ECLI:NL:RBMNE:2023:2788

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 juni 2023
Publicatiedatum
13 juni 2023
Zaaknummer
UTR 22/5281
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering na opschorting wegens niet tijdig verstrekken van gevraagde gegevens

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 14 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een bijstandsontvanger, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort. Eiser ontving een bijstandsuitkering, maar verweerder heeft deze opgeschort per 12 november 2021, omdat er twijfels bestonden over het recht op bijstand. Eiser werd verzocht om bewijsstukken te overleggen, maar heeft deze niet tijdig aangeleverd. Verweerder heeft daarop de bijstandsuitkering ingetrokken en een bedrag van € 401,77 teruggevorderd over de periode van 12 tot en met 30 november 2021.

Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de intrekking en terugvordering, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft op 4 mei 2023 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde niet aanwezig waren. Verweerder stelde dat de intrekking terecht was, omdat eiser niet de gevraagde bewijsstukken had overgelegd, ondanks herhaalde verzoeken en termijnen. Eiser voerde aan dat het niet tijdig verstrekken van de gegevens niet aan hem kon worden verweten, gezien zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder ziekte.

De rechtbank oordeelde dat eiser niet had aangetoond dat hij niet in staat was om de gevraagde stukken te verstrekken en dat de opgevraagde informatie relevant was voor het vaststellen van zijn recht op bijstand. De rechtbank concludeerde dat aan de voorwaarden voor intrekking van de bijstandsuitkering was voldaan en verklaarde het beroep ongegrond. Eiser kreeg geen gelijk, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Amersfoort
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/5281

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 juni 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. N. Velthorst),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort

(gemachtigde: mr. A. Koelewijn).

Inleiding

1. Eiser heeft een bijstandsuitkering ontvangen. Op enig moment is verweerder gaan twijfelen of eiser wel recht op bijstand had, vanwege onduidelijkheid over aanwezige bankrekeningen en het saldo hierop. Om deze reden heeft verweerder meerdere e-mails en brieven gestuurd waarin eiser gevraagd wordt stukken te overleggen.
2. Verweerder heeft eisers uitkering met het besluit van 8 december 2021, in eerste instantie tijdelijk, stopgezet (opgeschort [1] ) per 12 november 2021. Ook heeft verweerder in dit besluit eiser een termijn tot en met 15 december 2021 gegeven om het verzuim te herstellen.
3. Eiser heeft met een e-mail van 15 december 2021 laten weten dat hij de gevraagde informatie niet tijdig kon overleggen en een week uitstel gevraagd. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder eiser bij brief van 16 december 2021 (als laatst) nog de tijd gegeven tot en met 24 december 2021 om de informatie te verstrekken.
4. Eiser heeft de gevraagde stukken niet verstrekt. Met het primaire besluit van 29 december 2021 heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiser ingetrokken [2] per 12 november 2021 en over de periode van 12 november 2021 tot en met 30 november 2021 een bedrag van € 401,77 teruggevorderd. [3]
5. Eiser heeft bezwaar gemaakt. De bezwaaradviescommissie (hierna: de commissie) heeft op 9 september 2022 schriftelijk advies uitgebracht over dit bezwaar.
6. Met het bestreden besluit van 28 september 2022 [4] heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Verweerder blijft bij de beslissing zoals die genomen is met het primaire besluit en verwijst voor de motivering naar het advies van de commissie.
7. De rechtbank heeft het beroep op 4 mei 2023 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde waren niet aanwezig, verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Inhoud bestreden besluit en advies van de commissie (in essentie)

8. Verweerder stelt dat de bijstandsuitkering van eiser terecht is ingetrokken per 12 november 2021. In lijn hiermee blijft verweerder ook bij de terugvordering (zie onder 4).
9. Als reden hiervoor geeft verweerder dat het niet mogelijk was het recht op bijstand vast te stellen. Eiser heeft namelijk niet (tijdig) de gevraagde bewijsstukken overgelegd. Dit terwijl hem meerdere keren een termijn is gegund om alsnog de gevraagde stukken aan te leveren (als laatst kreeg hij tot 24 december 2021). [5] Eiser heeft het verzuim dus niet tijdig hersteld en hem kan hiervan een verwijt worden gemaakt volgens verweerder. Hij is immers zowel in het opschortingsbesluit van 8 december 2021 als in de brief van 16 december 2021 gewezen op de mogelijkheid dat de uitkering beëindigd wordt bij het niet nakomen van de verplichtingen. De gevolgen van het verzuim waren dus duidelijk, daarom hoefde verweerder niet ook nog telefonisch contact op te nemen. De argumenten dat eiser ziek was en geen computer had maken dit niet anders. Eiser heeft ruimschoots de gelegenheid gekregen het verzuim te herstellen, dat eiser de gehele periode dusdanig ziek was dat dit in redelijkheid niet van hem gevraagd kon worden is niet gebleken of aangetoond.

Beroepsgronden (in essentie)

10. Eiser is het niet eens met de intrekking en terugvordering. Hij stelt primair dat het niet (tijdig) verstrekken van de gevraagde gegevens wellicht een schending van de medewerkingsplicht oplevert, maar niet een schending van de inlichtingenplicht. Het niet (tijdig) verstrekken van gegevens kan daarom volgens eiser niet aan het intrekkingsbesluit ten grondslag worden gelegd. Verweerder kon op basis van de beschikbare informatie het recht op bijstand vaststellen.
11. Subsidiair stelt eiser dat het verstrijken van de termijn voor het indienen van stukken hem niet kan worden tegengeworpen gelet op zijn specifieke situatie. Deze situatie is bekend bij verweerder, aldus eiser.

Beoordeling door de rechtbank

12. De rechtbank stelt allereerst vast dat eiser niet heeft weersproken dat geen rechtsmiddel is ingesteld tegen het besluit van 8 december 2021 om zijn bijstandsuitkering per 12 november 2021 op te schorten. Om deze reden kan er vanuit worden gegaan dat dit besluit in rechte vaststaat.
13. In deze procedure ligt voor of verweerder op basis hiervan met ingang van de eerste dag van de opschorting de bijstandsuitkering mocht intrekken (per 12 november 2021) en mocht terugvorderen over de periode van 12 november 2021 tot en met 30 november 2021.

Het toetsingskader bij een intrekking na een opschorting

14. De rechtbank heeft ter zitting vragen gesteld over de door eiser aangevoerde beroepsgrond dat eventueel sprake kan zijn van een schending van de medewerkingsplicht, maar niet van de inlichtingenplicht. Verweerder heeft geantwoord dat zijn standpunt primair is dat niet relevant is of sprake is van een schending van de inlichtingenplicht of medewerkingsplicht, omdat het opschortingsbesluit in rechte vaststaat. Om deze reden is volgens verweerder het toetsingskader uit artikel 54, vierde lid, van de Participatiewet (Pw) van toepassing, wat de commissie ook in het advies heeft opgenomen.
15. De rechtbank volgt verweerder in dit standpunt en overweegt dat bij de beantwoording van de vraag of verweerder op grond van dit artikel bevoegd is tot intrekking van de verleende bijstand, ter beoordeling voorligt of eiser het bij het opschortingsbesluit vastgestelde verzuim binnen de daarvoor gestelde termijn heeft hersteld. In dit geval dient daartoe te worden beoordeeld of eiser binnen die termijn de gevraagde gegevens heeft verstrekt. Indien dat niet het geval is, dient vervolgens te worden nagegaan of eiser hiervan een verwijt kan worden gemaakt. Die verwijtbaarheid kan bijvoorbeeld ontbreken indien de gevraagde gegevens niet van belang zijn voor de verlening van bijstand of indien eiser niet binnen de gestelde hersteltermijn redelijkerwijs over de gevraagde gegevens heeft kunnen beschikken. [6]
Kan eiser een verwijt worden gemaakt van het (niet) tijdig verstrekken van de gevraagde gegevens?
16. De rechtbank overweegt dat eiser de gevraagde bewijsstukken niet binnen de gestelde hersteltermijn heeft overgelegd. Verweerder heeft meegedeeld dat dit op het moment van de zitting (4 mei 2023) nog steeds niet het geval was. Om deze reden richt de beoordeling zich op de vraag of eiser hiervan een verwijt kan worden gemaakt.
17. Eiser heeft aangevoerd dat dit niet het geval is, omdat de gevraagde bewijsstukken niet van belang zijn voor de vaststelling van zijn recht op bijstand. De rechtbank overweegt dat verweerder met het opschortingsbesluit bewijsstukken heeft opgevraagd over de periode van 1 augustus 2021 tot en met 1 december 2021 en specifiek over twee bankrekeningen bij Bunq bank over de periode van 16 december 2020 tot 1 december 2021. Het recht op bijstand is ingetrokken per 12 november 2021 en de terugvordering heeft betrekking op de periode van 12 november 2021 tot en met 30 november 2021 (hierna: de periode in geschil). In dit geval hebben de opgevraagde bewijsstukken dus in ieder geval voor een deel betrekking op de periode waarover de bijstand is ingetrokken en teruggevorderd. [7] De rechtbank overweegt dat deze stukken van belang zijn voor het vaststellen van het recht op bijstand, omdat deze inzicht geven in de hoogte van eisers (eventuele) inkomsten en vermogen over de periode in geschil. Dit laatste is te meer van belang, vanwege het feit dat eiser het bestaan van twee bankrekeningen op zijn naam (bij Bunq bank) in het geheel niet uit zichzelf heeft gemeld bij verweerder. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
18. Ook heeft eiser aangevoerd dat het verstrijken van de termijn voor het indienen van de stukken hem niet kan worden verweten, vanwege de bij verweerder bekende situatie. De rechtbank begrijpt dit, op grond van wat eiser eerder heeft aangevoerd, als een beroep op overmacht vanwege ziekte en het niet hebben van een computer. Uit e-mails in het procesdossier blijkt dat eiser in november 2021 kenbaar heeft gemaakt dat hij ziek was. De ziekte wordt echter niet ondersteund met medische gegevens en ook blijkt niet dat hij hierdoor de gehele periode niet in staat was de gevraagde gegevens te overleggen. Eiser had zich kunnen inspannen om de gevraagde gegevens te verkrijgen door deze bij zijn bank op te vragen, of eventueel op een andere locatie in te loggen in zijn digitale bankomgeving. Verweerder heeft hierover ter zitting meegedeeld dat er in Amersfoort een instantie is die Indebuurt033 heet en dat deze instantie op verschillende terreinen ondersteuning biedt. Eiser had zich eventueel tot deze instantie kunnen wenden voor prints van de gevraagde bankafschriften. Tot op heden [8] is echter niets overgelegd door eiser. De rechtbank concludeert dat op basis van wat eiser heeft aangevoerd niet gebleken is dat hij niet in staat was de gevraagde stukken te verstrekken. Ook blijkt niet dat eiser geen verwijt treft.

Conclusie

19. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat aan de voorwaarden voor intrekking op grond van artikel 54, vierde lid, van de Pw is voldaan. Om deze reden houdt ook de terugvordering op grond van artikel 58, tweede lid, aanhef en onder a, van de Pw stand.
20. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt.
21. Bij deze uitkomst is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, rechter, in aanwezigheid van mr. S. van den Broek, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 juni 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 54, eerste lid, van de Participatiewet (Pw).
2.Op grond van artikel 54, vierde lid, van de Pw.
3.Op grond van artikel 58 van de Pw.
4.Verzonden op 30 september 2022.
5.Verweerder verwijst naar artikel 54, eerste lid en vierde lid, van de Pw op basis waarvan verweerder na een opschorting het recht op bijstand kan intrekken, indien het verzuim niet is hersteld.
6.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 23 augustus 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1858 r.o. 4.1.
7.Dit in tegenstelling tot de zaak waarin de Raad op 23 augustus 2022 uitspraak heeft gedaan, waarin de gevraagde gegevens enkel betrekking hadden op een afgesloten periode in het verleden, ECLI:NL:CRVB:2022:1858 r.o. 4.2.3.
8.De datum van de zitting 4 mei 2023.