is verschuldigd. [eiser] heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd die met toepassing van artikel 6:94 van het BW tot matiging van de contractuele boete kunnen leiden. De gevorderde contractuele boete van € 18.000,00 is daarom
verschuldigd. Omdat het beroep van [gedaagde sub 1] op verrekening – zie onder 4.25 – slaagt, wordt [eiser] veroordeeld om een bedrag van € 9.000,00 als het restant van de contractuele boete aan [gedaagde sub 1] te
betalen.
4.18.
De beantwoording van de vraag of het vorenbedoelde verweer van [eiser] dat moet worden teruggevallen op de bepalingen in de wet daadwerkelijk slaagt, kan in het midden blijven gelet op de afwijzing van de schadevergoedingsvordering van [gedaagde sub 1] zoals hierna onder 4.20. tot en met 4.23.3. staat.
4.19.
[gedaagde sub 1] maakt voorts aanspraak op de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 van het BW over de contractuele boete van € 18.000,00 vanaf 30 september 2021. Deze rente is toewijsbaar. De wettelijke rente over een verbeurde boete is pas verschuldigd na schriftelijke aanmaning op de voet van art. 6:82 van het BW. Aangezien niet gesteld of gebleken is dat op een eerder moment dan de conclusie van antwoord in conventie van [gedaagde c.s.] , tevens houdende de eis in reconventie, tevens het verzoek ex artikel 96 lid 2 van het Rv van 15 december 2021 van [gedaagde sub 1] een aanmaning terzake van verbeurde boetes heeft plaatsgevonden, is de wettelijke rente pas toewijsbaar met ingang van deze conclusie.
Schadevergoeding
4.20.
[gedaagde sub 1] maakt ook aanspraak op vergoeding van de door hem gestelde geleden schade van € 8.262,64 op grond van het bepaalde in artikel 4.1 en 4.2 van de koopovereenkomst (zie onder 2.6.). [gedaagde sub 1] heeft ter onderbouwing van deze vordering de volgende factuur van Elburg Yachting B.V. overgelegd:
De doorhalingen en toevoegingen zijn door de kantonrechter aangebracht vanwege de vermindering van eis door [gedaagde sub 1] ter zitting.
4.21.
[eiser] heeft gemotiveerd betwist dat hij gehouden is om de gestelde geleden schade van [gedaagde sub 1] aan hem te vergoeden. [eiser] voert in dit verband aan dat, voor zover [eiser] de contactuele boete is verschuldigd hij daarnaast niet kan worden veroordeeld om de werkelijk geleden schade aan [gedaagde sub 1] te vergoeden, omdat [gedaagde sub 1] in dit geval ongerechtvaardigd wordt verrijkt dan wel omdat dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. [gedaagde sub 1] heeft voorts per schadepost gemotiveerd betwist dat de post voor vergoeding in aanmerking komt.
4.22.
De kantonrechter overweegt als volgt. [gedaagde sub 1] heeft [eiser] bij brieven van 22 november 2021 en 25 maart 2022 (zie onder 2.21. respectievelijk 2.22.) in gebreke gesteld en gesommeerd tot nakoming. [eiser] heeft hieraan geen gehoor gegeven zodat hij met het verstrijken van de hierin gesteld termijn(en) in verzuim is komen te verkeren en hij in beginsel, op grond van het bepaalde in artikel 4.1 en 4.2 van de koopovereenkomst (zie onder 2.6.), vergoeding van de werkelijk geleden schade van [gedaagde sub 1] verschuldigd is.
Voor toewijzing van de gevorderde schadevergoeding moet echter in ieder geval kunnen worden vastgesteld dat [gedaagde sub 1] schade heeft geleden als gevolg van de toerekenbare tekortkoming van [eiser] . Hiervoor rust op [gedaagde sub 1] de stelplicht en, bij gemotiveerde betwisting, de bewijslast dat sprake is van de door hem geleden schade. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [gedaagde sub 1] de vermeende geleden schade niet althans onvoldoende gemotiveerd. [gedaagde sub 1] heeft ter onderbouwing van zijn vordering volstaan met overlegging van vorenbedoeld overzicht (zie onder 4.20.). De posten die daarop staan zijn door [gedaagde sub 1] op geen enkele wijze nader gemotiveerd of voorzien van een onderbouwing, zodat reeds op grond hiervan de gevorderde schadevergoeding niet voor toewijzing in aanmerking komt.
4.23.
De kantonrechter overweegt ten overvloede in aanvulling op het voorgaande als volgt. Ook als over het voorgaande anders zou kunnen worden geoordeeld, liggen de gevorderde schadeposten niet voor toewijzing gereed. Het volgende is hiertoe redengevend.
4.23.1.
[gedaagde sub 1] heeft op vragen van de kantonrechter ter zitting toegelicht dat de post ‘Advocaatkosten’ ziet op de kosten die de SDEY in verband met de procedure heeft moeten maken en die zij bij [gedaagde sub 1] in rekening heeft gebracht. Naar het oordeel van de kantonrechter kan echter het causale verband als bedoeld in artikel 6:98 van het BW tussen deze schadepost en de toerekenbare tekortkoming in de nakoming van [eiser] niet worden vastgesteld, zodat deze post reeds daarom niet kan worden toegewezen.
4.23.2.
Anders dan [gedaagde sub 1] heeft aangevoerd is de btw-verklaring naar het oordeel van de kantonrechter wel een eigenschap van de boot die mag worden verwacht bij aankoop van een boot die naar haar aard bestemd is om op nationale en internationale wateren te varen dan wel geëxporteerd kan worden naar c.q. verkocht kan worden in het buitenland. Immers, zonder een dergelijke verklaring zal bij de invoer van de boot in Nederland en/of de Europese Unie telkens weer btw over de waarde daarvan moeten worden afgedragen, wat het normale gebruik daarvan in de weg staat. Dat [gedaagde sub 1] door middel van de koopovereenkomst [eiser] vrijwaart van dergelijke belastingaanslagen, maakt dat niet anders. Dit betekent dat de kosten die daarmee gemoeid zijn, waaronder de kosten voor (de verleende assistentie bij) het aanvragen van de btw-verklaring (‘Aanvragen Douane verklaring omtrent BTW status’ en ‘Assistentie aanvraag Douane verklaring’), horen tot de door [gedaagde sub 1] te leveren prestatie, zodat deze kosten reeds om die reden niet als schade kunnen worden aangemerkt.
4.23.3.
Ten slotte is met betrekking tot de posten ‘Kraankosten ten behoeve van goed huismeesterschap’ en ‘Winterstalling 2021/2022’ door [gedaagde sub 1] niet gesteld dat het noodzakelijk was om deze kosten te maken. Gelet op de gemotiveerde betwisting van
[eiser] kunnen deze posten reeds daarom niet als schade worden aangemerkt.
Verrekening
4.24.
[gedaagde sub 1] doet een beroep op verrekening van hetgeen [eiser] al
heeft voldaan aan [gedaagde sub 1] (te weten de aanbetaling van € 9.000,00) met wat [gedaagde sub 1] in deze procedure in reconventie van [eiser] heeft te vorderen in de onderhavige procedure. [eiser] voert in dit verband aan dat [gedaagde sub 1] geen bevoegdheid tot verrekening heeft, omdat de aanbetaling van € 9.000,00 is overgemaakt naar het rekeningnummer van de SDEY zodat dit geld nooit van [gedaagde sub 1] is geweest.
4.25.
De kantonrechter volgt [eiser] niet in zijn verweer. [eiser] heeft de aanbetaling van € 9.000,00 weliswaar voldaan op het rekeningnummer van de SDEY, maar deze betaling moet worden geacht te zijn verricht aan [gedaagde sub 1] in verband met de koop van de boot. Het door [eiser] betaalde kan daarom en mede gezien het feit dat de boot inmiddels aan een derde is verkocht, worden verrekend met hetgeen [gedaagde sub 1] in de onderhavige procedure in reconventie van [eiser] te vorderen heeft. Het beroep op verrekening van [gedaagde sub 1] slaagt, zodat de aanbetaling van [eiser] van € 9.000,00 wordt verrekend met het in reconventie toegewezen bedrag van € 18.000,00 aan contractuele boete. [eiser] moet na deze verrekening nog het restant van de contractuele boete ter grootte van het bedrag van (€ 18.000,00 - € 9.000,00 =) € 9.000,00 aan [gedaagde sub 1] betalen. Daartoe wordt hij veroordeeld.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.26.
[gedaagde sub 1] maakt aanspraak op vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten.
4.27.
De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is omdat het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden, en dat de [eiser] een natuurlijke persoon is die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf als bedoeld in artikel 6:96 lid 6 van het BW. De onder 2.21. bedoelde aanmaning voldoet aan voormeld artikellid.
4.28.
Met inachtneming van wat hiervoor onder 4.24. en 4.25. in het kader van het beroep op verrekening van [gedaagde sub 1] is overwogen, wijst de kantonrechter een hoofdsom toe van € 9.000,00. De kantonrechter stelt de buitengerechtelijke incassokosten daarom vaststellen overeenkomstig het wettelijke tarief en een bedrag van € 825,00 toewijzen.
4.29.
[gedaagde sub 1] vordert tevens wettelijke rente over de buitengerechtelijke incassokosten. Niet gesteld of gebleken is echter dat [gedaagde sub 1] deze kosten al daadwerkelijk aan zijn gemachtigde heeft betaald of met de betaling daarvan in verzuim verkeert en als zodanig vermogensschade heeft geleden. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke incassokosten wordt daarom niet toegewezen.
Proceskosten in conventie en in reconventie
In conventie
4.30.
[eiser] heeft in conventie ongelijk gekregen. Hij wordt daarom in de kosten veroordeeld. Dat betekent dat hij zijn eigen proceskosten moet dragen en de proceskosten van [gedaagde c.s.] aan hem moet betalen.
4.31.
De proceskosten van [gedaagde c.s.] voor de procedure in conventie worden begroot op € 660,00 (2 punten x tarief € 330,00) aan salaris gemachtigde.
4.32.
De gevorderde nakosten in conventie zijn toewijsbaar zoals hierna bepaald.
In reconventie
4.33.
In de omstandigheid dat [eiser] en [gedaagde sub 1] in de procedure in reconventie over en weer in het ongelijk zijn gesteld, ziet de kantonrechter aanleiding om de proceskosten in reconventie te compenseren.
Uitvoerbaar bij voorraad in conventie en in reconventie
4.34.
De in reconventie gevorderde verklaring van recht is naar haar aard niet vatbaar voor tenuitvoerlegging en kan daarom niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard [4] .
4.35.
Of het vonnis wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard, moet worden beoordeeld door een afweging van de belangen van partijen. [gedaagde sub 1] wordt als degene die een veroordeling tot betaling van een geldsom verkrijgt, vermoed het vereiste belang te hebben bij de uitvoerbaarverklaring bij voorraad [5] . Gesteld noch gebleken is van een belang van [eiser] om de uitkomst van een eventueel hoger beroep af te wachten. Daarom kan niet worden gezegd dat het belang van [eiser] om de uitkomst van een eventueel hoger beroep af te wachten zwaarder weegt dat het belang van [gedaagde sub 1] om direct over te kunnen gaan tot uitvoering van het vonnis. Het vonnis wordt daarom wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard. [eiser] kan dus niet wachten met het voldoen aan het vonnis in de periode dat tegen het vonnis nog hoger beroep mogelijk is of als zij hoger beroep heeft ingesteld en nog niet op dat hoger beroep is beslist.

5.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten; hij moet aan [gedaagde c.s.] zijn proceskosten betalen, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 660,00 aan salaris gemachtigde;
5.3.
veroordeelt [eiser] wanneer hij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [gedaagde c.s.] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 132,00 aan salaris gemachtigde;
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis;
in reconventie
5.4.
verklaart voor recht dat [eiser] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de tussen partijen gesloten koopovereenkomst;
5.5.
veroordeelt [eiser] om aan [gedaagde sub 1] te betalen € 9.000,00 aan de na verrekening resterende contractuele boete, te vermeerderen met wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 van het BW vanaf 15 december 2021 (de datum van de conclusie van antwoord in conventie, tevens houdende de eis in reconventie, tevens het verzoek ex artikel 96 lid 2 van het Rv) tot de voldoening;
5.6.
veroordeelt [eiser] om aan [gedaagde sub 1] te betalen € 825,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
5.7.
compenseert de proceskosten in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
in conventie en in reconventie
5.8.
verklaart de kostenveroordelingen als vermeld onder 5.2., 5.3., 5.5. en 5.6. van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Ramsaroep, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 26 april 2023.

Voetnoten

1.Zie onder randnummer 19 van de conclusie van antwoord in conventie van [gedaagde c.s.] tevens houdende de eis in reconventie tevens het verzoek ex artikel 96 lid 2 van het Wetboek van Rechtsvordering (hierna: Rv) van [gedaagde sub 1] .
2.Zie pagina 21 van productie 1 bij de conclusie van antwoord in conventie van [gedaagde c.s.] tevens houdende de eis in reconventie tevens het verzoek ex artikel 96 lid 2 van het Wetboek van Rechtsvordering (hierna: Rv) van [gedaagde sub 1] .
3.[gedaagde sub 1] heeft tijdens de mondelinge behandeling deze deelvordering verminderd met het bedrag van € 2.312,50 dat met 21% btw (€ 485,63) moet worden verhoogd. Zie de factuur onder 4.19.
4.Zie het arrest van de Hoge Raad van 17 december 2010 (ECLI:NL:HR:2010:BO1815).
5.Zie het arrest van de Hoge Raad van 20 maart 2015 (ECLI:NL:HR:2015:688).